Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdDe tovenaarsleerlingEen vader laat zijn zoon in de leer gaan bij een tovenaar. Na een vastgestelde tijd mag hij zijn zoon weer komen ophalen, maar dan moet hij hem wel herkennen. Tijdens de leertijd leert de jongen goed toveren: hij kan zich in allerlei dieren en voorwerpen veranderen. Tot ongenoegen van de tovenaar slaagt de vader er aan het eind van de leertijd van zijn zoon in om de jongen, hoewel in een diergedaante, te herkennen. Om geld te kunnen verdienen verkoopt de vader zijn zoon meermalen als dier (hond, koe, paard), waarna de jongen spoedig als mens weer naar huis terugkeert. Wanneer de jongen op een dag in de gedaante van een paard aan de tovenaar verkocht wordt, verzuimt de vader om het tuig af te nemen, zodat de jongen niet meer tot mens kan transformeren. Wanneer het de jongen uiteindelijk toch lukt om zich van het tuig te ontdoen, gaan de tovenaar en zijn leerling een toverwedkamp met elkaar aan. De leerling verandert zich bijvoorbeeld in een haas, en zijn meester achtervolgt hem als hond. Juist op tijd vliegt de jongen als vlieg de lucht in, maar de tovenaar zit hem nu na als zwaan. De jongen verandert in een gouden ring, die door een meisje wordt gevonden. De tovenaar wordt nu een koopman en vraagt of de ring te koop is. Wanneer het meisje de ring laat vallen, wordt de jongen een graankorrel. Als haan wil de tovenaar hem oppikken, maar nu verandert de jongen zich vliegensvlug in een vos en bijt de haan de kop af. Daarmee is de tovenaar overwonnen.
Het sprookje van de Tovenaarsleerling staat in de Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm opgetekend in Münsters dialect onder de titel ‘De Gaudeif un sien Meester’ (nr. 68). Ludwig Bechstein publiceerde het sprookje in 1845 in zijn Deutsches Märchenbuch onder de titel ‘Der Zauber-Wettkampf’. In de internationale volksverhalencatalogus van Aarne en Thompson staat dit uitgesproken wondersprookje geregistreerd als at 325, ‘The Magician and his Pupil’. Het sprookje is in heel Europa opgetekend, maar de zwaartepunten lijken te liggen in het noordwesten, met name de Scandinavische landen, Ierland en Duitsland, en in het Balkan-gebied. Voorts is het verhaal in een Berber-taal opgetekend en ook gevonden in India, Zuid- en Oost-Azië, bij de Spaans- en Franstalige gemeenschappen van de Verenigde Staten, onder de zwarte bevolking van Michigan, in Midden- en Zuid-Amerika. Zoals bij zoveel sprookjes zijn er ook hier allerlei variaties mogelijk. Het motief dat de vader zijn zoon in diergedaante moet herkennen, kan bijvoorbeeld ontbreken. Het is ook lang niet altijd de bedoeling dat de zoon bij een tovenaar in de leer gaat; dat de leermeester een tovenaar is kan ook later pas blijken. De toverwedkamp is een vast onderdeel van het sprookje, maar de uitwerking - de gedaanten die achtereenvolgens worden aangenomen - kan per land en per verteller verschillen. Soms eindigt het sprookje in een huwelijk, veelal met het meisje dat de ring vindt, en dat regelmatig een prinses is. | |
[pagina 369]
| |
Illustratie van Pol Dom in: P. De Mont en A. De Cock, Wondervertelsels uit Vlaanderen. Tweede, vermeerderde druk, Zutphen 1924. De tovenaarsleerling stort zich, tegen het verbod van de tovenaar in, in diens afwezigheid op de toverboeken.
Het motief van de vader die een financieel slaatje slaat uit de magische gedaanteveranderingen van zijn kind (ditmaal een dochter), treffen we reeds aan in de Metamorfosen (cap. 8, v) van Ovidius (43 v.C. - ca. 17 n.C.). In Nederland is het sprookje van de Tovenaarsleerling slechts driemaal opgetekend, en telkens in Friesland. Opvallend is dat de twee naoorlogse vertellers Roel Piters de Jong en Steven de Bruin beiden gewag maken van een verboden kamer (vergelijk » Blauwbaard). Zodra de jongen de sleutel in handen krijgt (of tovert), kan hij zich toegang verschaffen tot de magische kennis van het (de) toverboeken). In het sprookje van Bechstein vinden we een soortgelijk taboe: de jongen, die emplooi heeft gevonden bij een boekbinder, mag niet lezen in één bepaald boek, dat dan natuurlijk een toverboek blijkt te zijn. Het sprookje van Roel Piters de Jong, door verzamelaar Ype Poortinga op 16 oktober 1973 opgenomen, verloopt aldus: een rijke heer ontfermt zich over een weesjongen en leert hem lezen, schrijven en enkele ambachten. De jongen heeft alle vrijheid, maar er is één kamer waar hij niet in mag komen, en die kamer is ook altijd op slot. Op een keer zit de sleutel nog in het slot. De jongen kijkt naar binnen en ziet een kamer met twee doodskoppen op de schoorsteenmantel en stapels boeken. Snel laat de jongen bij de smid een duplicaat van de sleutel maken. Telkens als de heer van huis is leest de jongen in de boeken, en hij komt er spoedig achter dat het toverboeken zijn. De jongen leert alle formules en handelingen uit zijn hoofd en is spoedig net zo bedreven als de heer. Op een dag betrapt de heer hem: hij verandert zich in een leeuw, maar de jongen vliegt als zwaluw snel het raam uit. De heer komt hem als valk achterna. Buiten verandert de jongen zich in een reebok, maar de heer zet hem hierop na als hazewindhond. Bij een rivier aangekomen vliegt de jongen deze als zwaan over, met de heer als arend achter zich aan. In een weiland verstopt de jongen zich als paard tussen de andere paarden. De heer komt hem vervolgens als koopman kopen, maar de jongen geeft hem (nog steeds als paard) een dodelijke trap tegen het hoofd. Dan verandert het paard weer in de jongen. Hij is zo geschrokken van zijn daad, dat hij terstond alle toverformules is vergeten. Het sprookje van de Tovenaarsleerling wordt psychologisch wel uitgelegd als het groei- en leerproces dat een jongen op weg naar volwassenheid doormaakt. Om zijn | |
[pagina 370]
| |
vleugels te kunnen uitspreiden moet de jongen zich van zijn (surrogaat-)vader of leermeester losmaken en zich uiteindelijk letterlijk van hem ontdoen. Overigens dient het sprookje van de Tovenaarsleerling niet verward te worden met de sage van de Tovenaarsleerling. De sage is vaak aan een bepaalde plaats en tijd gebonden, de plot is een stuk eenvoudiger, en de inhoud wordt (of liever gezegd: werd) door vertellers en luisteraars veel minder vaak als fictie ervaren. In de catalogus van Aarne en Thompson vinden we dit type terug als at 325*, ‘Apprentice and Ghost’ (met alleen twee Poolse versies). In de volksverhalencatalogus van J.R.W. Sinninghe staat dit verhaaltype geregistreerd als sage nr. 751, ‘Der Zauberlehrling’. Een kundige tovenaar, zo wil althans het volksgeloof, moet zijn toverboek even goed van voren naar achteren kunnen lezen als andersom. Het achterstevoren lezen dient ertoe om een bepaalde formule en de gevolgen daarvan ongedaan te maken. In de sage nu wordt verhaald hoe een onkundig persoon (een leerling) in een toverboek begint te lezen, en daarmee zeker onheil oproept. Zo kan hij bijvoorbeeld demonische dieren (roeken, ratten) of de duivel oproepen. Van een terzake kundig persoon - meestal de tovenaar zelf, maar soms ook een geestelijke - krijgt hij de opdracht om achterstevoren terug te lezen: de duivel of de dieren verdwijnen dan weer. Soms is het de tovenaar zelf die de tekst vervolgens achterstevoren leest. Eén van die tovenaars uit de eerste helft van de 18e eeuw zou Klaas Gerrits Wieringa uit IJslumburen onder Achlum (Friesland) geweest zijn, die vanwege zijn kunsten in de volksmond Klaas Kunst werd genoemd. De sage van de Tovenaarsleerling is in Nederland opgetekend in Friesland, Zeeland en Limburg. Ook in Vlaanderen was hij ruim bekend, ruimer dan at 325, dat daar zeven maal is opgetekend. In de avondvullende tekenfilm vol klassieke muziek fantasia uit 1940 heeft Walt Disney een animatie opgenomen die de ‘Tovenaarsleerling’ heet. In dit filmpje zien we Mickey Mouse als leerling van een tovenaar, die de opdracht krijgt om de vloer te boenen wanneer de tovenaar van huis is. In plaats van zelf al het werk te verrichten begint Mickey in het grote toverboek te lezen, en hij gebruikt een spreuk om een bezem voor hem het werk te laten doen. De situatie loopt volkomen uit de hand: de bezem sleept veel te veel emmers water aan. De tovenaarsleerling kent geen spreuk om de bezem tot staan te brengen. In een poging de bezem te stuiten door hem stuk te hakken ontstaan er steeds meer bezems, die allemaal aan het werk slaan en de hele tovenaarswoning onder water zetten. Mickey wordt nog net door de thuisgekomen tovenaar van de verdrinkingsdood gered, doordat de tovenaar de juiste spreuk gebruikt om het onheil op te heffen. Als deze animatie ergens bij aansluit, dan is het veeleer bij de sage (meester moet broddelwerk van leerling rechtzetten) dan bij het sprookje (leerling overtroeft meester). De bron die door Disney gebruikt is, valt precies te achterhalen. Disney liet zich inspireren door de muziek van Paul Dukas (1865-1935), en wel door diens symfonische scherzo L'Apprenti sorcier. Dit muziekstuk is op zijn beurt weer geïnspireerd op de ballade ‘Der Zauberlehrling’ van Goethe (1749-1832). Ook in de ballade verliest de leerling de macht over de bezem, die hij - in dit geval - opdraagt het bad te laten vollopen. In een andere tekenfilm heeft Walt Disney echter wel een motief uit het sprookje van de Tovenaarsleerling verwerkt, namelijk: de toverwedkamp. In the sword in the stone (1963), over de jeugdjaren van de latere ko- | |
[pagina 371]
| |
ning Artur - in Nederland uitgebracht onder de titel merlijn de tovenaar -, moet tovenaar Merlijn het in een toverduel opnemen tegen tovenares Madam Mihm. Als regels vooraf worden onder andere gesteld: geen verdwijningen en geen fantasiedieren. Madam Mihm verandert zich in een krokodil, maar Merlijn weet haar als schildpad en konijn te ontlopen. Mihm jaagt dan als vos het konijn op, waarna Merlijn als worm wegkruipt. Vervolgens pikt de tovenares naar hem als kip, maar nu verandert Merlijn zich in een walrus. Om zich groter te maken wordt Mihm een olifant, maar Merlijn jaagt haar nu schrik aan als muis. Mihm slaat terug als tijger en ratelslang, maar de tovenaar knijpt als kreeft haar keel dicht. Nu wordt Mihm een neushoorn, maar in een poging de kreeft te verpletteren loopt ze zich vast in een boom. Nu stoot Merlijn haar in de gedaante van een bok de rivier in. Mihm houdt zich niet meer aan de regels en verandert in een vuurspuwende draak en vangt Merlijn, die daarna plots verdwenen lijkt. Merlijn heeft zich evenwel veranderd in een ziektekiem, en velt daarmee de tovenares: zij eindigt doodziek in bed.
theo meder teksten: Bechstein 1967, pp. 164-168; Dykstra 1895-96, i, p. 79, ii, pp. 17-18; Kemp 1925, pp. 102-103; khm nr. 68; Van der Molen 1939-43, ii, pp. 158-161, 164-165, 169; Poortinga 1976, pp. 92-94; Poortinga 1980, pp. 28-29; Sinninghe 1933, p. 136; Sinninghe 1978, pp. 126-129. |
|