Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdDe taal der dierenEen vader stuurt zijn zoon naar een kostschool om talen te leren. Na een jaar komt hij thuis en laat weten dat hij de talen van honden en katten kent. Zijn vader vindt dit maar niets en stuurt hem terug. Na nog een jaar kan hij met de koeien, de kippen en de haan praten. Weer terug - en nu leert hij de taal van de wilde dieren. De boze vader stuurt zijn onnutte zoon het bos in, met een knecht die hem moet doden en als bewijs zijn hersens mee terug moet nemen. De knecht kan dit niet over zijn hart krijgen. Een oud hert brengt uitkomst: het stelt zijn hersens beschikbaar. Een hen belooft nu de jongen elke dag een ei en een koe elke dag melk. Een hongerige leeuw wordt door de jongen met het vlees van het hert tevreden gesteld. De knecht brengt hierop de hersens van het hert naar de vader. Deze laat ze door een professor onderzoeken; hij wil weten wat voor hersens die domme jongen die beweerde dat hij met de dieren praten kon toch wel had. De professor stelt vast dat het dierenhersens zijn. De vader gelooft dit graag. De jongen leeft intussen verder in het bos. De kikkers vertellen hem dat de bodem van een plas met goudstukken bedekt is. Hij markeert de plaats met zijn rode zakdoek. Dan vertelt een hond hem dat de paus dood is en dat ze geen nieuwe paus aan kunnen wijzen omdat de Heilige Geest op niemand neerdalen wil. De hond stuurt de heren die een paus zoeken, naar de jongen. Deze roept een paar duiven op zijn hoofd. Zo wordt hij paus. Hij haalt het goud uit de plas en wordt de rijkste man van de wereld. Zijn vader vergeeft hij en hij haalt hem bij zich in het paleis. Voor mens en dier wordt hij een heel verstandige paus en hij leeft nog heel lang en gelukkig.
Dit sprookje (at 671, ‘The Three Languages’) tekende de Friese verzamelaar Dam Jaarsma (1914-91) ca. 1956 op bij een oude verteller die het omstreeks 1885 gehoord had van iemand uit Kollumerzwaag. In grote lijnen komt deze tekst overeen met ‘Die drei Sprachen’, een Zwitsers sprookje uit Oberwallis, dat de gebroeders Grimm vanaf 1819 in hun Kinder- und Hausmärchen opnamen (nr. 33). Toch zijn er, afgezien van het feit dat de Friese tekst iets korter is en een episode mist die de Zwitserse wel heeft (de held ont- | |
[pagina 358]
| |
hult dat vervloekte honden een schat bewaken), enkele opvallende verschillen. Zo gebiedt de vader in de Grimm-versie de dienaar om de ogen en de tong van zijn zoon uit te snijden, vertellen daar niet de honden maar de kikkers de held dat de paus overleden is en vliegen de duiven hem uit eigen beweging op de schouders. Door deze uitwerking van dit laatste motief wordt het verhaal bij de Grimms van een wondersprookje een legendesprookje, een sprookje met een religieuze inslag. Een eenvoudige knaap wordt door zijn uitverkiezing door de Heilige Geest een ware paus. De Friese tekst begint en eindigt als een wondersprookje. Een jongen die niet voor vol wordt aangezien verwerft door kennis en slimheid - hij manipuleert zijn keuze tot paus - onmetelijke rijkdommen en macht en leeft nog lang en gelukkig. Daar waar de Friese tekst verschilt van ‘Die drei Sprachen’ sluit hij naadloos aan bij een versie die de Friese schrijver Tsjibbe Gearts van der Meulen (1824-1906) publiceerde in het Friesch Jaarboekje of Almanak voor 1876: ‘Men mat mar fen alles leare’. Ook hier vinden we de episode met de hersens en de professor, de schat in de poel, de honden en de truc met de duiven. Het is waarschijnlijk dat Van der Meulen, die de sprookjes van Grimm kende en een aantal ervan tamelijk eigengereid heeft bewerkt, ook hier hun tekst heeft gevarieerd. Het is nog waarschijnlijker dat de Kollumerzwaagster verteller Van der Meulens almanakstukje heeft gelezen of horen voorlezen of navertellen. Dit wondersprookje is in zoverre atypisch, dat het normaliter niet leidt tot het gangbare slot: een huwelijk van de onaanzienlijke held met een prinses. Wel is de uitgangsituatie typisch voor dit sprookjesgenre: de held op de drempel van de volwassenheid verlaat het ouderlijk huis en gaat op avontuur uit. Met het extremisme dat aan het sprookje eigen is wordt het vader-zoonconflict geschilderd. De zoon kan pas zijn eigen weg gaan nadat zijn vader geprobeerd heeft hem uit te wissen. Pas als hij zijn plaats in de wereld van de volwassenen gevonden heeft, is verzoening mogelijk. De geschiedenis van dit sprookjestype begint in de middeleeuwen. In laat-middeleeuwse bewerkingen van de Historia septem sapientium, dat waarschijnlijk in de 12e eeuw uit het zogenaamde (oorspronkelijk wel Perzische) vroeg-middeleeuwse Boek van Sindbad ontstaan is en waarvan later het volksboek van Een schoone en genoegelijke Historie van de Zeven Wijzen van Romen (aldus de titel van een Nederlandse druk van 1819) zou worden afgeleid, verschijnt een verhaal dat de dominicaan Johannes Gobii Junior in zijn exempelverzameling Scali celi omstreeks 1350 aldus vertelt: Een ridder die op een eiland woont, vaart op een dag met zijn vrouw en zoon naar het slot. Vogels begeleiden de boot en de vader verzucht dat het mooi zou zijn als men hun taal zou kunnen verstaan. De zoon zegt dit te kunnen en verklaart him getsjilp: ze zeggen dat zijn ouders tot bittere armoede zullen vervallen en dat hij zo hoog zal stijgen dat zij hem het water om zijn handen in te wassen zullen aanreiken. De vader wordt zo boos dat hij de jongen in zee werpt. Schippers uit Sardinië vissen hem op en verkopen hem aan een edelman op Sicilië. Daarheen trekken ook zijn ouders, die verbannen zijn om wat de vader zijn zoon heeft aangedaan. De jonge man verklaart de koning van het eiland het gekras van drie raven die hem voortdurend lastigvallen (ze willen dat hij recht doet in een twist over een vrouwtje) en krijgt daarop diens dochter tot vrouw. Tijdens een rit door Messina herkent hij zijn ouders. Zijn voorspelling komt | |
[pagina 359]
| |
uit en hij vergeldt kwaad met goed. Dit verhaal, dat later overal in Europa in volksboeken werd opgenomen, heeft een rol gespeeld bij de ontwikkeling van verschillende sprookjes: ‘De droom van toekomstige hoogheid’ (at 725, ‘The Dream’), waarin in plaats van de vogeltaal een droom de toekomst van de held en de vernedering van zijn ouders aangeeft, ‘De jongen die vele dingen leerde’ (at 517, ‘The Boy Who Learned Many Things’), in grote lijnen hetzelfde verhaal als dat van Johannes Gobii, en het verhaaltype at 671. Hierin verdween het voorspellende karakter van de vogeltaal (tenminste in de aanloop van het verhaal), kwamen de talen van andere dieren erbij tot het voor het sprookje typerende drietal was bereikt en werd in plaats van het in zee werpen het ook uit vele andere sprookjes (vergelijk slechts » Sneeuwwitje) bekende motief ingepast van de medelijdende dienaar die het door een ouder verstoten kind in het bos moet doden maar dit niet doet en als bewijsstuk van de daad het hart of een ander gevraagd lichaamsdeel van een dier toont. Voor het slot werd een middeleeuwse pauslegende ingepast: bij de keuze van paus Innocentius iii, zo wil de overlevering, vlogen drie duiven in de kerk rond en tenslotte bepaalde een witte duif de keus door op Innocentius' rechter schouder te gaan zitten. Meegespeeld heeft misschien ook dat men meende dat paus Silvester ii (Gerbert van Aurillac), in 999 tot paus gekozen en een van de grootste geleerden van zijn tijd, de taal der vogels kon verstaan. Hoewel bijna alle kenmerkende motieven van dit sprookje een lange geschiedenis kennen, die vrijwel altijd in de Oriënt begint, en het ook in China, Japan en Centraal-Azië is gevonden, is het toch een uitgesproken Europees, uit een Europese literaire traditie ontstaan sprookje. Het kerngebied van de verspreiding ligt in Zuid-, Midden- en Zuidoost-Europa, met uitlopers naar het noorden en westen (Ierland). Vanuit het Romaanse taalgebied werd het ook overgebracht naar Midden- en Zuid-Amerika. Uit Nederland kennen we vijf versies. Vier daarvan komen uit Friesland. Twee zijn hier al genoemd, de andere twee zijn in 1973 door Ype Poortinga (1910-85) opgenomen bij zijn meestervertellers Roel Piters de Jong en Steven de Bruin. De Jong (Ouwsterhaule 1905-89) volgt in grote lijnen het bekende verhaal maar breidt het vooral aan het slot verder uit. Ook zijn held, die vier soorten talen heeft geleerd, wordt door zijn vader uitgestoten en trekt naar Rome, waar hij toevallig net aankomt als er een paus gekozen moet worden. Na de truc met de duiven wordt hij paus, maar hij is niet in staat om een mis te lezen. Hij redt zich hieruit met behulp van de papagaai en de kanarie van de oude paus: hij laat de eerste de tekst reciteren en de tweede de muziek erbij verzorgen. Deze held heeft niets op met de geestelijkheid (‘hoe dichter bij de paus des te minder rooms’) en het celibaat en dus knijpt hij ertussenuit. Hij helpt met een dierenleger een hertogin in nood en trouwt met haar. Nu pas wordt hij door de kikkers op de schat in het water gewezen. Hij eindigt tenslotte als koning. De held van De Bruin (geb. 1921 te Surhuisterveen) is een wijze prins die de taal der dieren leert, door zijn vader wordt weggejaagd, deze later met de dieren helpt, hem opvolgt en na zeven jaar naar Rome trekt als de paus sterft. Een witte duif zet zich op zijn schouder en hij wordt gekozen. Teleurgesteld in het mensdom trekt hij zich na weer zeven jaar in de eenzaamheid terug. Hij blijft tot zijn dood schaapherder op de heide. Waar De Jong de avontuurlijke elementen van dit sprookje benadrukt en er een echt | |
[pagina 360]
| |
wondersprookjesslot aan breit, legt De Bruin de accenten veel sterker op het legendekarakter. De vijfde Nederlandse versie stamt uit De Liemers en werd door Hend (Hendrikus) Stinissen (1869-1964) uit Beek verteld aan de verzamelaar A. Tinneveld (1907-76). Zijn held is een priesterstudent Jan, die onder andere de taal van de kikvors leert. Na het conflict met zijn vader trekt hij met twee priesters naar Rome, waar een nieuwe paus moet worden benoemd. Bij een kolk legt een kikvors een heilige hostie op zijn hand. Deze neemt hij mee naar Rome en hij wordt nu gekozen. Het hostie-motief dat hier in de plaats is gekomen van het motief van de schat in de poel wijst op zuidelijke, katholieke invloeden. We vinden het onder andere ook in een van de drie bekende Vlaamse varianten en in verschillende Franse.
jurjen van der kooi teksten: khm nr. 33; Van der Kooi 1979a, nr. 64; De Meyere 1925-33, ii, pp. 224-226; Poortinga 1976, pp. 117-118; Poortinga 1981, pp. 136-145; Stalpaert 1977, pp. 305-308; Tinneveld 1976, nr. 7; Uther 1990a, nr. 18. |
|