Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdDe student uit het paradijsEen student uit Parijs komt een eenvoudige boerin tegen, die hem vraagt waar hij vandaan komt. De boerin verstaat hem verkeerd en denkt dat hij uit het paradijs komt. Dan begint de ellende, want de student gaat het misverstand uitbuiten. Ze verneemt, als ze informeert naar haar overleden man, dat het deze daarginds aan kleding en geld ontbreekt. Omdat de student haar heeft wijsgemaakt dat hij terugkeert naar het paradijs, geeft ze hem de kleding en het geld mee voor haar echtgenoot. Als beloning ontvangt de student een maaltijd en geld. Wanneer hij vertrokken is, komt de nieuwe echtgenoot van de boerin thuis. Als hij hoort wat er gebeurd is zet hij te paard de achtervolging van de student in. Vervolgens wordt de man in het ootje genomen: de student vertelt dat degene die hij zoekt het bos in is gevlucht. De man moet zonder zijn paard het dichte bos in en de student gaat er met het paard vandoor. Later zal de man tegenover zijn vrouw de diefstal van het paard verzwijgen. In plaats daarvan vertelt hij haar dat hij het dier aan de student heeft meegegeven, zodat deze sneller in de hemel terug zou zijn.
Het sprookje over de Student uit het paradijs staat in de catalogus van Aarne-Thompson vermeld als at 1540, ‘The Student from Paradise (Paris)’. In de meeste landen van Europa, maar ook in het Midden-Oosten, India, China en Indonesië is dit sprookje bekend, evenals in Afrika, Midden- en Zuid-Amerika. Een van de oudste versies van dit sprookje is in 1509 door Jan Seversoen te Leiden gedrukt: het betreft een in hexameters geschreven Latijns kluchtdicht met als titel De Barta et marito eius per studentem Parisiensem subtiliter deceptis (Over Barta en haar echtgenoot die door een student uit Parijs grondig worden beetgenomen). Het zal duidelijk zijn dat dit kluchtdicht als leesstof alleen besteed is geweest aan in het Latijn geschoolden - en dat de trickster nu juist een student is die in Parijs heeft gestudeerd, zal derhalve wel geen toeval zijn. In het verhaal zijn het vervolgens de eenvoudige boeren die zich gemakkelijk in het ootje laten nemen. Een versie van het sprookje van de Student uit het paradijs zit ingebed in een in 1851 door Dortchen Grimm-Wild uit de mond van Bebra auf der Friedrichshütte opgetekend kluchtverhaal. Sinds 1857 is deze versie onder de titel ‘Die klugen Leute’ (nr. 104) opgenomen in de zevende druk van de Kinderund Hausmärchen van de gebroeders Grimm. De titel moet ironisch worden opgevat, want in het sprookje zijn het vooral naïevelingen die opvallen. De boer heeft een domme vrouw, die zich laat beetnemen door de veehandelaar. Deze man wil drie koeien kopen, maar hij heeft geen geld op zak. Hij neemt er dan twee mee, de derde laat hij als borg achter (at 1385, ‘The Foolish Wife's Pawn’). De | |
[pagina 355]
| |
boer trekt zich deze gebeurtenis erg aan: hij besluit zijn vrouw te straffen, als hij op zijn reis geen dommere mensen tegenkomt dan zij (» Domme echtgenote). Onderweg komt de boer een vrouw tegen, die hij wijsmaakt dat hij uit de hemel is gevallen. De vrouw informeert naar haar overleden echtgenoot, die de boer wellicht in de hemel is tegengekomen, en zij vraagt of de boer geld voor hem wil meenemen. Wanneer de boer met het geld vertrokken is komt de zoon van de vrouw thuis. Na vernomen te hebben wat er gebeurd is, heeft hij door dat zij in de maling is genomen en zet te paard de achtervolging in. De zoon komt de boer tegen, maar ook hij wordt beduveld. Zo laat de boer weten dat degene die hij volgt, een eind verderop is. De boer krijgt het paard van de jongen mee, omdat de jongen te moe zou zijn, met het verzoek de ‘voortvluchtige’ op te sporen. Natuurlijk keert de boer niet terug. Hij ziet er vanaf zijn vrouw te straffen voor haar domheid, omdat er nog dommere mensen rondlopen dan zij. De zoon zal tegen zijn moeder zeggen dat hij het paard aan de boer heeft meegegeven opdat het ten goede zou komen aan zijn overleden vader. Het misverstaan van ‘Parijs’ voor ‘paradijs’ ontbreekt in ‘Die klugen Leute’, maar de afloop van het verhaal is gelijk aan die van het kluchtdicht. De trickster is niet langer een student, maar een boer (en een veehandelaar). Van de Student uit het paradijs zijn een vijftiental jongere Nederlandse versies bekend, alsmede een handvol oudere, waaronder twee liederen met als titel ‘Weduw’ vrouwkens al te maele' en ‘Een reiziger uit het paradijs’. Het eerste lied is een Vlaams volkslied, dat is opgenomen in Den vroolijcken speelwaghen van Jac. de Ruyter uit 1657. Er vindt een ontmoeting plaats tussen een schoenmaker uit Parijs en een weduwe uit Vlaanderen. Nadat de bekende spraakverwarring heeft plaatsgevonden verdwijnt de schoenmaker met de belofte het gekregen geld aan de overleden echtgenoot van de vrouw te zullen geven. Een hulpvaardige buurman, die de zaak niet vertrouwt, biedt aan om de schoenmaker te achterhalen. Maar ook hij wordt door hem beetgenomen. Het paard dat hij verliest aan de schoenmaker krijgt hij vergoed van de vrouw. In het lied ‘De reiziger uit het paradijs’ (waarschijnlijk een oudere, 16e-eeuwse berijming) is het opnieuw de student die verkeerd verstaan wordt, dit keer door een rijke vrouw. Behalve geld krijgt de student ook vier hemden, twee broeken, schoenen en sokken mee om aan de overleden echtgenoot te geven. De buurman in dit lied speelt dezelfde rol als die in het latere Vlaamse volkslied. In het anekdotenboek Den seer vermaeckelijcken Kluchtvertelder, bestaende in aerdighe Vertellingen, geestighe Slaeghen, scherpsinnighe Antwoorden, stichtelijcke Onderwijsingen, vremde Potsen, etc. Meest in Vlaenderen en Brabandt voorghevallen (waarschijnlijk uit de 17e eeuw) komt eveneens een versie van de Student uit het Paradijs voor. Deze versie vertoont, net als de liederen, meer gelijkenis met de oudere Latijnse versie dan met de latere Grimm-versie. Een student is gedwongen uit Parijs te vertrekken, omdat hij zijn schulden niet meer kan betalen. Als hij in Artois aankomt bedelt hij om eten bij een eenvoudige boerin. Zij vraagt waar hij vandaan komt en verstaat dan ‘paradijs’ in plaats van ‘Parijs’. Nieuwsgierig informeert ze naar haar overleden man. De student ruikt zijn kans voordeel te halen uit de onnozelheid van de boerin. Hij vertelt haar dat haar overleden echtgenoot om brood moet bedelen en in vodden rondloopt. Dit maakt dat de vrouw zich verdrietig en schuldig voelt, ze geeft de student pakken van haar overleden man mee en dertig pisto- | |
[pagina 356]
| |
len (= gouden munten). Ook in Vlaamse (en Nederlandse) almanakken is het verhaal gevonden. Uit de jongere Vlaamse overlevering kennen we het als lied en als volksverhaal. In de jongere Nederlandse traditie wordt het net als bij Grimm meestal ingebed in een kluchtconglomeraat waarvan gewoonlijk de » Domme echtgenote de kem uitmaakt. In een Utrechtse versie, die in 1881 is opgetekend door R.A. Kollewijn, wordt de vrouw van Jan beduveld door een veehandelaar. Als Jan de wereld intrekt, verstoort hij een kerkdienst en wordt hij door de kerkgangers in een zak gestopt om verdronken te worden. Een toevallige passant redt hem uit zijn benarde positie, omdat Jan hem wijsmaakt dat hij burgemeester wordt als hij in de zak plaatsneemt. In ruil daarvoor krijgt Jan schapen van de man, die hij onderweg weer verkoopt. Bij een huis klopt hij aan en zegt tegen de vrouw des huizes, dat hij uit de hemel is komen vallen. Met de bekende gevolgen (at 1385, at 1384, at 1535 en at 1540). Een Rotterdamse lezing van de Student uit het paradijs is, met een enigszins vereenvoudigde plot, uit de volksmond opgetekend in 1894. Een van de markt terugkerende boerin ziet op weg naar huis een jongen almaar naar de hemel staren. Bij navraag blijkt dat de jongen het gat niet meer kan vinden, waaruit hij gevallen is. Als de boerin informeert naar haar overleden zoon Kees, krijgt ze te horen dat het hem aan kousen, worst en geld ontbreekt. Omdat de jongen zegt te willen terugkeren naar de hemel, geeft de vrouw hem de spullen mee voor haar zoon. De jongen vertrekt. Het verhaal eindigt met de mededeling van de verteller dat de vrouw nog niets gehoord heeft van haar zoon, omdat die jongen het gat in de hemel nog niet heeft kunnen terugvinden. Eind vorige eeuw gaarde W. Dykstra Friese volksvertellingen bijeen, waaronder een versie uit 1871 van de Student uit het paradijs die als volgt gaat: een boer slacht een varken. Zijn vrouw wil gelijk elke dag spek eten, maar de boer wil het bewaren voor de koude winter (» Lange Winter). Als de boer weg is, komt er een zwerver aan de deur. Hij geeft zich uit voor de Koude Winter en ontvangt van de boerin zakken met spek. Ook de veehandelaar maakt misbruik van haar domheid: zonder te betalen neemt hij twee koeien mee, terwijl hij er ééntje achterlaat als borg. De boer is furieus en gaat drie dagen op reis op zoek naar nog dommere mensen dan zijn vrouw. Hij ontmoet een kastelein, die vanaf een bepaalde hoogte in zijn broek probeert te springen (at 1286, ‘Jumping into the Breeches’). Tevens ontmoet hij een vrouw op een wagen met een zak knollen op haar rug, om op die manier haar paard te ontlasten (at 1242a, ‘Carrying Part of the Load’). Aan haar vertelt de boer uit de hemel te zijn gevallen, waarop de vrouw vraagt of hij haar overleden man heeft gezien. De boer speelt het spel mee en krijgt geld om dat aan de overleden echtgenoot te geven. Als de zoon van de vrouw thuiskomt en hoort wat er voorgevallen is, gaat hij de man per paard achterna. De zoon raakt zijn paard kwijt aan de boer en zal aan zijn moeder vertellen dat de man uit de hemel het dier heeft meegenomen. De vrouw van de boer ontloopt haar straf, omdat haar man volk heeft ontmoet dat nog onnozeler is dan zij. Deze verhaalversie leunt in bepaalde opzichten aan bij de Grimm-versie, maar het gegeven van de » Domme echtgenote wordt met andere anekdoten vormgegeven. De volksverhalenverzamelaar Dam Jaarsma heeft twee verschillende Friese versies van het sprookje opgetekend uit de mond van A. Adema (archief pjmi). De twee versies tezamen vertonen een sterke gelijkenis met die | |
[pagina 357]
| |
van W. Dykstra, maar dan zonder de achtervolgingsscène op het einde, want die ontbreekt bij Adema. De Student uit het paradijs behoort tot de talloze grappige sprookjes. In heden en verleden kon het publiek zich bij het horen of lezen van het sprookje behaaglijk superieur voelen bij zoveel domheid. In oudere verhaalversies is de trickster inderdaad een student uit Parijs - waarna het misverstand met paradijs ontstaat. In de loop der tijd zien we dat het begrip ‘student uit Parijs’ niet meer functioneert. De trickster is in de modernere versies vaker gewoon een jongen of een boer, die zelf beweert uit de hemel te zijn komen vallen. henrik tijmes teksten: Boekenoogen 1903a, pp. 187-189; Van Duyse 1903-07, ii, pp. 1155-1159; Dykstra 1895-96, ii, pp. 82-86; Gittée 1891; De Haan 1968, pp. 21-24, 179-780; khm nr. 104; Van der Kooi/Gezelle Meerburg 1990, nr. 85; Kossmann 1941, pp. 93-100, 159-160; Leopold/Leopold 1882, i, pp. 523-528; Poortinga 1981, pp. 289-293. |
|