Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdSterke JanSterke Jan, de zoon van een grote vrouw, is zo sterk als een beer en kan enorm veel eten, meer dan zijn moeder kan betalen. Zij vraagt een boer of Sterke Jan bij hem mag werken. Dat mag, want de boer heeft gezien hoe Sterke Jan zelf een ploeg door de grond heeft getrokken. Ze spreken af dat hij geen geld voor zijn werk ontvangt, maar dat hij, wanneer het jaar om is, de boer een schop voor zijn kont mag geven. Sterke Jan moet als eerste klus de koestal uitmesten. Hij vindt de mestvork net groot genoeg om er erwten mee te eten en vraagt de smid een veel grotere te maken. Met zijn nieuwe mestvork schept hij in een keer de hele koestal leeg. De boer is daarmee tevreden, maar wanneer Sterke Jan gaat eten slaat hem de schrik om het hart: hij vreest dat Sterke Jan hem in de kortste keren arm zal eten en besluit zo gauw mogelijk weer van hem af te komen. De boerin laat haar trouwring in de waterput vallen, en Sterke Jan moet hem eruit halen. Deze daalt in de put af, waarna de boer een karrevracht met stenen op hem laat uitstorten. Sterke Jan voelt dat nauwelijks: hij vraagt de boer zijn kippen bij de put weg te halen omdat ze hem zandkorrels in de ogen krabben. Vervolgens laat de boer een molensteen in de put gooien: die komt als een kraag op de schouders van Sterke Jan terecht. Tenslotte gooien ze de torenklok op zijn hoofd: een mooi hoedje, vindt Sterke Jan. Hij klimt met zijn kraag en hoed de put uit en geeft vervolgens de boer de in het vooruitzicht gestelde trap voor zijn kont, waardoor die over de boerderij heen vliegt. Doordat de wind onder zijn jak komt, daalt de boer weer ongedeerd op de grond neer, waarna hij van Sterke Jan verlost is. | |
[pagina 353]
| |
Dit sprookje, een versie van at 650a (‘Strong John’), tekende mevrouw E.J. Huizenga-Onnekes in het begin van de 20e eeuw op in het Groningse dorpje Garshuizen. De verklaring van de buitengewone kracht van Sterke Jan is in dit sprookje tamelijk simpel: hij is de zoon van een ‘heel groot en dik wijf’. Veel andere versies van dit sprookje beginnen met een uitgebreidere verklaring. Bij de gebroeders Grimm (Kinder- und Hausmärchen nr. 90, ‘Der junge Riese’) is Sterke Jan aanvankelijk zo groot als een duim en wil niet groeien. Een reus treft het jongetje aan in een ploegspoor op het land en neemt hem mee naar huis en zoogt hem zelf gedurende twee jaar. In die tijd is het ventje zo groot en sterk geworden dat hij al met gemak een jonge boom uit de grond kan rukken. In andere varianten wordt vermeld dat hij de zoon van een beer is of van een bovennatuurlijk wezen. Deze introductie, die de oorzaak van de bijzondere kracht van de held verklaart, treffen we ook aan in andere sprookjes, met name in dat van de Zoon van de beer (in het at-301-complex; vergelijk de » Prinsessen in de onderwereld). De kern van het sprookje wordt gevormd door de reeks van krachtpatserijen van Sterke Jan. Die vertonen een grote variatie. In de enige in Friesland opgetekende variant kan de held bijvoorbeeld sneller maaien dan de duivel. In het Grimm-sprookje slaat hij met één klap een aambeeld zo diep in de grond dat het er niet meer uitgehaald kan worden. De smid wil zijn knecht dan ook snel weer kwijt. De poging om hem in de waterput onder stenen te bedelven komt vooral in West-Europese varianten voor; in Oost-Europa wordt Sterke Jan ook wel naar een bespookte molen gestuurd, waar hij het tegen een groep gevaarlijke geesten moet opnemen. Het contract en de moordaanslagen op Sterke Jan vertonen allerlei verschillen. Het contract kan in plaats van de trap of klap inhouden dat Sterke Jan na een jaar de hoeveelheid graan die hij kan dragen, als loon ontvangt. Ook wordt wel afgesproken dat degene die het eerst boos wordt, een pak slaag krijgt (vergelijk » Niet boos worden). Het is vooralsnog niet mogelijk precies de geografische verspreiding en de historische ontwikkeling van de verschillende varianten vast te stellen. Van dit sprookje zijn alleen al in Europa meer dan duizend varianten opgetekend, vooral in Ierland, de Scandinavische en de Baltische landen en Duitsland. Nederland met zijn twee optekeningen (Friesland en Groningen) steekt daar mager bij af. Vlaanderen doet het beter; daar is het veertien maal genoteerd. Buiten Europa is het bekend in het Midden-Oosten, hier en daar in Azië, en in Amerika, waarschijnlijk door toedoen van Franse kolonisten. Dit sprookjestype rond het motief van de buitengewone kracht van de held vertoont een zekere inhoudelijke overeenkomst met diverse andere sprookjes. We noemden al het sprookje van de Zoon van de beer. Ook in het sprookje van de »Zes wonderbaarlijke helpers komt een sterke man voor die bomen als luciferhoutjes behandelt en al het goud van het koninkrijk in een zak meeneemt. Het motief van de geesten in de bespookte molen doet sterk denken aan het sprookje van de jongen die wilde leren wat angst is (» Angst leren). De gebroeders Grimm wezen er in hun commentaar al op dat bepaalde motieven in dit sprookje ook van andere genres voorkomen. Zo komt het motief van het in de grond geslagen aambeeld evenals dat van de bespookte molen in de Siegfriedsage voor. De opvoeding van de held bij een reus, het zogen | |
[pagina 354]
| |
door een reus, het gooien van de molenstenen in de waterput zijn allemaal motieven die in de Germaanse mythologie voorkomen. Maar het eigenlijke sprookje kennen we pas vanaf de vroege 18e eeuw als het in Zweden verschijnt, en de enorme populariteit ervan laat zich eerst vanaf de 19e eeuw vaststellen.
ton dekker teksten: Huizenga-Onnekes 1930, pp. 18-20; khm nr. 90; Poortinga 1976, pp. 77-79. |
|