Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdDe zes wonderbaarlijke helpersEen soldaat heeft van de koning zijn congé gekregen en zint op wraak: hij wil de koning zijn rijkdom ontnemen. Hij ontmoet vijf mannen die zich bij hem aansluiten: een sterke man die hele bomen kan sjouwen, een scherpschietende jager die op twee mijl afstand een vlieg zijn linkeroog kan uitschieten, een man die met de adem uit één neusgat zeven windmolens kan laten draaien, een hardloper die één been moet afhemen omdat hij anders te hard loopt, en een man die strenge vorst uit zijn oor kan laten komen. De koning heeft een wedstrijd uitgeschreven: wie harder kan lopen dan de prinses wint haar hand - maar wie verliest wordt onthoofd. De soldaat laat zijn hardlopende dienaar lopen. Deze haalt in zijn kruik als eerste water uit de vergelegen put. Aangezien de prinses een aanzienlijke achterstand heeft opgelopen, meent de hardloper het zich wel te kunnen veroorloven om een tukje te doen. Terwijl hij slaapt wordt hij ingehaald door de prinses, die zijn kruik leeggiet en doorrent. De scherpziende jager heeft dit vanaf het kasteel gezien: prompt schiet hij de paardenschedel, die door de hardloper als hoofdkussen wordt gebruikt, onder de slaper vandaan. De hardloper ontwaakt, haalt opnieuw water en is toch als eerste binnen. De koning bedenkt nu een list om van het stel af te komen. Hij biedt het gezelschap een | |
[pagina 427]
| |
feestmaal aan in een ijzeren kamer, die hij vervolgens gloeiend heet laat opstoken. Doordat de ene helper vrieskou uit zijn oor laat komen, hebben de vrienden het eerder te koud dan te warm. De koning bedenkt een nieuwe uitvlucht. Als de soldaat afziet van een huwelijk met de prinses, krijgt hij zoveel goud mee als hij kan dragen. De soldaat gaat akkoord en laat een enorme zak naaien, waarna de sterke man het goud komt incasseren. De man kan zoveel goud dragen dat hij de koning ruïneert. Daarom stuurt de koning het leger achter het gezelschap aan om hun het goud weer afhandig te maken. De machtige blazer blaast met één neusgat het hele leger omver. Dan geeft de koning zich gewonnen. De gezellen trekken naar huis en verdelen de buit.
Dit is een samenvatting van het sprookje ‘Sechse kommen durch die ganze Welt’ dat de gebroeders Grimm vanaf 1819 publiceerden in hun Kinder- und Hausmärchen (nr. 71). De vertelster was hun belangrijkste informante: Dorothea Viehmann. In de internationale volksverhalencatalogus van Aarne en Thompson staat dit sprookje geregistreerd als at 513, ‘The Extraordinary Companions’. Dit sprookjestype wordt vervolgens weer uitgesplitst in enkele subtypen, waarvan ‘Six Go through the Whole World’ (at 513a) en ‘The Land and Water Ship’ (at 513b) het meest voorkomen. Alhoewel de sprookjes tot de wondersprookjes gerekend worden, hebben sommige versies bepaald ook trekken van het grappige sprookje (het ‘Schwankmärchen’). De inhoud van ‘Six Go through the Whole World’ is hierboven samengevat. Aan ‘The Land and Water Ship’ gaat een inleidende vertelling vooraf: de koning belooft de hand van zijn dochter aan degene die hem een schip kan brengen dat zowel op het water als op het land kan varen. Drie broers trekken er op goed geluk op uit. De twee oudste broers verzuimen onderweg een oud vrouwtje te helpen, de jongste helpt haar wel. Uit dankbaarheid schenkt dit vrouwtje, dat een tovenares blijkt te zijn, de jongen het begeerde land- en waterschip. Daarmee vaart hij naar de koning, en onderweg ontmoet de jongen dan weer zijn buitengewone helpers. De bakermat van deze groep sprookjes is Europa, al hebben ze uiteindelijk zelfs de Indianen in de Nieuwe Wereld bereikt. De oudste sporen ervan vinden we terug in de Griekse Argonauten-sage, waarin Jason met de hulp van Pallas Athene en Argos het snelle wonderschip Argo bouwt, en vele mannen met bijzondere eigenschappen meeneemt. Uiteindelijk krijgt Jason het Gulden Vlies in zijn bezit en trouwt hij prinses Medea. Rond 1400 wordt het sprookje van de Zes wonderbaarlijke helpers reeds verteld door de Italiaan Sercambi. In de 17e eeuw treffen we het verhaal aan in de Pentamerone van Giambattista Basile. Een vroege Nederlandse versie is te vinden in de Enkhuizer Almanak voor het jaar 1725. Een tweede sprookje bij Grimm van het at-513-type is ‘Die sechs Diener’ (nr. 134). Een prins wil zijn geluk beproeven en de hand winnen van een prinses. De koningin, die tovenares is, stelt alle vrijers op de proef, en laat hen onthoofden als ze hun taak niet kunnen volbrengen. Menigeen is reeds gestorven, maar de prins laat zich hierdoor niet weerhouden. Onderweg ontmoet hij een dikke grote eter, een man met zo'n scherp gehoor dat hij het gras kan horen groeien, een lange man, een man met een vernietigende blik, een man die het koud krijgt van hitte, en tenslotte een man met een lange nek en een scherpe blik. Als eerste taak moet de prins een ring uit | |
[pagina 428]
| |
Langnek. De lange man met de scherpe blik uit ‘Die sechs Diener’ van de gebroeders Grimm (de Langnek in de Efteling), zoals getekend door Anton Pieck en afgedrukt in: Sprookjes van de Efteling. Den Haag 1978.
de Rode Zee halen. De man met de scherpe blik ziet de ring liggen, de lange man brengt hen erheen en de dikke man drinkt de zee leeg. De tweede taak bestaat eruit dat driehonderd ossen en evenzovele vaten wijn verorberd moeten worden. Hiervoor zorgt opnieuw de dikke man. De laatste opdracht houdt in dat de prins de prinses tot middernacht moet omarmen zonder in slaap te vallen. Om elf uur wordt het gezelschap door de koningin in slaap getoverd en wordt de prinses verstopt. Juist op tijd ontwaken de helpers, en de man met het scherpe gehoor hoort waar de prinses verborgen zit. De lange man gaat haar halen, en de man met de vernietigende blik breekt de betoverde rotsen waarin zij verborgen zit. De prinses is weer terug bij de prins als het middernacht slaat. De koningin geeft zich gewonnen, maar nu wil de prinses zich pas aan de prins geven als voor haar ook een opdracht wordt vervuld. Iemand moet op een brandstapel in het vuur gaan zitten. Dit is een kolfje naar de hand van de man die het van hitte koud krijgt. Nu gaat de prinses met de prins mee, maar de wraakzuchtige koningin stuurt hun een legermacht achterna. Het leger verdrinkt deels in het Rode-Zee-water dat de dikke man uitspuugt; een ander deel valt ten prooi aan de vernietigende blik van de andere helper. Eenmaal in zijn land aangekomen, zegt de prins dat hij eigenlijk een varkenshoeder is. De prinses wordt veroordeeld tot het nederige werk van een varkenshoedster. Als de prins vindt dat zij lang genoeg heeft geleden, wordt ze aan het hof ontboden. Alles wordt goedgemaakt en er wordt een bruiloft gevierd. In de Nederlanden is het sprookje van de Zes wonderbaarlijke helpers met zekere regelmaat uit de mondelinge overlevering opgetekend. Naast de nodige Vlaamse versies (negentien) kennen we ook versies uit Gro- | |
[pagina 429]
| |
ningen en Friesland. Zo is het sprookje over het land- en waterschip tweemaal verteld door Anders Bijma (1890-1977), de Friese mollenvanger uit Boelenslaan. De eerste keer heeft hij het begin jaren vijftig verteld aan de verzamelaar Dam Jaarsma, en in september 1971 zonder noemenswaardige wijzigingen in de plot aan verzamelaar Ype Poortinga. Bij Bijma verloopt het verhaal aldus: de tsaar van Rusland maakt bekend dat de prinses trouwt met degene die een vliegend schip kan maken. Drie boerenzoons besluiten hun geluk te gaan beproeven. De jongste broer is niet helemaal goed snik en wordt daarom Onnozele Ielke genoemd. Onderweg deelt Ielke zijn voedsel met een heks. Als beloning krijgt hij een vliegend schip als hij driemaal tegen een boom schopt. Onderweg neemt de jongen drie helpers met bijzondere kwaliteiten mee. De ene kan heel hard lopen, de tweede kan heel veel drinken. De derde kan uit zijn takkenbos een heel leger slaan. Als Ielke bij de tsaar aankomt weigert deze hem toch zijn dochter en verzint hij aanvullende, schijnbaar onmogelijke opdrachten. De snelle helper haalt leidingwater uit Afrika, de dorstige helper drinkt de wijnkelder van de tsaar leeg. Dan eist de tsaar dat de jongen het grootste leger ter wereld op de been brengt. De derde helper slaat een enorm leger uit de takkenbos. Nu durft de tsaar zijn dochter niet langer te weigeren, en Ielke trouwt met de prinses. De Groningse verteller Minne Koning (1854-1929) laat een koningszoon de hoofdrol spelen die verliefd raakt op een heidense prinses. Als hij voor de tweede keer naar haar vaderland reist, neemt hij onderweg een lange man, een kou-kleum en een ver-kijker mee. Voordat de prins met zijn geliefde mag trouwen, moet hij een opdracht vervullen: hij moet een in zee geworpen ring weer terugvinden. De ver-kijker ziet de ring meteen liggen en de lange man haalt 'm uit het water. Dan volgt een tweede opdracht - en vanaf nu worden plot-elementen geïntroduceerd die vooral in het sprookje van de »Magische vlucht voorkomen. De prins moet een vijver leegmaken met een vingerhoedje en een glazen schepje. Dit lukt de held niet, maar als hij met zijn hoofd op de schoot van zijn geliefde in slaap is gevallen, roept het meisje aardmannetjes tevoorschijn die het werk verrichten. Ook de derde taak wordt door de aardmannetjes verricht: het bouwen van een kasteel. Vervolgens komt de verteller weer in het spoor van de Zes wonderbaarlijke helpers terecht. Er volgt weer een opdracht: iemand moet op een wagen met hout gaan staan en moet het overleven als de wagen in brand wordt gezet. De kou-kleum klaart deze klus met gemak. Omdat de koning zijn dochter eigenlijk niet wil afstaan, maakt hij zich 's nachts met haar uit de voeten. De ver-kijker ziet echter waar de prinses verstopt zit, en de lange man haalt haar er weg. Nu kan de koning niet meer voorkomen dat de geliefden de volgende dag trouwen. Een personage uit het sprookje van de Zes wonderbaarlijke helpers wordt ook uitgebeeld in het nationale sprookjespark de Efteling in Kaatsheuvel. Het is de Langnek, naar het ontwerp van Anton Pieck. In het bijbehorende sprookjesboek vertelt Martine Bijl haar versie van het verhaal, die voor een aanzienlijk deel nauw aansluit bij ‘Die sechs Diener’ uit de Kinder- und Hausmärchen. De zes helpers krijgen bij Martine Bijl allemaal sprekende namen mee: Heuvelbuik (kan veel eten), Luisterbink (kan scherp horen), Torenbeen (kan hard lopen), Kogel-oog (kan vernietigend kijken), IJsbrand (is hittebestendig) en Langnek (kan ver zien). Opmerkelijk is dat Bijl wel van zes helpers gewaagt, maar dat zij verzuimt om de dienaar met het | |
[pagina 430]
| |
scherpe gehoor een rol te laten vervullen in het welslagen van het avontuur (bij Grimm kan hij horen waar de weggetoverde prinses zich bevindt). Een dergelijk verzuim treffen we overigens ook wel eens bij de mondelinge vertellers aan. Het sprookje van de Zes wonderbaarlijke helpers is een van de vele wondersprookjes die uitmonden in rijkdom en/of een huwelijk voor de held. In tegenstelling tot een sprookje als de »Drakendoder, waarin de held zijn gevaarlijke avontuur meestal in zijn eentje tot een goed einde kan brengen, behoeft de held in de Zes wonderbaarlijke helpers de buitengewone hulp van anderen om aan de onmogelijke opdrachten te voldoen. Het succes van de missie ligt, net als in de »Bremer Stadsmuzikanten, in de nauwe samenwerking. theo meder teksten: Basile 1909, i, pp. 511-524; Bijl 1978, pp. 15-21; Boekenoogen 1901-02, pp. 40-41; Boekenoogen 1909, pp. 144-153; Huizenga-Onnekes 1928, pp. 17-20; Huizenga-Onnekes 1930, pp. 97-100; Jaarsma 1954, pp. 62-63; khm nr. 71 en 134; Poortinga 1976, pp. 7-11; Poortinga 1979, pp. 9-11 en 31-32; Poortinga 1981, pp. 116-124; Sinninghe 1942, pp. 77-82; Sinninghe 1978, pp. 133-138; Van de Velde/Gittée 1889. |
|