Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdDe drakendoderOp een dag trekt een jonge schaapherder de wijde wereld in, met zijn honden die hem in nood zullen kunnen bijstaan. Hij komt bij een plaats die wordt geterroriseerd door een zevenkoppige draak. Elk jaar moet er een maagd aan de draak geofferd worden, en dit jaar is de dochter van de koning aan de beurt. Vele ridders zijn al gesneuveld in een poging de draak te doden, maar de schaapherder wil desondanks zijn geluk beproeven. De jongen krijgt van de koning een huwelijk met de prinses in het vooruitzicht gesteld als hij erin slaagt de draak te doden. De jongen gaat met de maarschalk en de prinses mee naar de plek des onheils. Daar weet de held met behulp van een van zijn honden de draak te verslaan. Na de strijd valt de vermoeide held in slaap, maar niet dan nadat hij de tongen uit de drakenmuilen heeft gesneden. De maarschalk brengt de prinses terug naar de koning. Hij heeft de koppen van de draken afgesneden en werpt zich nu op als de redder van de prinses. Hij heeft de prinses onder bedreiging met geweld een zwijgbelofte afgedwongen. Het huwelijk tussen de maarschalk en de prinses zal | |
[pagina 106]
| |
over een jaar plaatsvinden. De schaapherder trekt verder de wereld door, maar arriveert op de dag van de bruiloft aan het hof. Daar kan hij met de drakentongen bewijzen dat hij de ware drakendoder is. De maarschalk wordt gestraft en de drakendoder huwt de prinses.
Met deze schets van het Drakendoder-sprookje wordt geen recht gedaan aan de vele redacties, variaties en contaminaties die ervan bestaan. Het sprookje is in de catalogus van Aarne en Thompson opgenomen als at 300, ‘The Dragon-Slayer’, en behoort tot de categorie van de wondersprookjes. In het uitgebreide wondersprookje van de » Tweelingbroers (at 303) zien we het Drakendoder-sprookje zelfs in zijn geheel terugkeren (zie aldaar). De Drakendoder behoort tot de groep van de oudste sprookjes die we kennen. Het sprookje wordt wereldwijd gevonden, met uitzondering van Australië. De oudst bekende verhalen over draken zijn verknoopt met het volksgeloof en de mythologie van oude culturen als die van de Sumeriërs, Babyloniërs, Egyptenaren, Perzen, Grieken, Indiërs, joden en Germanen. De draak - een uitvergroting van een wezen met de gecombineerde kwaliteiten van krokodil, roofvogel en slang - is bij hen vaak een verpersoonlijking van een bovennatuurlijke macht: een god of een demon. Sommige drakenverhalen herinneren aan reële mensenoffers die gebracht werden, zoals het offer van een maagd aan de watergoden (krokodillen) in de oude cultuur van de Nijldelta. Vanuit de mythologische vertellingen heeft de draak zijn intrede gedaan in sprookjes en andere volksverhalen. Een voorbeeld van een mythe waarin we reeds de kiem vinden van het Drakendoder-sprookje, is het Griekse verhaal van Perseus. Perseus is de zoon van de godHoutsnede van Ludwig Richter in het Deutsches Märchenbuch (1857) van Ludwig Bechstein. De jonge schaapherder beschermt de prinses en stuurt een van zijn honden af op de draak.
Zeus en de stervelinge Danaë. Door een list met een reflecterend schild slaagt Perseus erin Medusa, wier aanblik ieder versteent, te onthoofden. Bij de kust van Ethiopië treft hij later een jonkvrouw aan, staande op een rots. Zij is prinses Andromeda die geofferd moet worden aan een zeedraak. Als Perseus erin slaagt om de draak te verslaan, mag hij met de prinses trouwen en zal de koning hem zijn koninkrijk schenken. Perseus weet de draak inderdaad te doden, maar op de bruiloft maken een eerdere huwelijkskandidaat en diens strijdmakkers amok. Om niet in het geweld | |
[pagina 107]
| |
ten onder te gaan, moet Perseus het afgehouwen hoofd van Medusa uit zijn tas halen. Perseus' gewaarschuwde vrienden wenden hun blik af, maar al zijn tegenstanders verstenen. Behalve in mythen en sprookjes zien we de draak ook optreden in legenden, waarin hij, in de joodse en christelijke traditie, is geworden tot een zinnebeeld van de duivel. In het Oude Testament treffen we de duivelse draak aan als Leviathan (Job 40, Psalm 74:14, Jesaja 27:1). Een bekende drakendoder uit de christelijke traditie is de aartsengel Michaël (Openbaringen 12:7-9). De meest bekende drakendoder-legende is die over Sint Joris. Deze legende bevat wederom verhalende elementen die ook in het sprookje gevonden kunnen worden. De Sint-Joris-legende wordt onder andere verteld door Jacobus de Voragine in zijn Latijnse Legenda Aurea (ca. 1270). Een stad in Libië wordt geterroriseerd door een draak en de bewoners kunnen het dier slechts in toom houden door voortdurend dieren en mensen aan hem te offeren. Op een dag moet ook de dochter van de koning eraan geloven. Bij de offerplaats redt de nobele ridder Joris de prinses echter van een wisse dood. Hij slaat een kruis, zegent zichzelf in de naam van Christus en verwondt de draak met zijn lans. Vervolgens laat de draak zich als een gehoorzame hond aan een leiband meevoeren. Zodra de inwoners van de stad zich massaal bekeren tot het christendom en zich laten dopen, doodt Joris de draak. De koning schenkt Joris veel geld, maar deze verdeelt het onder de armen. Het moge overigens duidelijk zijn waarom het in de legende niet wenselijk is dat de koning zijn dochter als bruid aanbiedt aan degene die de draak verslaat: heiligen zijn immers gewoon om celibatair te leven, en een huwelijk zou in de legende ongepast zijn. De Sint-Joris-legende van De Voragine draagt de voor de hand liggende boodschap uit dat men de duivel (zondigheid, heidendom) kan uitbannen door zich te bekeren tot het ware geloof. De Sint-Joris-legende heeft ook een plaats gekregen in het volkstoneel. Zo wordt nog steeds eens in de zeven jaar in het Limburgse Beesel een groots steekspel over Sint Joris en de draak opgevoerd. In de middeleeuwse epiek komt het motief van het drakendoden vaak voor. Voorbeelden zijn de Siegfriedsage en Beowulf (8e eeuw). Ook vinden we het regelmatig in de Arturromans, die veelvuldig zijn opgebouwd rond sprookjesmotieven. In de 13e-eeuwse Middelnederlandse Ferguut wordt een draak gedood die een kasteel bewaakt. In de Roman van Walewein (ca. 1260) is het eerste wapenfeit van de titelheld het doden van een draak en haar jongen. Dit zijn echter motieven die geen samenhang vertonen met het Drakendoder-sprookje als geheel - het tweede deel van de Ferguut is eerder te vergelijken met het sprookje over de » Herdersjongen en de drie reuzen. Die samenhang met het Drakendoder-sprookje is er bijvoorbeeld wel in de Middelhoogduitse Tristant van Eilhart von Oberg (eind 12e eeuw), in het Oudfranse Lai de Tyolet (begin 13e eeuw) en in het hiermee verwante Middelnederlandse Lanceloet en het hert met de witte voet (tweede helft 13e eeuw). Op de plot uit het laatstgenoemde werk wordt eind 13e eeuw nog eens gevarieerd in de Middelnederlandse Roman van Moriaen. In Lanceloet en het hert met de witte voet wordt het volgende verhaal verteld: een jonkvrouw dient zich als boodschapster aan bij het hof van koning Artur. Zij komt uit haar vaderland met een opdracht: de ridder die dapper genoeg is om een door leeuwen bewaakt hert te doden, mag met de prinses trouwen. Als bewijs moet de ridder de ‘witte voet’ van het hert overleggen. De jonkvrouw heeft een wit | |
[pagina 108]
| |
hondje bij zich, dat als gids zal optreden. Als eerste trekt Keye, de hofmaarschalk van koning Artur, erop uit, maar de angst slaat hem reeds om het hart als hij een rivier moet oversteken. Op zijn terugweg tracht hij tevergeefs het hondje te doden om zo zijn lafheid te maskeren. Vervolgens laat ridder Lanceloet zich door het hondje naar het hert brengen. Lanceloet slaagt erin de leeuwen te verslaan en het hert te doden. Hij snijdt de onderpoot van het hert af, maar is te gewond om naar het hof van de prinses te gaan. Hij geeft de ‘witte voet’ aan een langskomend ridder: deze moet de voet naar de prinses brengen en berichten dat Lanceloet gewond in het bos ligt. De doortrapte ridder geeft Lanceloet echter nog een klap na met zijn zwaard, en dient zich vervolgens bij het hof aan met de mededeling dat hijzelf het hert heeft gedood. Inmiddels is ridder Walewein erop uit getrokken om zijn vriend Lanceloet te zoeken, en als hij hem vindt brengt hij hem naar een arts. Na de ware toedracht te hebben vernomen beschuldigt Walewein, vlak voor de inzegening van het huwelijk met de prinses, de louche ridder van oplichting. Er volgt een gerechtelijk tweegevecht dat door Walewein gewonnen wordt. Lanceloet mag nu met de prinses trouwen, maar hij slaat het aanbod af. Binnen de Arturtraditie is het immers onmogelijk om Lanceloet te laten trouwen: Lanceloet was de minnaar van koningin Guenevere en hij is uiteindelijk als vrijgezel gestorven. Het mag duidelijk zijn dat in dit verhaal de (zevenkoppige) draak is gewijzigd in een hert met (oorspronkelijk zeven) leeuwen - terzijde zij opgemerkt dat in sprookjes een (wit) hert niet zelden een magisch wezen is. Het motief van het offer ontbreekt, maar in Lanceloet wordt wel verteld dat de leeuwen een bedreiging vormen. De hofmaarschalk en de oplichter zijn twee verschillende personen geworden. Het globale stramien van het Drakendoder-sprookje is evenwel behouden gebleven: een held moet een gevaarlijk dier doden en mag als beloning met een prinses trouwen. De held verslaat (geholpen door een hond) het dier, maar een oplichter eist door bedrog de overwinning en de prinses voor zichzelf op. Op het laatste moment komt het bedrog uit (en kan de held met de prinses trouwen). In de natuurencyclopedie van Jacob van Maerlant (Der naturen bloeme, 1266) wordt de draak als een werkelijk bestaand dier behandeld in het hoofdstuk over de ‘serpenten’ (slangen, reptielen). De auteur beroept zich daarbij op autoriteiten als de kerkvader Augustinus en kardinaal Jacobus van Vitry. Maerlant beschrijft onder meer de rivaliteit tussen draak en olifant. Hij merkt wel op dat de draak eigenlijk alleen voorkomt in Babylonië en omstreken. Reeds in de oudheid hebben auteurs semi-wetenschappelijke verhandelingen over draken geschreven, zoals Plinius, Solinus en Ambrosius. Het geloof in draken heeft zich in zekere zin tot in de 20e eeuw voortgezet - men denke bijvoorbeeld aan de sagen rond het monster van Loch Ness. Dat het geloof in het bestaan van draken zou wortelen in oeroude herinneringen aan dinosauriërs, is een hypothese die geen stand kan houden. Het uitsterven van de dinosauriërs vond immers zo'n vijftig miljoen jaar vóór de verschijning van de eerste mens plaats. Ook de veronderstelling dat zeer vroege vondsten van fossielen de menselijke fantasie op hol hebben gebracht, is weinig waarschijnlijk. Het Drakendoder-sprookje vinden we in de 16e en 17e eeuw terug bij Italiaanse auteurs als Straparola en Basile. Laatstgenoemde introduceert het element van het opnieuw aangroeien van de afgeslagen drakenkoppen. In de Kinder- und Hausmärchen van de gebroe- | |
[pagina 109]
| |
ders Grimm is het Drakendoder-sprookje een episode in het sprookje van de » Tweelingbroers (at 303; khm nr. 60, ‘Die zwei Brüder’). In de 19e eeuw is overigens geruime tijd het sprookjesboek van Ludwig Bechstein (1801-60) populairder geweest dan dat van de gebroeders Grimm. Bechstein publiceerde zijn Deutsches Märchenbuch in 1845 en dit boek beleefde in tien jaar tijd twaalf herdrukken. Het Drakendoder-sprookje treffen we bij Bechstein aan als ‘Die drei Hunde’. In de 19e en 20e eeuw is het sprookje van de Drakendoder in Nederland meermalen en in Vlaanderen vrij vaak (achttien keer) uit de mondelinge overlevering opgetekend. Victor de Meyere publiceerde een versie van het sprookje uit 1888 dat was opgetekend uit de mond van een 16-jarig Vlaams meisje. De versie is tamelijk afwijkend, want van een offer is geen sprake, en van een bedrieger al evenmin. De held, Slimme Hans genaamd, heeft van dankbare dieren de toverkracht ontvangen om zich in een wolf, een hond, een vogel en een mier te veranderen. Uiteindelijk wordt de draak gedood doordat de prinses een ei op het voorhoofd van het monster kapot slaat (vergelijk de » Reus zonder hart). In 1973 noteerde Ype Poortinga een Friese versie van het Drakendoder-sprookje uit de mond van de 68-jarige Roel Piters de Jong, die het verhaal in zijn jeugd had gehoord. In het verhaal wordt het sprookje van de Drakendoder (at 300) gecombineerd met dat over de Prinses gered van de rovers (at 506b, ‘The Princess Rescued from Robbers’; vergelijk de » Dankbare dode). Een ontslagen soldaat krijgt onderdak bij een vriendelijke oude vrouw, die hem vertelt over een kasteel in de nabijheid. Dat kasteel herbergt een heks, een draak, een roversbende en een gevangen prinses. De soldaat slaagt erin om het kasteel binnen te dringen tijdens de afwezigheid van de rovers. Hij weet de prinses te bevrijden, de heks gevangen te zetten en de draak zijn zeven koppen af te slaan, zonder dat ze weer aangroeien. Voor de soldaat en de prinses vluchten snijdt de soldaat de tongen van de draak af en neemt ze mee. Daarop volgt een achtervolging door de rovers, maar het tweetal weet met een vissersboot te ontkomen. De stuurman werpt de soldaat overboord, dwingt de prinses een zwijgbelofte af en claimt aan het hof de drakendoder te zijn die de prinses heeft gered. Het huwelijk tussen de stuurman en de prinses zal over een jaar gevierd worden. Op de valreep arriveert dan de soldaat, die niet verdronken is, maar door vissers gered. Met het tonen van de drakentongen bewijst hij dat hij de drakendoder is. De stuurman wordt opgeknoopt, en de prinses trouwt met de soldaat. Later worden de rovers nog ingerekend en wordt hun kasteel met de grond gelijk gemaakt. De arme oude vrouw die de soldaat onderdak had verschaft, krijgt een grote beloning. Zoals vaker bij Roel Piters de Jong is het verhaal niet af vooraleer alle sympathieke personages beloond zijn en alle kwalijke personages bestraft. Achter de kern van het Drakendoder-sprookje gaan oude offerriten en daarvan afgeleide mythen schuil. Het offer heeft in de sprookjes aanleiding gegeven tot een stereotiepe vertelling over de strijd tegen een levensvernietigend kwaad, tegen een negatief, repressief en diabolisch ondier. Tegelijkertijd is het sprookje een verhaal over het verwerven van een begeerlijke bruid, waarin de introductie van een bedrieger dan nog fungeert om een ‘uitgestelde happy ending’ te bewerkstelligen. Niet zonder reden heeft Johan Huizinga het drakendoder-verhaal als een tamelijk universele wensdroom geïnterpreteerd: ‘In ieder geval is daarmee het rid- | |
[pagina 110]
| |
derlijk-erotische motief bij uitnemendheid gegeven: de jonge held, die de maagd bevrijdt. De belager moge bij wijlen een argeloze draak zijn, het sexuele moment ligt toch steeds onmiddellijk eronder. (...) De bevrijding van de maagd is het meest oorspronkelijke en altijd jonge romantische motief. Hoe is het mogelijk, dat een thans verouderde mythenverklaring er de weergave van een natuurphenomeen in heeft gezien, terwijl de onmiddellijkheid van de gedachte dagelijks door ieder kan worden beproefd!’ Bruno Bettelheim gaat nog een stapje verder met zijn psychoanalytische interpretatie. Het sprookje van de Drakendoder is voor kinderen een narratieve, symbolische overwinning op het Oedipuscomplex: de fixatie op de vader en de moeder als rivaal of liefdesobject wordt losgelaten, en de aandacht wordt verlegd naar de verwerving van een partner buiten het gezin. Het meisje kan zich identificeren met de begeerlijke prinses, de jongen met de held die de prinses bevrijdt. Men vergelijke ook nog de » Prinsessen in de onderwereld. theo meder teksten: Bechstein 1967, pp. 221-226; Bédier 1979; Draak 1979; Van Maerlant 1989; De Meyere 1925-33, i, pp. 95-102; khm nr. 60; Poortinga 1978, pp. 131-142; Schwab 1977, pp. 42-45; Sinninghe 1942, pp. 82-86; De Voragine 1942, i, pp. 173-180. |
|