De dankbare dode
Een jonge matroos, Jan, lijdt schipbreuk en spoelt met een kist goud en juwelen aan op een vreemde kust, waar hij een beurs met kostbaarheden begraaft. Hij raakt in rovershanden en moet in hun schuilplaats de kok assisteren, die elke dag, door een kleine opening in de wand, iemand met een mooie witte hand een bord met eten moet aanreiken.
Jan bewijst zijn kunnen als rover door telkens iets van zijn goud op te graven en in te brengen. Dan verdwijnt de kok en Jan moet zijn plaats innemen. Op straffe van de dood wordt hem verboden te praten met de persoon aan wie door de opening in de wand het eten wordt aangereikt. Hij doet dit toch en leert dat de witte hand toebehoort aan een Engelse prinses, die daar eveneens aangespoeld is.
Jan voert de rovers dronken en ontsnapt met de prinses. Ze overnachten op het kerkhof voor de poorten van een stad. Daar ontmoeten ze de geesten van een wever, een schoenmaker en een kleermaker, die bij hun leven hun schulden niet hebben kunnen betalen. Hun lijken worden daarom om middernacht door hun schuldeisers door de kerk gesleept. Jan betaalt de schulden zodat zij rust kunnen vinden. De geesten beloven dan hem te zullen helpen als hij hen nodig heeft.
Jan en de prinses gaan aan boord van een schip op weg naar Engeland, maar de kapitein die in zijn kajuit een plakkaat met haar portret heeft hangen - haar vader heeft haar hand uitgeloofd aan wie haar terugbrengt - herkent de prinses en zet op een nacht, midden op zee, Jan van boord in een bijbootje. In zijn radeloosheid roept deze de geest van de wever te hulp. De wever brengt het bootje in een oogwenk naar Londen, waar na acht weken ook het schip met de prinses aankomt. Haar huwelijk met de kapitein wordt voorbereid.
Zij heeft Jan in de menigte herkend aan de ring die zij hem tijdens de vlucht geschonken had, maar durft niets te zeggen. Zij zint op uitstel en vraagt om een bruidskleed zonder naad. Jan laat de geest van de wever de stof weven en die van de kleermaker er een kleed uit maken, maar hij meldt zichzelf niet. Dan vraagt de prinses om trouwschoenen zonder naad. Hiervoor zorgt de geest van de schoenmaker - maar nog neemt Jan zelf geen contact met haar op. Nu wil ze een kroon. Geen goudsmid kan er een maken die haar bevalt. Dan komt Jan zelf, met een kroon met zijn ring erin verwerkt. Hij troost haar en draagt haar op de bruiloft te regelen.
Op de grote dag vraagt de koning zijn edelen hoe de man die zijn dochter heeft gered, moet worden beloond. ‘Die moet uw schoonzoon worden.’ Jan meldt zich in zijn eenvoudige zeemansplunje. De koning vraagt nu wat er moet gebeuren met de man die valselijk beweert haar gered te hebben. ‘Die moet in een spijkerton in zee gerold worden.’ De kapitein wordt ontmaskerd, in de ton gestopt en Jan krijgt de prinses.