Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdZeewater: waarom het zeewater zout isEen matroos, Jan, krijgt op een oudejaarsavond - zijn schip ligt ingevroren in de haven - verlof om naar huis te gaan. Op weg naar huis, in een bos, bevrijdt hij de grootmoeder van de duivel, die al zevenhonderd jaar in een boom opgesloten zit, door bij de laatste klokslag van twaalf uur een pin uit deze boom te trekken. Zij vliegt met hem naar de ingang van de hel. Het is er zo heet dat hij er koud van wordt. De duivel biedt hem als beloning al de heerlijkheden van de wereld aan, maar op advies van diens grootmoeder kiest hij een oude koffiemolen die in de hoek staat. Het blijkt een tovermolen; hij kan alles draaien wat de bezitter wil, als hij hem linksom draait met de woorden: ‘Maal molen!’ Met rechtsom draaien en ‘Halt molen!’ roepen stopt hij weer. Jan wordt nu een grote meneer en reist met zijn molen de hele wereld af. Tenslotte laat hij een schip bouwen. De stuurman, nieuwsgierig geworden naar de bron van de onuitputtelijke rijkdommen van zijn meester, boort een gat in de wand van diens kajuit, bespiedt hem en komt zo achter het geheim van de molen. Samen met de bemanning gooit hij Jan overboord. | |
[pagina 425]
| |
Ze willen de molen uitproberen en beginnen met zout; dat heeft de kok net nodig. Maar de stuurman heeft niet gezien hoe Jan de molen stopzette - en wat ze ook doen, de molen blijft doormalen zodat het schip onder het gewicht van het zout zinkt. Nog altijd ligt de molen op de bodem van de zee en nog altijd maakt hij zout en zo komt het, dat het water in de zee altijd zout blijft, ook al loopt er nog zo veel zoet water in.
Dit sprookje (at 565, ‘The Magic Mill’) - hier is een anonieme tekst uit de Nieuwe Provinciale Groninger Almanak voor 1916 (‘Waarom het water in zee zout is’) naverteld - hoort bij die groep wondersprookjes waarin centraal staat hoe een held of heldin rijkdommen of voedsel verschaffende magische voorwerpen verwerft, kwijtraakt en (meestal) ook weer terugkrijgt. Het bekendste sprookje uit deze groep is »Tafeltje dek je. Ze appelleren enerzijds aan het algemeen menselijke verlangen naar materiële zekerheid en altijd genoeg te eten, en houden het anderzijds binnen de perken van een duidelijke moraal: hebzucht loont niet maar stort in het verderf. Naast de ‘waarom het zeewater zout is’-redactie circuleert van dit sprookje nog een andere, de ‘potje kook’-redactie. Een voorbeeld daarvan is het volgende verhaal, dat eveneens aan een almanak (de te Sneek uitgegeven Friesche Almanak voor 1908) ontleend is en dus, zoals vrijwel alle - en dat zijn er zeer vele - via almanakken verspreide volksverhalen, ook een anoniem verhaal is: ‘De rijstebrij’, een rijmstuk: klagend sprokkelt een arme weduwe in het besneeuwde bos hout. Een oud, kromgebogen vrouwtje spreekt haar aan en vraagt wat eraan schort. Ze stort haar hart uit: het is zo koud en ze heeft voor haar dochtertje niets meer te eten. De medelijdende oude vrouw geeft haar een potje: als ze zegt ‘Potje, kook!’ zal het vol zoete rijstebrij stromen, tot ze zegt ‘Potje, stop!’ De weduwe snelt naar huis en probeert het meteen. Het werkt en met haar dochter smult ze er voortaan elke middag uit. Eens echter was ze niet thuis en probeert het meisje zelf het potje. Maar ze is het stop-bevel vergeten en de rijstebrij stroomt almaar door, uit het potje over de vloer, en, als ze het huis uitvlucht, haar achterna de straat op, over veld en akker. Gelukkig komt moeder thuis en zij weet het potje te stoppen. Maar nog ligt daar, in Wieje-Waaije, een berg van rijstebrij. Wie trek heeft in deze lekkernij, hij ga erheen. In deze versie wordt het sprookje met het uit het »Luilekkerland-sprookje zo bekende motief van de rijstebrijberg verbonden. Hetzelfde gebeurt in ‘Der süsse Brei’, nr. 103 in de Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm (uit Kassel, 1813, van Wilhelm Grimms latere vrouw Henriette Dorothea Wild). Alleen krijgt daar niet de moeder maar de dochter het potje van een oude vrouw, een goede fee in het bos, en vergeet de moeder de spreuk. De tekst van de gebroeders Grimm is heel geliefd geworden en ook via schoolleesboeken verspreid. Vaak sluit deze redactie sterker aan bij die van het zoute zeewater, doordat het potje gestolen wordt door iemand die vervolgens in grote problemen komt omdat hij alleen maar de kook-spreuk gehoord heeft. In scherpe tegenstelling tot de arme held/heldin is de dief meestal rijk en gewoonlijk een jaloers familielid (broer), die eerder geweigerd heeft hem/haar te helpen. Dit sprookje is bekend uit Europa, het Midden-Oosten en Oost-Azië en is ook hier en daar in Afrika en Noord- en Midden-Amerika aangetroffen. De zeewater-redactie is de meest verspreide, al ligt het kerngebied met name in de Scandinavische landen; het kern- | |
[pagina 426]
| |
gebied van de potje-kook-redactie ligt in Midden-Europa. Uit Vlaanderen kennen we het niet, in Nederland zijn beide redacties wel een aantal malen gevonden, zowel in de literaire als de mondelinge overlevering. Het lijkt een jong sprookje, want vrijwel alle bekende lezingen stammen uit de laatste twee eeuwen, maar er is één merkwaardige oudere vindplaats, die duidelijk maakt dat het ook al relatief vroeg in de middeleeuwen gecirculeerd moet hebben. In zijn zogenaamde Proza-Edda nam de IJslandse geleerde Snorri Sturleson (1179-1241) een lied op genaamd ‘Grottasöngr’. Hierin koopt de Deense koningszoon Frode in Zweden twee slavinnen, Fenja en Menja. Zij draaiden een molen, die alles maalde wat men zich maar wenste: goud, geluk, vrede. Omdat Frode hun echter geen rust gunt malen ze een schare krijgers, die de burcht van Frode verbranden en zijn land verwoesten. De molen heeft nu zijn taak gedaan en springt uit elkaar. Snorri merkt in zijn inleiding bij dit lied op dat Frode door een zeekoning overwonnen werd, dat deze de twee slavinnen en hun molen meesleepte en hun zolang beval zout te malen dat het schip zonk. De zee bruist als de molen maalt en zo wordt de zee zout. Het is niet uitgesloten dat dit sprookje in de nieuwe tijd, toen de Edda bekend werd, via deze verzameling liederen, mythen en verhalen (weer?) een volksverhaal is geworden. In elk geval is het waarschijnlijk dat het etiologische slot een latere toevoeging is. Het komt ook in andere verhalen voor. Zo knoopte een vertelster uit Broek in Waterland het in 1899 vast aan een versie van het »Schip van Sinternuit. Dat schip was bij haar met zout geladen en is vergaan. En zo komt het dat er zout water in de Noordzee is.
jurjen van der kooi teksten: Boekenoogen 1905b, p. 23; khm nr. 103; Van der Kooi 1979a, nr. 51; Poortinga 1977, pp. 86-87; Poortinga 1980, pp. 201-203. |
|