Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdDe wolf en de zeven geitjesMoeder geit moet boodschappen doen en waarschuwt haar kinderen: ze moeten op hun hoede zijn voor de wolf en alleen voor haar mogen ze de deur opendoen. Even later klopt de gevreesde wolf aan. Hij doet alsof hij de moeder is, en probeert de geitjes te verlokken de deur open te doen met de mededeling dat hij voor ieder iets heeft meegenomen. De geitjes laten hem niet binnen, omdat ze hem herkennen aan zijn zware stem en zijn donkere poten. De wolf gaat iets eten (krijt of honing) wat zijn stem zachter en hoger maakt. Maar weer laten de geitjes hem niet binnen, want de kleur van zijn poten verraadt hem. Dan laat de wolf bij de bakker deeg op zijn poten smeren, en bij de molenaar meel. Nu geloven de geitjes dat hun moeder daadwerkelijk voor de deur staat en doen ze open. Zodra ze zien dat het de wolf is, trachten ze zich allemaal te verstoppen. Zes geitjes worden echter door de wolf opgeslokt. Alleen het jongste en kleinste geitje blijft gespaard, omdat het zich in de kast van de hangklok weet te verstoppen. Moeder geit komt thuis en krijgt van de jongste te horen wat er gebeurd is. Na enig zoeken wordt de wolf gevonden, die diep in slaap is. In zijn buik beweegt iets. Als de moeder zijn buik opensnijdt, komen de zes geitjes er weer springlevend uit De buik yan de wolf wordt gevuld met stenen en weer dichtgenaaid. De ontwakende wolf heeft dorst, maar door het gewicht van de stenen valt hij - tot vreugde van het geitengezin - in het water en verdrinkt.
Het diersprookje van de Wolf en de zeven geitjes staat in de volksverhalencatalogus van Aarne en Thompson geregistreerd als at 123, ‘The Wolf and the Kids’. Het kent een wijde verspreiding over Europa en Azië en is ook opgetekend in Amerika en Afrika. In de Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm is het sprookje gepubliceerd als ‘Der Wolf und die sieben jungen Geisslein’ (nr. 5). De Grimms hadden het verhaal waarschijnlijk te horen gekregen van de hugenotenfamilie Hassenpflug uit Kassel. Het sprookje kent de nodige variaties. De wolf is bijvoorbeeld soms een weerwolf, een beer, een vos, een draak, een heks of een menseneter. In Chinese versies, waarin ook Europese motieven uit »Roodkapje zijn verwerkt, is het dier een panter. De slachtoffers zijn soms mensenkinderen in plaats van geitjes. Het jonge geitje kan zich ook in de oven verstoppen in plaats van in de klok. Niet altijd krijgt de wolf stenen in zijn buik: soms is het een blok zout, wat het des te aannemelijker maakt dat de wolf zijn dorst wil lessen. Dit diersprookje treffen we reeds aan bij de Romeinse fabeldichter Romulus (ca. 400 n.C.), al moet aangetekend worden dat het | |
[pagina 422]
| |
hier nog maar om een ‘voorstadium’ gaat van het latere sprookjestype. In Romulus' versie is het kleine geitje zo verstandig om de wolf niet binnen te laten, zodat het gevaar wordt afgewend. In de 12e eeuw vertelt Marie de France het verhaal in Oudfranse verzen in haar fabelbundel Isopet. Ook Calfstaf en Noydekijn, de 13e-eeuwse dichters aan wie de Middelnederlandse Esopet wordt toegeschreven, nemen het diersprookje als 33e fabel in hun verzameling op. Het verhaal telt alles bij elkaar twaalf versregels:
Die geet ghinc wilen te velde.
Haren kinde hiet si, dat helde
Sine dore besloten wel
Vorden wolf, die es soe fel.
Vor de dore ghinc hi bleeten
In die wise vander geeten.
Dat geetkijn sach vut doer.i.gat.
Ay dief, seidsoe, bestu dat?
Twi heefstu dijn luut verkeert?
Voer gode moetstu sijn onteert.
Tkint es te beter ende vroeder,
Horet na vader ende na moeder
[De geit ging eens het grasland in.
Zij beval haar kind, dat het
De deur goed dicht moest houden
Voor de wolf, die zo wreed is.
Hij [de wolf] begon voor de deur te blaten
Op de manier als de geit doet.
Het geitje gluurde door een spleet.
‘Oei schurk’, zei het, ‘ben jij het?
Waarom heb jij je stem verdraaid?
Moge God je in het verderf storten!’
Het kind is deugdzamer en wijzer
als het naar zijn vader en moeder luistert.]
Nog steeds is het kleine geitje dus zo verstandig om de deur gesloten te houden. Datzelfde geldt voor de Latijnse Romulus-tekst die in 1477 werd gedrukt met een vrije Duitse vertaling erbij van Heinrich Steinhöwel. In 1485 wordt het verhaal afgedrukt in Dye hystorien ende fabulen van Esopus, een fabelbundel die via een Franse vertaling teruggaat op de Duitse verzameling van Steinhöwel. Vervolgens vinden we het verhaal nogmaals in Van Esopus leven en Esopus fabulen uit 1546. En ook in de fabel van Jean de La Fontaine uit 1668 maakt het geitje de deur niet open (‘Le loup, la chèvre et le chevreau’). Rond 1800 moet er inmiddels sprake zijn van zeven geitjes en gaat de deur wel open (en daarmee zijn we beland bij het eigenlijke sprookjestype at 123). De enige manier om - zoals het hoort in sprookjes - tot een happy ending te komen, is het bevrijden van de geitjes uit de buik van de wolf. Dit slot vertoont evidente gelijkenis met het einde van het Roodkapje-sprookje, waarin de grootmoeder en de kleindochter ook weer levend uit de buik van de wolf komen. In beide sprookjes wordt de buik met stenen gevuld, waarna de wolf verdrinkt. Verondersteld wordt dat het slot met het opensnijden van de wolvenbuik eerst aan de Wolf en de zeven geitjes is toegevoegd. Later is dit slot dan hieruit ontleend voor het Roodkapje-sprookje, dat eerder nog eindigde met de dood van Roodkapje. Het sprookje van de Wolf en de zeven geitjes is in bepaalde opzichten verwant met dat van de Wolf en de drie biggetjes, een verhaal dat met name in de Angelsaksische wereld populair is. In dit diersprookje dringt de wolf het huis binnen van de twee zorgeloze biggetjes, die hun woningen respectievelijk van stro en hout hadden gebouwd. De wolf blijkt in staat deze huisjes met een krachtige ademstoot om te blazen. Het verstandige varkentje heeft zijn huis echter van steen gebouwd en de wolf slaagt er niet in om dit omver te blazen. Bij Aarne en Thompson staat dit type ge- | |
[pagina 423]
| |
registreerd als at 124, ‘Blowing the House in’. Het sprookje van de Wolf en de zeven geitjes is meermalen in Nederland en Vlaanderen uit de mondelinge overlevering opgetekend, maar lang niet zo vaak als men gezien de populariteit van het verhaal zou verwachten. Net als »Sneeuwwitje en Roodkapje ontleent het sprookje van de Wolf en de zeven geitjes zijn populariteit namelijk voor een groot deel aan zijn schriftelijke overlevering. Dat geldt voor het verleden, zoals hierboven al gebleken is, maar evengoed voor het huidige tijdsgewricht, waar we het sprookje (en parodieën erop) tegenkomen in (kinder)boeken, in strips, op lp's, cd's, cassettes en videobanden. In het verleden werd de schriftelijke overlevering van sprookjes door verzamelaars van volksverhalen niet interessant gevonden. Zij waren op zoek naar mondeling overgeleverde versies, en ze vroegen vertellers alleen naar sprookjes die ze niet uit boeken kenden. Inmiddels is het idee van een continue, los van de schriftelijke staande, mondelinge overlevering een utopie gebleken. Regelmatig zullen schriftelijke verhalen schakels hebben gevormd in de keten van de mondelinge overlevering. Een Nederlandse versie die in 1893 werd opgetekend bij een dienstbode te 's-Gravenhage, maakt duidelijk dat het verhaal niet noodzakelijk geheel in de dierenwereld hoeft te spelen. Ditmaal is het een oude vader, Oud-Bovetje genaamd, die zijn vele kindertjes waarschuwt voor de wolf. Als hij de deur uit moet, verstopt hij alle kinderen en geeft hun instructie om de deur niet te openen. Kort na zijn vertrek arriveert de wolf: hem wordt de toegang geweigerd. Van woede laat de wolf een keiharde scheet, waardoor de deur met veel gekraak openvliegt (vergelijk de blazende wolf uit de Wolf en de drie biggetjes). Dan eet de wolf alle kinderen op, maar daar is hij zo dik van geworden, dat hij de deur niet meer uit kan. Bij terugkeer vraagt Oud-Bovetje waar zijn kinderen zijn. Vanuit de buik van de wolf roepen zij: ‘Hier, hier zijn uw kindertjes!’ De vader pakt een mes en snijdt de buik van de wolf open, waarna de kinderen er weer levend uitkomen. De wolf krijgt naald en draad om zichzelf dicht te naaien, waarna hij vertrekt om nooit meer terug te keren. Dit sprookje is eenmaal gepubliceerd, door G.J. Boekenoogen, en vervolgens nog meermalen bewerkt uitgegeven door J.R.W. Sinninghe (eenmaal zelfs vertaald in het Scheveningse dialect). Boekenoogen meldt nog dat in een Amsterdamse versie de vader Bobetje heet. Voorts is het sprookje in 1899 nog opgetekend door de arts Cornelis Bakker uit Broek in Waterland. In de jaren zestig en zeventig van de 20e eeuw is het sprookje meerdere malen in Friesland opgetekend, door de verzamelaars A.A. Jaarsma en Y. Poortinga. Hun versies sluiten vrij getrouw aan bij het Grimmsprookje. Het verhaal wordt ook uitgebeeld in het sprookjesbos van De Efteling, naar een ontwerp van de kunstschilder Anton Pieck. Zangeres Martine Bijl beschreef het verhaal opnieuw in het sprookjesboek van De Efteling. Ook haar bewerking sluit nauw aan bij de Grimm-traditie. Slechts op enkele detailpunten zien we afwijkingen. Zo doden de geitjes de tijd met een spelletje ganzenborden en koopt de wolf bij de drogist een pot vaseline om zijn stem zachter te maken... Het sprookje leent zich goed voor parodiëring. In een literaire versie verhaalt W. Meyles over de ‘Pitbull en de zeven geitjes’, waarin de oude geit een bijstandsmoeder is, die een pitbull met een stanleymes openratst, om er vervolgens achter te komen dat een pitbull zijn slachtoffers niet opeet. De gemuti- | |
[pagina 424]
| |
leerde geitjes worden vervoerd per dierenambulance en komen na plastische chirurgie en revalidatie uiteindelijk toch weer op de been. In het tijdschrift Tilt voor studenten van de hes in Amsterdam verscheen in 1997 een at-123-versie die haar parodistische karakter ontleent aan het platte Amsterdams waarin deze gesteld is (‘Om kort te gaan, se douwde de bast van de wollef vol met keie en se laserde um de majum in’). Het sprookje van de Wolf en de zeven geitjes is een duidelijk kindersprookje. Net als in Roodkapje, »Hans en Grietje, »Klein Duimpje en de reus en »Janmantje in het papieren huisje is de hoofdrol weggelegd voor één of meer kleine kinderen. Maar deze sprookjes zijn ook primair bedoeld om verteld te worden aan jonge kinderen. Deze ‘pedagogische’ sprookjes behandelen de zogenaamde ‘kinderschrik’. Kinderen worden door dergelijke verhalen gewaarschuwd voor gevaarlijke vreemden: mannen, vrouwen, dieren of zelfs demonen. Ze worden geconfronteerd met de gevolgen van ongehoorzaamheid of onachtzaamheid. De boze buitenwereld moet buiten de deur gehouden worden. Gevaarlijke wezens moeten gemeden worden. De wolf (of: de weerwolf) is uiteraard een gevaarlijk dier, maar sprookjes als Roodkapje en de Wolf en de zeven geitjes hoeven in dit opzicht niet per se letterlijk te worden opgevat. De wolf kan - in tijden dat dit dier geen reële bedreiging meer vormt - ook begrepen worden als kinderlokker of lustmoordenaar. Kinderen kunnen op narratieve wijze voor zulke gevaren gewaarschuwd worden en een gezonde waakzaamheid voor bepaalde risico's ontwikkelen. Daarnaast bieden zulke sprookjes, waarin kinderen (dreigen te) worden opgegeten, de fascinerende mogelijkheid om aangenaam, want ‘veilig’ te griezelen. theo meder teksten: Bijl 1978, pp. 40-44; Boekenoogen 1903a, pp. 110-113; khm nr. 5; Meyles 1991, pp. 7-12; Prins 1976, pp. 101-102; Sikkel 1997; Sinninghe 1942, pp. 59-60; Sinninghe 1978, pp. 40-42; Stuiveling 1965, ii, nr. 33. |
|