in noodsituaties een oplossing kunnen bieden. Door samenwerking en slimheid behaalt de zwakkere uiteindelijk toch de overwinning op de sterkere. Het sprookje beschrijft uiteindelijk een kringloop: de mensen verjagen de dieren, maar de dieren verjagen vervolgens de mensen - bovendien vervullen de dieren een nuttige functie door criminele elementen (rovers, wolven) op de vlucht te jagen. Het verhaal eindigt met een element van genade: de ten dode opgeschreven dieren kunnen toch nog van hun oude dag genieten. De aantrekkelijkheid van het sprookje van de Bremer stadsmuzikanten schuilt overigens ook in de komische momenten. De angst van de rovers (wolven), het geweld tegen één van hen, en diens rapport aan zijn kornuiten lenen zich bij uitstek voor een humoristisch exposé door de verteller.
Er is een cluster sprookjes aan te wijzen dat thematische overeenkomsten vertoont met de Bremer stadsmuzikanten. Het betreft de sprookjes over de Dieren en dingen op reis (at 210), over Boontje, strootje en kooltje vuur (at 295) en over Haantje en hennetje (at 2021). De overeenkomst schuilt in de reis die gezamenlijk wordt ondernomen, en soms ook in de gelijkaardige manier waarop een indringer wordt aangevallen. Bij de genoemde sprookjes wordt in het navolgende kort stilgestaan.
Het sprookje over de Dieren en dingen op reis is in de catalogus van Aarne-Thompson opgenomen onder de titel ‘Cock, Hen, Duck, Pin, and Needle on a Journey’. In de dieren en dingen zit de nodige variatie: haan, kat, rat, muis, spin, hark, naald, ei, steen enzovoort. Wel gaat het steeds om kleine en in principe niet agressieve dieren en dingen. Ze besluiten op reis te gaan. Zij komen uiteindelijk in een huis terecht, en als er een bewoner binnenkomt vallen zij hem op een voor hen karakteristieke manier aan en schakelen hem uit - vaak zelfs tot de dood erop volgt.
Bij Grimm komt het sprookje voor als ‘Herr Korbes’ (nr. 41), waarin verteld wordt hoe een haan en een hen een wagentje bouwen en uit rijden gaan met vier voorgespannen muizen. Onderweg nemen ze achtereenvolgens mee: een kat, een molensteen, een ei, een eend, een speld en een naald. Ze gaan naar het huis van meneer Korbes, waar de dieren en dingen allemaal een strategische plaats innemen. Als meneer Korbes thuiskomt, gooit de kat hem as in het gezicht, en de eend besproeit hem met water. Het ei breekt in zijn ogen, want deze had zich in de handdoek verstopt. Als hij in een stoel gaat zitten, wordt hij door de speld geprikt, en in bed steekt de naald hem. Als hij woedend de deur uit wil lopen, valt de molensteen op zijn hoofd en is hij dood. ‘Der Herr Korbes muss ein recht böser Mann gewesen sein’, zo eindigt het sprookje, maar deze opmerking is een latere toevoeging van Wilhelm Grimm met de bedoeling om het aanvankelijk ongemotiveerde geweld te rechtvaardigen. Een tweede sprookje in de Kinder- und Hausmärchen met nagenoeg hetzelfde thema is ‘Das Lumpengesindel’ (nr. 10).
In 1903 tekende Cornelis Bakker ook dit verhaal op bij Jan Visser (archief pjmi). Deze vertelt dat de reis eindigt bij het huis van een oude vrouw die van hekserij wordt verdacht. De muizen kruipen in haar pantoffels, het ei in de vuurpot, de schaar verstopt zich op de tafel, de stopnaald in de stoel, en de molensteen om het hoekje van de deur. Als de vrouw uit bed stapt bijten de muizen haar tenen af, als ze bij het vuur komt spat het ei in haar gezicht, als ze wil gaan zitten prikt de naald haar, en tenslotte knipt de schaar haar vingers af en valt de molensteen op haar hoofd.
Soms wordt er verteld dat er een concrete