Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Boerke naasBoer Naas, ‘die maar een boer en was, nochtans was scherp van zin’, heeft op de markt twee koeien verkocht en is op weg naar huis, ‘met stapkes licht, en met de beurze zwaar’. Voor alle zekerheid heeft hij ook een geladen revolver gekocht. Dan wordt hij door een rover met een pistool overvallen. Jammerend vraagt Naas de rover om hem een kogel door de hoed te schieten, dan kan zijn vrouw zien dat hij het geld niet heeft verdronken, maar dat hij echt beroofd is. De rover doet dit, en jaagt op verzoek van boer Naas vervolgens ook nog kogels door zijn jas en broek. Dan wil hij snel de beurs, ‘'k en heb noch tijd noch kogels meer’. ‘Ik wel’, zegt Naas. Hij trekt zijn zevenschot en jaagt de rover op de vlucht.
Guido Gezelle (1830-99) publiceerde zijn ‘Boerke Naas’, een van zijn bekendste humoristische gedichten, geliefd ook in bloemlezingen en als voordrachtstekst, voor de eerste keer in 1868 in het Vlaamse tijdschrift Rond den Heerd. Het verhaaltje was hem verteld door Nicholas Wiseman (1802-65), aartsbisschop van Westminster en de eerste Engelse kardinaal na het herstel van de Engelse betrekkingen met Rome, die hem verschillende malen in Brugge had bezocht. Wiseman vertelde Gezelle een in Europa wijd verspreid, en ook daarbuiten her en der, bijvoorbeeld in Noord- en Zuid-Amerika en Korea, welbekend volksverhaal (at 1527a, ‘Robber Induced to Waste his Ammunition’), waarvan het kerngebied in het Nederlandse en Duitse taalgebied lijkt te liggen. Vaak treden hier bekende roverfiguren in op. Zo brengt in een in De Rijp opgetekende lezing de toentertijd in Noord-Holland veelbesproken dief Platte (dat is: slimme, lepe) Tijs - hij zou in de Purmer gewoond hebben - de beruchte Schinderhannes, die hem aanhoudt, ertoe zijn kogels te verschieten. Schinderhannes of Schilderhannes was de bijnaam van de roverhoofdman Johannes Bückler (1783-1803), die met zijn bende de Hunsrück onveilig maakte en in 1803 met negentien medestanders te Mainz het leven liet onder de guillotine. Hoewel bepaald geen lieverdje groeide hij in de volksverbeelding uit tot een sociale rebel met bijna Robin-Hood-achtige trekken. In een lezing uit de Achterhoek is hij de aangevallene, en dan is hij de beruchte Achtkante Boer te slim af. De Achtkante (dat is: massieve, geblokte) Boer (Cornelis Janse van Swieten, ca. 1662 geboren te Warmond, opgehangen 1686 te Rotterdam) was een vooral in Holland bekende dief. Zijn bijnaam was tot in deze eeuw spreekwoordelijk omdat hij de hoofdpersoon werd van een veel gezongen liedversie van de » Stenen gast. Ook in de West-Duitse overlevering van ons verhaal speelt Schinderhannes vaak een rol. Het motief van de kogel door de hoed is bekend vanaf de 17e eeuw. Dan verschijnt het verhaal zowel in een reeks Duitse kluchtboeken alsook in het handschrift Anecdota sive historiae jocosae van de Nederlandse moppenverzamelaar Aernout van Overbeke (1632-74). In jongere tijd is het in Nederland, waar het ook regelmatig in almanakken werd afgedrukt, en in Vlaanderen ruim twintig keer genoteerd. Het is een jongere, geactualiseerde redactie van een ouder verhaaltype, waarin een rover op bijna dezelfde wijze wordt afgetroefd, maar dan niet zijn kogels verschiet, maar zijn mes kwijtraakt, waarop zijn slachtoffer hem kan overmeesteren. Deze redactie vinden we voor het eerst omstreeks 1340 bij meester Konrad Derrer uit Augsburg. Zij is meestal iets complexer en luidde in een in | |
[pagina 68]
| |
Illustratie van Piet Klaasse in: Eelke de Jong, Sagen en Legenden van de Lage Landen. Bussum z.j. [1980]. Illustratie van het verhaal naar een in Noord-Holland opgetekende versie, met links Schinderhannes en rechts Platte Tijs.
| |
[pagina 69]
| |
1901 (door de arts Cornelis Bakker, 1863-1933) in Broek in Waterland opgetekende versie ongeveer als volgt. Een paardenkoopman met een grote som gelds in zijn leren riem brengt, voor hij door een bos moet, even een bezoek aan een herberg. De kastelein vraagt hem of hij niet bang is. Dat is hij niet want hij heeft een scherpe dolk en wordt bovendien beschermd door een kwade hond. In het bos krijgt hij gezelschap van een man die zegt dat hij verdwaald is. De man vraagt hem of hij zijn dolk eens mag zien. Hij krijgt hem en hakt meteen de hond de kop doormidden. Het was een rover, die hem in de herberg afgeluisterd had. Hij wil het geld van de koopman en hem dan zijn hand afhakken: dat is zo zijn gewoonte. De koopman willigt in en vraagt hem om zijn linkerhand af te hakken, dan kan hij met zijn rechter zijn brood nog verdienen, en spoort hem aan flink toe te slaan. Maar als de rover dit wil doen steekt de koopman hem neer met een tweede mes, dat hij in zijn zak verborgen had gehouden. Dit is in zoverre een atypische lezing dat de koopman (vaak ook een slager) meestal de rover smeekt om hem een vinger (de pink) af te hakken, zodat hij thuis kan aantonen dat hij zich met hand en tand verzet heeft, net als boerke Naas. Hij legt de vinger op een boomstronk, maar trekt deze terug op het moment dat de rover toeslaat. Het mes blijft in de stronk steken en hij kan de nu ongewapende rover overmeesteren. Deze oudere mes-redactie, die ook een lange literaire overlevering kent, heeft zich tot na Tweede Wereldoorlog naast de kogel-redactie kunnen handhaven. Ze lijkt iets minder bekend en heeft ook een iets minder ruim verspreidingsgebied; ze wordt voornamelijk gevonden in Nederland (Noord-Holland en Friesland) en Duitsland. Ook in Hongarije is ze een enkele keer genoteerd. Uit Vlaanderen is deze redactie niet bekend. jurjen van der kooi teksten: Boekenoogen 1906, pp. 95-96; Boekenoogen 1907-08, p. 23; Gezelle 1980, pp. 339-361; Van der Kooi 1979a, nr. 67; Van der Kooi/Schuster 1994, nr. 67; De Meyere 1925-33, i, pp. 270-271; Van Overbeke 1991, nr. 2330. |
|