Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermdDe zingende doodsbeentjesEen koning looft de hand van zijn dochter uit aan degene die een wild zwijn, dat de omgeving terroriseert, weet te verslaan. Twee broers trekken erop uit om deze taak te volbrengen. De oudste broer is hoogmoedig, de jongste is naïef en heeft een goed hart. Vanwege zijn goedheid ontvangt de jongste broer in het bos van een mannetje een magische speer, waarmee hij het zwijn weet te doden. Onderweg met het gedode zwijn ontmoet de jongen zijn broer in een herberg. Deze vermoordt zijn jongere broer en begraaft zijn lijk bij een brug. Hij brengt het zwijn naar de koning en trouwt de prinses. God wil echter dat de misdaad aan het licht komt. Enige tijd later vindt een herder bij de bewuste brug een botje. Hij snijdt van het botje een mondstuk voor zijn hoorn. Zodra hij erop blaast weerklinkt er een lied, waarin de jongen vertelt dat hij door zijn verraderlijke broer is vermoord. De herder gaat met de hoorn naar de koning. Deze laat de beenderen van de jongen opgraven bij de brug. De oudere broer krijgt de doodstraf. De beenderen van de jonge broer worden op het kerkhof herbegraven.
Aldus staat dit legendesprookje in de Kinder- urd Hausmärchen van de gebroeders Grimm opgetekend onder de titel ‘Der singende Knochen’ (nr. 28). Dit verhaal werd op 19 januari 1812 aan Wilhelm Grimm verteld door de 18-jarige Henriette Dorothea Wild uit Kassel (1793-1867), zijn latere echtgenote. Deze versie bevat het element dat een botje door zang de misdaad onthult. In de internationale volksverhalencatalogus van Aarne en Thompson krijgt dit sprookje (at 780) dan | |
[pagina 431]
| |
ook de omschrijving ‘The Singing Bone’ mee. Het sprookje is veelvuldig in Europa opgetekend, maar is ook gevonden in het Midden-Oosten, India, China en Japan. Voorts is het verspreid geraakt over Noord-, Midden- en Zuid-Amerika en in Afrika. Het sprookje komt in ballade-vorm voor in Scandinavië en Groot-Brittannië. De kern van het sprookje is de (poging tot) moord op een gezinslid die uiteindelijk uitkomt. Rond dit thema zijn allerlei variaties mogelijk. Vaak zijn het broers of zusters die elkaar vermoorden, maar het kan ook een stiefmoeder zijn die haar stiefkind om het leven brengt. Het versje dat de moord openbaart komt soms niet uit het botje, maar uit een fluit, die gesneden is uit een boom die op het graf is gegroeid. Andere keren weer valt het versje te beluisteren bij de boom of de bloemen op het graf. De misdaad wordt soms in proza geopenbaard, maar ook regelmatig in versvorm, en dit rijm kon in de voordracht soms gezongen worden. Aanleiding tot de moord zijn vaak afgunst en hebzucht. In sommige versies wordt het slachtoffer vermoord om een mooi cadeau dat hij of zij heeft gekregen, en dat de moordenaar vervolgens steelt. Soms komt aan het eind van het verhaal de vermoorde (broertje, zusje, stiefkind) weer tot leven. Het is ook mogelijk dat de moordpoging mislukt is: het slachtoffer wordt levend teruggevonden. Op de misdaad staat niet in alle versies de doodstraf. Dit sprookje is ook regelmatig in Nederland en Vlaanderen opgetekend, bijvoorbeeld door de arts C. Bakker in het jaar 1899 (archief pjmi). Een broer en een zus krijgen allebei een cadeautje. Het broertje krijgt een gouden horloge, en het zusje krijgt een ‘spulletje van Cecilia’. Als zij gaan wandelen op het kerkhof, eist het broertje het speeltje van zijn zusje op. Het meisje weigert het af te staan, maar de jongen pakt het af en duwt zijn zusje in een vers gedolven graf. Thuis raakt men ongerust over de verdwijning van het meisje. Als men gaat zoeken, hoort men een stem uit een graf komen: ‘Het spulletje van Cecilia is mijn de bittere dood.’ Het meisje wordt uit de kuil gered en het broertje wordt er voor straf in gegooid. Deze Noord-Hollandse versie vertoont enkele trekken die vaker voorkomen in de Lage Landen. Ten eerste het cadeautje dat de afgunst wekt: het is vaak een voorwerp met een fantasienaam. Zo komen we de volgende benamingen tegen: een spulletje van Sefilia, een flesje van Victoria, het gouden kruisje Fiblion (var. Fibelion, Philédon), het kruis van Sintedelia, een kruisje van Fideldideldom, een gouden kruis van Venasdon, een roosje Violet en een bloempje van Cedrea. Ten tweede wordt de misdaad wat minder vaak met een versje geopenbaard en regelmatiger met een klacht in proza. En ten derde is het slachtoffer dat spreekt vaak (nog) niet dood maar levend en kan het derhalve gered worden. Het heeft er alle schijn van dat in de laatste twee gevallen gesproken kan worden van een tendens tot rationalisering en ‘onttovering’ van het sprookje. J.R.W. Sinninghe vermoedt dat de mondelinge traditie hier is beïnvloed door een (nog ongeïdentificeerde) literaire bron. Niettemin zijn er ook Friese versies van het sprookje bekend, die dichter bij het Grimmsprookje staan. Roel Piters de Jong vertelde op 6 maart 1973 de volgende versie aan verzamelaar Ype Poortinga: een koningin heeft een dochter en een zoon. Volgens de wet moet de zoon haar opvolgen, maar de jongen is een losbol. Het meisje heeft daarentegen een goed karakter en is buitengewoon intelligent. Om haar dochter op de troon te krijgen, verzint de koningin een opdracht: wie het eerst de koningsbloem vindt wordt haar op- | |
[pagina 432]
| |
volger. De dochter vindt de bloem het eerst, maar de zoon vermoordt en begraaft haar. Een doodsbeentje wordt later gevonden door een herder die er een fluit van snijdt. Als hij erop blaast, weerklinkt het vers:
O herder, herder mijn!
Mijn doodsbeen moet uw speeltuig zijn.
Ik had de koningsbloem gevonden -
Maar mijn broeder sloeg mij dodelijke wonden.
Een ridder koopt het fluitje van de herder, en als hij ermee aan het hof komt blaast de oude koningin erop en komt zij achter de ware toedracht. De zoon hoort het versje en valt dood neer van schrik. De volgende ochtend is ook de geschokte koningin overleden. Het sprookje van de Zingende doodsbeentjes heeft verschillende ingrediënten gemeen met »Moeder doodde mij, vader at mij (at 720), en wordt hier soms zelfs wel mee gecontamineerd. Ook in het laatstgenoemde sprookje wordt een kind vermoord en heimelijk begraven. Het slachtoffer weet via een liedje kenbaar te maken dat zijn botjes zijn begraven, en de moordenares moet haar daad uiteindelijk met de dood bekopen. Beide vertellingen lijken een functie te vervullen als kindersprookje met een waarschuwende en afschrikwekkende strekking. In de Zingende doodsbeentjes wordt vooral getoond dat het slecht zal aflopen met degene die zijn broertje of zusje iets aandoet. theo meder teksten: Dykstra 1895-96, ii, p. 98; khm nr. 28; Poortinga 1976, pp. 158-160, 166-167, 179; Poortinga 1979, p. 51; Sinninghe 1938, pp. 334-335; Sinninghe 1942, pp. 25-26; Sinninghe 1978, pp. 179-181. |
|