Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
(1997)–A.J. Dekker, J. van der Kooi, Theo Meder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 350]
| |
De stenen uilenbordenVlak bij het Friese Engelum staat een boerderij, De Stenen Uilenborden geheten. Lang geleden woonden daar een oude boer en zijn vrouw. De woning was erg vervallen en ze waren te arm om haar op te laten knappen. Op een goede avond wordt de boer, op weg naar huis, aangesproken door een heerschap dat zich weldra ontpopt als de duivel. Zijn ene been is een bokkenpoot. De duivel belooft de boer dat hij de boerderij voor het eerste hanengekraai zal herstellen, op voorwaarde dat de boer hem zijn ziel verkoopt. De wanhopige boer stemt toe en gaat naar bed. Daar vertelt hij zijn vrouw alles. Van slapen komt niets, want gelijk breekt een oorverdovend lawaai los van kloppen, hameren en zagen. Maar vrouwenlist staat voor niets: vlak voor het krieken van de dag staat de boerin op en bootst het klapwieken en kraaien van de haan na. Onmiddellijk barst nu ook de echte haan los in gekraai, en de bedrogen duivel en zijn trawanten moeten hun werk afbreken en vliegen weg. De boerderij was af op de uilenborden na: de driekantige, door een gestileerde stijl (makelaar) met ruggelings naar elkaar gekeerde witte zwanen bekroonde groene houten borden op de vorsteinden van een Friese boerenschuur. De boer had zijn ziel behouden, maar wat ze ook probeerden, de duivel stond niet toe dat er gewone houten uilenborden op de schuur geplaatst werden. Daarom hebben ze stenen uilenborden gemaakt. Die heeft de duivel met rust gelaten. Ze zitten er nog, geverfd alsof ze van hout zijn.
Dit verhaal, dat ongeveer aldus in 1933 door de uit Engelum afkomstige onderwijzer J. van Dijk in de Leeuwarder Courant werd gepubliceerd, lijkt door zijn lokalisering op een sage, een geloofde historische overlevering over een beangstigende ‘inbraak’ van het bovennatuurlijke in de alledaagse werkelijkheid, en zo wordt het ook vaak verteld, maar het is door zijn thematiek en goede afloop wel degelijk een sprookje (vdk 1191a*, ‘Voor de haan kraait boerderij bouwen’). Het hoort bij de zogenaamde domme-duivel-sprookjes, een humoristische sprookjescategorie waaronder al die sprookjes vallen die als centraal thema hebben: een ogenschijnlijk nietige mens weet door zijn slimheid machtiger en sterkere, maar ook dommere bovennatuurlijke tegenstanders (reuzen, trollen, de duivel, soms ook dwergen of de dood) te overtroeven (vergelijk ook de »Smid en de duivel). Een bijzondere groep binnen deze categorie zijn de contractverhalen: mens en duivel sluiten een contract met van de kant van de mens zijn ziel als inzet en van de kant van de duivel rijkdom, macht of kennis. De listige mens weet de duivel zo in de luren te leggen dat hij (zo goed als) zijn deel krijgt maar de boze met lege handen blijft staan. De Stenen uilenborden is een in Friesland zeer geliefd verhaal. Het werd er vanaf 1845 tientallen malen opgetekend, waarbij het ook wel van andere boerderijen werd verteld, zoals Bolta-State bij Harlingen, De Hoanne (= haan) in Boer en De Pankoeken in Heidenschap. Het behoort bij een oude, vooral in Noord-, Midden- en West-Europa verspreide groep domme-duivel-verhalen die cirkelen om het bedriegen van een bovennatuurlijke bouwmeester. Na de middeleeuwen is dit in West- en Midden-Europa vooral de duivel, maar meer noordelijk en oostelijk zijn in deze groep vooral reuzen het slachtoffer van menselijke slimheid. Dit lijkt de oudste laag. Toen met het opdringen van het chris- | |
[pagina 351]
| |
Het uilenbord zoals dat in Groningen en vooral in Friesland dient ter bekroning van een boerderij.
tendom steeds meer mythische wezens met negatieve connotaties en karaktertrekken gedemoniseerd werden, werd in verhalen over hen de duivel meer en meer hun vervanger, terwijl deze gelijkertijd meer en meer eigenschappen en kenmerken van hen overnam. Zo'n domme reuzenbouwmeester vinden we al in de ca. 1225 geschreven Proza-Edda van Snorri Sturleson. Een reus belooft in drie winters een veilig kasteel voor de goden te bouwen in ruil voor de zon, de maan en de godin Freya. Als de reus, die zich mag laten helpen door zijn wonderpaard Svadilfari, binnen de gestelde termijn dreigt klaar te komen, verandert de door de andere goden te hulp geroepen goddelijke bedrieger Loki zich in een merrie en lokt hij zo Svadilfari van het werk. Als de bedrogen reus verhaal komt halen, verplettert Thor hem met zijn hamer. Vanaf de vroege nieuwe tijd duiken steeds meer bedrogen-bouwmeester-verhalen op. Een geliefd motief wordt dan bijvoorbeeld dat men de duivel een kerk laat bouwen terwijl hij denkt met een kroeg bezig te zijn. Pas op het laatste moment ontdekt hij het bedrog, maar dan is het al te laat. Zijn tijd is om en de laatste steen, die hij in een vergeefse poging de kerk alsnog te vernietigen naar de toren gooit, ligt bij de desbetreffende kerk nog steeds voor de deur. Het verhaaltype van de Stenen uilenborden is wat jonger. We vinden het vanaf de eerste helft van de 19e eeuw vooral in Midden- en West-Europa (Duitsland, Nederland, Vlaanderen, Wallonië en Engeland), maar ook wel buiten dit gebied. In Noord-Amerika bijvoorbeeld, waar ook de Indianen aan de oostkust het overnamen, en, verrassend genoeg, ook in China, waar het in de vorm van een bouwwedstrijd-overlevering (Wie kan voor het ochtendgloren een brug, huis, enzovoort bouwen?) bekend en geliefd is geworden. Ook hier bootst de held van het verhaal als hij dreigt te verliezen het kraaien van een haan na. In Vlaanderen was het evenals in Friesland uitzonderlijk populair: na de Tweede Wereldoorlog werden alleen al in Noordwest-Brabant meer dan vijftig versies opgetekend. Het verhaal is verder ook in Overijssel, Gelderland en Noord-Holland opgetekend. Het nabootsen van het hanengekraai (meestal door een vrouw) is het kernmotief van dit verhaaltype, dat verder gekenmerkt wordt door het al sinds de Theophilus-legende (6e eeuw) bekende en sindsdien in talloze sagen en domme-duivel-sprookjes ingebedde motief van het pact met de duivel en het etiologische motief dat verklaart waarom een bepaald bouwwerk niet helemaal vervolmaakt is. Dit bouwwerk is meestal een boerderij of een schuur, maar het kan ook iets anders, een | |
[pagina 352]
| |
huis, kerk, molen of brug zijn. Buiten Friesland en Groningen (het verspreidingsgebied van de uilenborden) ontbreekt het etnologische motief of wordt dit gericht op een ander element van het gebouw. Aan de Duivelsschuur of Blauwe Schuur tussen Bierbeek en Opvelp in Vlaams Brabant bijvoorbeeld hangt een kruisbeeld aan de gevel om een paar ontbrekende planken te maskeren. Ook van deze schuur wordt dit verhaal verteld. De duivel was klaar op enkele planken na en stond niet toe dat deze alsnog geplaatst werden. Om dezelfde reden ontbreekt in een boerderij in Eiderstedt in Sleeswijk-Holstein één ruit in een venster. Vooral ten oosten van Nederland gaat het de duivel niet altijd om de ziel van de boer. Regelmatig vraagt hij om het eerste kind dat de vrouw van de boer ter wereld zal brengen. Deze variatie op het aloude Jeftha-motief (zie Richteren ii) vinden we ook in vele andere domme-duivel- en legendesprookjes. jurjen van der kooi teksten: Van den Berg 1981, nr. 78; Buter 1981, nr. 9.9; Dykstra 1895-96, i, pp. 137-139; Huizenga-Onnekes 1970, p. 23; Van der Kooi 1979a, nr. 74; Van der Kooi 1994, nr. 80; Van der Kooi/Schuster 1993, nr. 30-31; Van der Kooi/Schuster 1994, nr. 34-35; Krosenbrink 1968, p. 135; Van der Molen 1939-43, ii, pp. 238-239; Top 1982, nr. 80. |
|