Regelnummers proza verbergen
| |
| |
| |
J. V. Vondels
Koning Edipus
Uit Sofokles.
Treurspel.aant.aant.
t'AMSTERDAM,
Voor de weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam. Anno. M. DC. LX.
| |
| |
| |
Koning Edipus
Bewerkt door Dr. J.D. Meerwaldt en Prof. Dr. A.A. Verdenius
Van 1660. Volgens de tekst der oudste uitgave (t'Amsterdam, Voor de weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam, Anno M.DC.LX), waarvan het titelblad hiervóór typografies is nagevolgd.
INLEIDENDE OPMERKINGEN
Titel. ‘Koning Oedipus’ of liever ‘Oedipus als koning’ (Oidipous Turannos) noemde men in de oudheid dit treurspel van Sophocles ter onderscheiding van zijn ‘Oedipus te Colonus’ (Oidipous Kolonaios), in welk stuk dezelfde zwaar beproefde vorst ten tonele wordt gevoerd als banneling; men vergelijke Vondels Opdracht r. 32 vlgg.
Indeling. Een indeling van het drama naar ‘bedrijven’ en een regel volgens welke het er juist vijf behoren te zijn (zie Horatius in Dl. VII, bl. 362, r. 167) kennen de Grieken niet. Overeenkomstig het Griekse spraakgebruik heeft men bij de Oedipus zes ‘delen’ te onderscheiden, nl. de prologos (vs. 1-192), een viertal epeisodia (vs. 277-596; 657-1058; 1107-1300; 1321-1408) en de exodos (vs. 1443-1822). Op de prologos en op de epeisodia, die in de edities niet door bovenschriften plegen aangeduid te worden, volgt telkens een in strophen en antistrophen verdeeld lied van het koor (zie de aant. vóór vs. 597). De slotrei (vs. 1810-22) is niet op deze wijze onderverdeeld. Na het eind van de prologos doet het koor zijn intocht in de orchestra (zie de aant. bij vs. 193), alwaar het gedurende het gehele verdere verloop van het stuk in contact blijft met de spelers op het slechts zeer weinig hoger gelegen toneel. Meer dan eens neemt het namelijk bij monde van den koorleider deel aan de gesproken dialoog en in zijn geheel zingt het op enkele plaatsen (vs. 821 vlgg. en 1537 vlg..) een klagelijke beurtzang met de hoofdpersoon.
Versmaat. Als dialoog-vers dient in het klassieke drama de jambische senarius. Vondel heeft echter voor zijn Oedipus-vertaling de ook reeds in de Jeptha gebruikte vijfvoeter gekozen; voor de overwegingen die hem daarbij hebben geleid, zij de lezer verwezen naar het Berecht bij laatstgenoemd treurspel, in dit deel bl. 773, r. 146 vlgg. Waar in het Grieks ook in de dialoog-gedeelten de maat wisselt, staat dit in de door Vondel gebruikte editie geregeld door bovenschriften aangegeven. Voorzover Vondel rekening heeft gehouden met deze aanwijzingen, verschijnt bij hem dan ter afwisseling de viervoetige jambe; bizonderheden omtrent het inconsequent toepassen van deze maatverandering kan men vinden in de aantekeningen bij vs. 821 en 1793.
(M.)
| |
| |
| |
Den weledelen en grootachtbaeren heere, Joan Huidekooper,
Ridder, heere van Maerseveen, Neêrdijck &c. Burgermeester en raet van Amsterdam, Bewintheere der Oostindiaensche Maetschappye.Ga naar voetnoot*Ga naar voetnoot**
1 De groote Julius Scaliger, die, te Leiden, ter hooge schoole, gelijckGa naar voetnoot1 2 een orakel van wijsheit en kunstgeleertheit, te pronck gezeten,Ga naar voetnoot2 3 zoo veele letterhelden voortbrogt, en hunne oogen opende, om deGa naar voetnoot3 4 heerlijckheit van Virgilius spreeckende schilderyen met oordeel teGa naar voetnoot4 5 bespiegelen, zeght in d'opdraght van zijn doorgeleert werckstuckGa naar voetnoot5 6 op de dichtkunst, dat verstandeloze menschen, die met een stuur en 7 nors gelaet het lezen der historie en dichtkunste begrimmen, en ver- 8 doemen, niet behooren onder menschen gerekent te worden. Aris- 9 toteles en Plato noemen de dichtkunst eene naerbootseeringe, hetGa naar voetnoot9
| |
| |
10 welck eigentlijcker op de tooneeldichtkunst dan op de kunst der hel-Ga naar voetnoot10 11 dendichteren past: want de heldendichter laet de personaedjen niet 12 regelrecht hooren: maer de tooneeldichter brengtze zelfs regelrecht,Ga naar voetnoot12 13 gelijck levendigh herboren, met hunne rolle te voorschijn. Onder 14 de tooneelspeelen is het treurspel de naerbootseeringe van eenenGa naar voetnoot14 15 doorluchtigen handel, en de treurspeldichter, die zijne kunst niet wilGa naar voetnoot15 16 verongelijcken, behoeft in het uitkiezen der stoffe niet alleen om-Ga naar voetnoot16 17 zichtige, maer Lynceus doorzichtige oogen, naerdien weinige voor-Ga naar voetnoot17 18 beelden onder veelen een volkomen treurspel konnen uitleveren.Ga naar voetnoot18 19 Onder d'uitmuntende treurspelen der ouden wort dit van koningGa naar voetnoot19 20 Edipus mede boven aen gezet. Aristoteles, in zijn tooneelonderwijs,Ga naar voetnoot20 21 voert het in, als een voorbeelt, waer in de twee hooftcieraden, her-Ga naar voetnoot21 22 kennis en staetveranderinge, krachtigh uitschijnen: en gelijck deGa naar voetnoot22 23 heldendichters, in Grieksch en Latijn, aen de historien van Troje enGa naar voetnoot23 24 Thebe, als d'allernaemhaftighste, hun zweet en nachtrust van outsGa naar voetnoot24 25 te kost hingen, zoo arbeidden de gedachten der oude treurspeldich- 26 teren voornaemelijck op d'avontuuren van Edipus, om in hem af te
| |
| |
27 beelden eenen rampzaligen man, die buiten zijne schult ongeluckigh 28 is: gelijck Jokaste, by Seneca, op zijn Stoïksch, haren rampzaligenGa naar voetnoot28 29 zoon en man aldus in zijne elende ontschuldight:Ga naar voetnoot29
De schult van 't nootlot wort geen' mensche toegeschreven.
32 En Sofokles pleit voor hem in zijnen Koloneeschen Edipus, daer deGa naar voetnoot32 33 beschuldighde zich tegens Kreon aldus ontschuldigt:Ga naar voetnoot33
Wat wijtge, schaemteloos en gruwlijck,
En dit onwilligh viel te beurt:
Want Godt, op ons geslacht gebeten,
Schijnt my misschien dit toe te meeten,
Maer in der daet en waerheit zult
Gy niet een schelmstuck, waert te hoonen,
In my met reden konnen toonen,
Daer ick de mijnen ofte my
46 Edipus wert ten tooneele gevoert van Eschylus, by die van Athene,Ga naar voetnoot46 47 met den titel van vader des treurspels verheerlijckt; oock te voor-Ga naar voetnoot47 48 schijn gebroght van Euripides, Lykofron, Filokles, Xenokles, en an-Ga naar voetnoot48 49 deren, en hier van den veltheere Sofokles, van wien gemelde Seneca,Ga naar voetnoot49
| |
| |
50 of wie het is, niet luttel in zijnen Latijnschen Edipus ontleent. Asco-Ga naar voetnoot50 51 nius getuight dat Julius Cezar zelf een treurspel van Edipus opgezetGa naar voetnoot51 52 heeft. Robortel ontvouwt rijckelijck door dit zelve treurspel, als doorGa naar voetnoot52-vlg. 53 een volkomen voorbeelt, met hoe groot eene kunstenaerye Sofokles 54 dit doorwrochte werck binnen eenen zonneschijn uitvoert. Dit zelveGa naar voetnoot54 55 spel wort by Plutarchus mede gerekent onder de vijf tooneelspelen,Ga naar voetnoot55 56 welcker toestel d'Atheners, wien de tooneelkunst, die hun meer danGa naar voetnoot56 57 het uitbreiden van 's lants paelen ter harte ging, hooger quam te 58 staen dan de befaemde oorlogen, voor het gebiet en de vryheit tegens 59 Persen gevoert: want Griecken en Latijnen voerden hunne treurrolGa naar voetnoot59-vlg. 60 koningklijck uit, en stoffeerden de personaedjen naer heuren staet, 61 met pracht en prael van gewaeden en cieraeden, gemanierde hove-Ga naar voetnoot61 62 lingen, en staetjofferen, en heerlijcke maetgezangen, en allen vorste-Ga naar voetnoot62 63 lijcken toestel, zoodaenigh, dat d'aenschouwers verruckt, zich lietenGa naar voetnoot63 64 voorstaen in der daet te zien herleven de persoonen, en den handelGa naar voetnoot64 65 der grooten, ten spiegel der leerzaemen vertoont. Koningin Dido,Ga naar voetnoot65
| |
| |
66 in het bouwen van Karthago, [de stadt, die Rome namaels zoo byster 67 in het licht stont,] vergat, onder andere heerlijcke gestichten, denGa naar voetnoot67 68 schouburgh en het tooneel niet, daer Virgilius zingt:Ga naar voetnoot68
Een ander leght den gront des schouburghs met gewelt,
70[regelnummer]
En houwt pylaeren uit de steenrotse, om tooneelen
Hierna tot eer en pracht te dienen onder 't speelen.
72 Treflijcke godtgeleerden, in de heilige geschiedenissen bedreven,Ga naar voetnoot72-75 73 melden dat koning Salomon, wiens wijsheit Egyptenaers en alle men- 74 schen overtrof, niet alleen in Hebreeusche dichtkunste en alle we- 75 tenschappen, maer oock op droeve en blijde tooneelspelen, afgerecht 76 was. Het zal dan niemant onbillijck schijnen dat dit treurspel, in 77 Nederduitsch uitgegeven, zoeckt te schuilen onder d'aengenaemeGa naar voetnoot77-vlg. 78 schaduwe van den Ridder, heere van Maerseveen, hanthaver van 79 de edele tooneelpoëzye, wiens luister, onder het beleit van onze staet-Ga naar voetnoot79 80 kundige regeerders, dagelijx toeneemt, en niet zonder reden: want 81 's menschen leven, zoo veele moeielijckheden onderworpen, eischtGa naar voetnoot81 82 by wijlen eenige eerlijke uitspanninge, die de gemoeden verquikt, 83 en herstelt, waertoe de spelen eene hartsterckende artsenye ver- 84 strecken: en het oude spreeckwoort zeght, dat de boogh niet altijtGa naar voetnoot84 vlg. 85 magh gespannen staen. Hierop draeft dit tooneelwerck: ondertus-Ga naar voetnoot85 86 schen wensche ick te blijven,
87 Weledele en grootachtbaere heer,
88 Uwe weled. en grootachtb. ootmoedige dienaer
89 J. v. Vondel.
| |
| |
| |
1 Laius, Labdakus zoon, koning van Thebe, gehuwt met Jokaste, Kreons zuster, een 2 wijl kinderloos, hielt te Delfis, by het orakel van Apollo, om eene vrucht aen, en kreeghGa naar voetnoot2 3 tot antwoort:
O Laius, Labdaks zoon, gy bidme om eene vrucht.
5[regelnummer]
'k Beloof u eenen zoon, daer gy naer wenscht, en zucht:
Dat hy u met zijn hant het leven zal beroven.
Wiens zoon gy had geschaeckt, en trouweloos verraên.
10 De vader en moeder, voor dit dreigement beducht, gaven het kint, dry dagen out, 11 hunnen hofdienaer, of herder, om het op den bergh Citheron van kant te helpen. DeGa naar voetnoot11 12 herder sloegh het eene koorde door de voeten [waer na het namaels den naem van Edipus,Ga naar voetnoot12 13 dat is dickvoet, behielt] en liet het op den bergh, in het bosch hangen, doch gaf het daerGa naar voetnoot13 14 na, uit medoogen met dit onnozele wicht, aen Forbas, den herder van Polybus, koningGa naar voetnoot14 15 te Korinthe, die hier by geval zijn vee quam weiden. Dees schonck het aen Polybus, 16 en Merope, zijnen koning en koningin, die den vondeling, by gebreck van een oir enGa naar voetnoot16 17 rijxerfgenaem, voor hunnen eygen zoone opvoedden. Maer toen een der rijxheerenGa naar voetnoot17 18 namaels, op eene maeltijt, in zijne dronckenschap, Edipus eenen vondeling scholt, trockGa naar voetnoot18 19 hy heimelijck naer Delfis, om Apollo naer zijn geslacht te vragen, die hem niet danGa naar voetnoot19-20 20 schrickelijcke dingen spelde, en dat hy zijnen vader zoude om het leven helpen, en zich 21 bloetschandigh met zijn moeders huwelijck besmetten. Hy, aldus gewaerschuwt, mijdeGa naar voetnoot21 22 Korinthe, en ging in Focis omzwerven, daer bejegenen hem op eenen drysprong, tusschenGa naar voetnoot22 23 Delfis en Daulis, een heraut, en een out man, dat Laius was, op eenen wagen van runde-Ga naar voetnoot23 24 ren voortgetrocken, die drijven hem met gewelt uyt den wegh. Hy, hierom van gram- 25 schap vervoert, slaet den koetsier, die hem voortstiet. d'oude man, ziende Edipus denGa naar voetnoot25 26 wagen genaken, sloegh hem met zijnen staf tweemael op het hooft: waer op hy van Edipus
| |
| |
27 met eenen slagh getroffen, over hals en hooft uit den wagen rolde, en voort al den stoetGa naar voetnoot27-28 28 versloegh, uitgezondert eenen, die het ontvlughte, en te Thebe de tijding broght: doch 29 alzoo de stadt en het rijck in last, tegens de wreetheit van Sfinx mosten worstelen, ver-Ga naar voetnoot29 30 waerloosdenze den dootslagh des konings naer te spooren. De Thebaenen, vreesselijckGa naar voetnoot30 31 aengevochten van dit menschverslindende gedroght, dat voor de stadt, op eene rots,Ga naar voetnoot31 32 dubbelzinnige raetsels uitgaf, en dieze niet raeden konden om hals broght, hielden by 33 Kreon om eene uitkomste in hunne verlegenheit aen. Kreon liet afkondigen wie het lantGa naar voetnoot33 34 van Sfinx verloste, zoude de schoone Jokaste, Laius weduwe, trouwen, en met haer het 35 rijck regeeren. Edipus, hier op aenkomende, ontwarde het raedtsel, dat aldus luit:Ga naar voetnoot35
Het gaet op vier en twee en op dry voeten uit,
Verandert zijnen aert veel meer dan andre dieren:
40[regelnummer]
Maer als het endtlijck op dry beenen komt te staen,
42 Edipus verstont dat dit dier den mensch betekent, die eerst, een kint, op handen en voetenGa naar voetnoot42 43 kruipt, daerna op twee beenen treet, en, endelijck op eenen stock leunende, van ouder- 44 dom verzwackt, pijnelijck voortgaet. Sfinx dit hoorende, sprong uit spijt van de klippeGa naar voetnoot44 45 zich te berste. Edipus, verwinner des gedroghts, en verlosser des volx, wert hierop met 46 triomfe te Thebe ingehaelt, en hem het rijck met Jokaste opgedraegen, by wie hy tweeGa naar voetnoot46 47 zoonen, en twee dochters won. maer toen namaels de stadt en het rijck, om dezen vader-Ga naar voetnoot47 48 slaght, en de bloetschennis, met eene zwaere peste en onvruchtbaerheit geplaeght werden,Ga naar voetnoot48 49 zont Edipus Kreon, zijnen zwager, naer Delfis, die broght tot antwoort uit d'orakel-Ga naar voetnoot49 50 kapelle, dat de lantplaegh niet te boeten was, ten waere men stadt en lant van den ko-Ga naar voetnoot50 51 ningsslaghtigen, de bron der plaegen, zuiverde: weshalve Edipus yverde om door scherp 52 onderzoeck, dreigementen, en vervloeckingen den schuldigen t'ontdecken. Oock zondt hy 53 boden om den blinden waerzegger Tiresias, dien hy zwaerlijck, doch ten leste met drei-Ga naar voetnoot53 54 gementen, perste den dootslager te melden, waerop dees door dwang de waerheit aen den 55 dagh broght, en Edipus van vaderslaght en bloetschande, begaen met zijne moeder, be-Ga naar voetnoot55 56 klaeghde. Edipus, Kreon hier over beschuldigende, als of de zwager dit listigh met denGa naar voetnoot56-57
| |
| |
57 waerzegger besteecken hadde, om den koning te verstooten, en zich zelven glimpelijckGa naar voetnoot57 58 op den rijxtroon te zetten, geraeckte door bereght van Jokaste zoo verre aen kennis vanGa naar voetnoot58 59 Laius ongeluck, dat hy aen zijnen vaderslaght begon te twijfelen. Ondertusschen quamGa naar voetnoot59 60 Forbas, Polybus herder, van Korinthe, met tijdinge dat die koning doot, en Edipus daerGa naar voetnoot60 61 koning beroepen was. Jokaste en Edipus, dit hoorende, verblijdden zich ten hooghste,Ga naar voetnoot61 62 en achten nu alle voorspellingen en wicheleryen ongegront en ydel, aengezien Polybus, 63 dus lang voor Edipus vader gehouden, zijn eigen doot gestorven was, en zy hierom voor-Ga naar voetnoot63 64 taen buiten vrees moghten leven. Forbas, dit verstaende, berechte Edipus, dat hy geenGa naar voetnoot64 65 zoon van Polybus nochte Merope, maer een vondeling was, hem van Laius veehoeder 66 op Citheron gegeven. Toen verstont Jokaste klaerlijck dat Edipus te gelijck haer zoon enGa naar voetnoot66 67 beddegenoot was, en pooghde hem dit uit den hoofde te slaen: doch hy, enckel begeerighGa naar voetnoot67 68 zich van de waerheit en gelegenheit zijner geboorte te verzekeren, belaste Laius veehoederGa naar voetnoot68 69 te haelen, die te voorschijn gekomen, en, gedwongen de waerheit t'openbaeren, den gan-Ga naar voetnoot69 70 schen handel ontdeckte. Edipus, nu volkomen van alles berecht, loopt mistroostigh inGa naar voetnoot70 71 het hof zijn moeder en gemaelin zoecken, die zich alreede in haere slaepkamer verhangenGa naar voetnoot71 72 hadde, dies hy uit ongedult, met haeren gouden keurshaeck, zijne oogen uitruckte, en,Ga naar voetnoot72 73 beklaeghelijck afscheit van zijne dochteren neemende, besloot in ballingschap op CitheronGa naar voetnoot73 74 zijn leven te gaen volenden.
| |
| |
| |
Inhoudt Van Koning Edipus,
Gedicht door Aristofanes den Letterkunstenaer.Ga naar voetnoot*
Vorst Edipus, met lasterlijcken hoon
Naer Delfis, om uit Febus mont te hooren
5[regelnummer]
Uit welck een' stam hy sproot, en uit wat bloet.
Op 't enge spoor des drysprongs zijnen vader
En velt hem neêr. hierna is hy de raeder
Met moeders echt. de lantplaegh trof 't geweste
Van Thebe met onvruchtbaerheit, en peste,
Tot antwoort broght, uit Godt Apolloos mont,
15[regelnummer]
Dat d'artseny, en 't stillen van de plaegen
De moordenaer om zijne vaderslaght
Verdreven. toen nu Edipus dit hoorde,
20[regelnummer]
Hy d'oogen uit zijn hooft mistroostigh boorde.
De moeder endt haer leven met een koorde.
|
-
voetnoot*
- Voor enige algemene opmerkingen die in deze aantekeningen geen plaats kunnen vinden, verwijzen wij naar de Toelichting achter in dit deel.
-
voetnoot**
- In 't Opschrift: Joan Huydecoper, 1599-1661, vele jaren lid van de Amsterdamse vroedschap (raet) en enige malen burgemeester tussen de jaren 1651 en 1660. Hij kocht in 1640 de Heerlijkheid Maarseveen (bij Maarsen), waar hij aan de Vecht de buitenplaats Goudesteyn liet bouwen. - Indiaansch werd tot in de 19e eeuw gebruikt in de betekenis van Indisch (ook dit woord bezigt V. soms).
-
voetnoot1
-
Julius (Caesar) Scaliger (1484-1558): veelzijdig Ital. humanist, schrijver van het ook Dl. V, bl. 173, r. 102 vermelde handboek Poetices libri VII; de aanhaling r. 6 stamt uit de praefatio. Zijn zoon, Josephus Justus Scal. (1540-1609), sedert 1593 hoogleraar te Leiden, gaf het werk aldaar opnieuw uit; dit kan (zie Geerts, Vond. als class. enz., bl. 89) de oorzaak zijn, dat V. hier vader en zoon vereenzelvigt; vgl. Dl. V, t.a.p., alwaar voor den vader alleen geldt: De groote Cezar Scaliger, ...., stelde uit Aristoteles en den goddelijcken Plato (zie aant. 9) een wijze op blyde en droeve spelen; voor den zoon echter: die te Leiden, als een orakel van wijsheit (z. volg. aant.), te prijck zat, en door .... zijnen dapperen leerling Heinsius uitgeroepen wort voor een kerck van alle kunsten en weetenschappen; Heinsius, In obitu Scal. Orat. I, bl. 13: domum vero illius, quasi oraculum fuisse quoddam & delubrum, ad quod omnes ventitarent, qui de rebus dubitarent aut verbis, nemo ignorare potest; in het door V. gelezen werk, De trag. constit. van Heinsius (zie Berecht van de Jeptha, r. 164) worden de beide Scaligers (steeds duidelijk onderscheiden) meer dan eens geprezen.
-
voetnoot2
-
wijsheit en kunstgeleertheit; vgl. vorige aant. en Dl. V, bl. 716, r. 176 (letterwyzen); voor dit wijsheit in de zin van wetenschap: Heinsius, In obitu Scal. Orat. II, in den aanhef: (‘met de komst van Scaliger begonnen) sapientiae studia .... in hac urbe vivere ac spirare’.
-
voetnoot3
-
letterhelden: grote mannen op het gebied der letteren (Ned. Wdb. VIII, 1662); aldus Heinsius ‘heros’ van Scal. zelf (Orat. I); voor de oudheid verg. Ps. Longin., De sublim. cap. 36; naast Heinsius zijn bedoeld Grotius, Scriverius e.a.
-
voetnoot4
-
Virgilius enz.; Jos. Scal. gaf uit Virgilii catalecta, cum comment. en vertaalde Ecloga X in het Dorisch (afgedrukt in Heinsius' Animadv. in Theocr.); voor spreeckende schilderyen vgl. het oude gezegde Dl. VII, bl. 261, r. 10.
-
voetnoot5
-
bespiegelen: (met het oog van de geest, r. 3) beschouwen, vgl. vs. 1820 en Berecht Jeptha, r. 80.
in d'opdraght enz.; de aangehaalde zinsnede uit de in snorkende toon gestelde praefatio (aant. 1) is gericht tegen zekere critici, die den medicus-wijsgeer Scaliger zijn letterkundige belangstelling hadden verweten: ‘Zij, die over dit lezen (van dichters en geschiedschrijvers) hun vonnis hebben uitgesproken, in hun boers-lompe en stekelige laatdunkendheid een slag mensen verstoken van alle rede (agresti atque aspero supercilio bruti homines), zij verdienen niet eens, dat zij onder de mensen worden meegeteld’. V. neemt supercilium als grimmigheid (onder invl. daarvan stuur voor agresti).
-
voetnoot9
-
Aristoteles en Plato: de eerste herhaaldelijk in zijn Poetica, de ander in zijn polemiek tegen epos en tragedie in de Politeia (aant. 79); slechts in dit verband heeft een vermelding van Plato zin (verg. Scal., op. cit., Heinsius, De trag. constit., Vossius, Poetic. instit.); blijkens Dl. V, bl. 714, r. 105 meent V., dat Scaliger, die in werkelijkheid Plato scherp hekelt, ook aan hém bouwstoffen heeft ontleend; naerbootseeringe: Gr. mimèsis, Lat. imitatio (repraesentatio), weer-gave van het (door werkelijkheid of verbeelding) gegevene; in zoverre als de poëzie boven het bizondere uit kan gaan tot het algemeen-geldende, heet zij bij Arist.: ‘wijsgeriger en waardevoller dan de geschiedenis’ (Poet. cap. 9).
-
voetnoot10
-
eigentlijcker: meer in de eigenlijke zin des woords; vgl. Heinsius, op. cit. bl. 6: solae repraesentantur personae ...., hac de causa proprie a Platone imitatio tribuitur (nl. aan de dramat. poëzie).
-
voetnoot12
-
zelfs regelrecht: in eigen persoon en rechtstreeks.
-
voetnoot14
-
tooneelspeelen; Gr. en Lat.: dramata (trag. en com.).
-
voetnoot15
-
doorluchtigen handel; vgl. r. 64 vlg. en Jeptha, Berecht r. 55; V volgt Scaliger's definitie (I. 6, ook in aanhaling bij Vossius, II bl. 47): imitatio per actiones illustris fortunae; dit berust op verbinding van twee plaatsen uit Arist. In diens beroemde definitie (cap. 6) is slechts sprake van een praxis (= stuk leven, handeling + wedervaren) spoudaia (van waardige ernst); in cap. 13 echter worden tragische typen als Oedipus gekenschetst als epiphaneis (doorluchtig).
-
voetnoot16
-
verongelijcken: te kort doen; omzichtige .... oogen; hij moet niet alleen beschikken over een alles overwegende bedachtzaamheid, maar ook over een tot in het diepste doordringend inzicht. Ten grondslag ligt kennelijk een Lat. vernuftspel met circum- en perspicere; het is in kiem reeds aanwezig bij Apuleius, Metam. II, 23: ‘een man, scherper van blik (perspicaciorem) dan zelfs Lynceus of ook dan Argus en (evenals deze nl.) aan alle kanten ge-oogd;’ vgl. Plaut., Aulul. 553 vlgg. Lynceus, een der Argonauten, kon door een muur heenzien; Argus, de bewaker van de in een koe veranderde Io, was over zijn gehele lichaam bezet met ogen.
-
voetnoot17
-
weinige onder veelen, een Lat. wending (e multis pauca).
-
voetnoot18
-
volkomen: volmaakt, aan alle regelen der kunst beantwoordend.
-
voetnoot19
-
uitmuntende: uit-muntende (boven de overige der oudheid).
-
voetnoot20
-
tooneelonderwijs; tot een wetboek voor den toneeldichter is de Poëtiek met zijn empirisch-critische beschouwingen eerst gemaakt door de dogmatiek der humanisten; erkend moet echter worden, dat Aristot. met zijn appreciaties ook wenken heeft willen geven. De Oedip. van Sophocl. is voor hem in vele opzichten een model-tragedie (vgl. aant. 54).
-
voetnoot21
-
voert het in: haalt het aan. In cap. 11 wijst Arist. erop, dat de bode, die Oedip. wil bevrijden van alle verdere zorg, juist daardoor de ommekeer (Gr. peripeteia) tot ongeluk teweegbrengt; § 4 heet het dan: ‘die vorm van tot-kennis-komen (Gr. anagnorisis) is de schoonste, die, zoals dat in de Oedipus het geval is, gepaard gaat met een ommekeer’; vgl. Jeptha-Berecht, r. 65; twee hooftcieraden (ook Jeptha, Ber. t.a.p.); reeds Aristot. cap. 6: ‘de belangrijkste elementen’; herkennis; Gr. zie boven, Lat. agnitio; Jeptha Ber. r. 72 geeft Vond. zelf de verklaring in: zij komen .... tot kennis; Aristot. wijst erop, dat nu eens een persoon, dan weer een zaak het object is.
-
voetnoot22
-
staetveranderinge; Aristot. cap. 11: ‘ommekeer (perip.) is verandering van de toestand in zijn tegendeel’.
-
voetnoot23
-
heldendichters enz.; naast de tot de Troj. sagenkring behorende heldendichten als de Ilias, de Aeneïs en Statius' Achilleïs kende de oudheid er ook verschillende met de titel Thebaïs; daarvan is alleen de Lat. van Statius over.
-
voetnoot24
-
allernaemhaftighste: allerberoemdste; hun zweet enz.: in ingespannen arbeid hun nachtrust offerden; vgl. Horat., Epist. II, 1, 169: ‘het héét, dat het blijspel minder zweets vraagt’; Martialis IV, 90 spreekt van ‘nacht-muzen’.
-
voetnoot28
-
by Seneca: in diens Oedipus, vs. 1029; op zijn Stoïksch; de Stoïcijnen, waartoe Seneca behoorde, waren nl. fatalist.
-
voetnoot30-vlg.
- Seneca t.a.p.: ‘'t Is schuld van 't Nóódlot; schúldig wordt door 't Noodlot geen.’ Voor de gedachte verg. Herschepp. 3e bk., Dl. VII, bl. 985, r. 171 vlgg.; wort .... toegeschreven: nl. door wie redelijk denkt.
-
voetnoot32
-
Koloneeschen Edipus: de Oedipus te Colonus (een vlek in Attica), zie bladzij 852. Dit stuk heeft tot stof de laatste beproevingen van Oedipus als banneling en zijn vredig uiteinde (smarteloos en op bovennatuurlijke wijze wordt hij van de aarde weggenomen).
-
voetnoot33
-
Kreon: Oedipus' zwager en zijn opvolger als vorst van Thebe, in de Oed. Colon. (anders dan in de Oed. Tyr.) een hardvochtig man.
-
voetnoot35
-
Dootslagen: pluralis poëticus als bij Soph. (zie aant. 1654); bedoeld is vadermoord.
-
voetnoot36-vlg.
-
een' man enz.: aan een rampzalige, wien dit alles overkwam buiten zijn wil; het subj. die bij treurt is als datief-obj. (wien) bij te beurt vallen te denken; vgl. Van Helten, Vondels Taal, § 206.
-
voetnoot38-40
- Vondel naar Lat. (Deo .... ob .... delictum), Gr.: ‘Want zo behaagde het den goden, die van ouds wellicht een zekere wrok koesteren tegen ons geslacht’. Deze plaats is de enige toespeling bij Soph. op de door hem verworpen voorstelling van een mechanisch zich voortplantende erfvloek (zie aant. 46); de vroeger veel misbruikte betiteling ‘noodlots tragedie’ past noch op zijn Oedip. noch op een zijner overige stukken; overal ziet hij de werking van een voor den nietigen mens niet te doorgronden goddelijke wil. (Vondel heeft soms ten onrechte ‘noodlot’, bv. vs. 893, 1059 en 1610).
-
voetnoot34-45
- Gr. tekst, vs. 960 vlgg. (Steph. ed,. vs. 1014 vlgg.) met een bekorting aan het begin.
-
voetnoot41-45
- Vondel = onjuist Lat.; Gr.: ‘Want beschouw het van mijzelf uit en geen spoor van te verwijten misdoen zult gij vinden op de grond van dit alles, wat ik (in feite) aan mijzelf en de mijnen heb misdaan.’
-
voetnoot46
-
Eschylus (Aeschylus); zijn Thebaanse trilogie (Laius, Oedipus, Zeven tegen Thebe) is op het slotstuk na verloren gegaan; zij was gebouwd op het hierboven genoemd motief van een erfvloek (aant. 38); by die .... vader des treurspels (volg. Philostratus, Vit. Apollon., 6, 6); ‘schepper’ van het trag. kunstgenre is Aesch. in zoverre geweest, als hij door het invoeren van den tweeden toneelspeler (Soph. voegde nog een derden toe) de ontwikkeling van de oorspronk. oratorium-tragedie tot drama mogelijk heeft gemaakt; hij veredelde verder de stijl en besteedde als eerste bizondere zorg aan de aankleding.
-
voetnoot47
-
te voorschijn gebroght; naar het Lat. (in scaenam) producere; vgl. invoeren, Jeptha-Ber., r. 94 naar Lat. inducere; de door V. bedoelde stukken zijn, behalve dat van Seneca, alle verloren gegaan.
-
voetnoot48
-
Lykofron (Lycophro): Alexandrijns dichter; Filokles (Philocles); deze verwierf met een niet bij name bekend stuk de eerste prijs in dezelfde wedkamp, waarin aan Sophocles' Oed. Tyr. de tweede prijs werd toegewezen; Xenokles; met zijn Oed. zegevierde hij over Euripides' Troades; naast hem en de overigen kende de oudheid nog zes andere auteurs van een stuk met dezelfde titel.
-
voetnoot49
-
veltheer; van 441-39 was Soph. lid van het strategen-college; van enige verdienste van hem in deze functie is niets bekend (eerder het tegendeel; zie Athen. 13, 604d); lateren echter hebben een verband geconstrueerd tussen de voortreffelijke dispositie van zijn stukken en zijn veldheerschap; vgl. Dl. III, bl. 642, r. 39; Herkules in Trachin, Opdracht. -; Seneca enz.; vgl. Ifigenie in Tauren, Opdracht; tegenwoordig neemt men algemeen aan, dat de negen op zijn naam overgeleverde tragedies voor het merendeel echt zijn. De Oedipus van Sen. is een van nieuwe, sensationele effecten voorziene, overigens echter verkorte bewerking naar Soph.
-
voetnoot50
-
Asconius: antiek commentator van Cicero's redevoeringen; de door Vondel op zijn naam gezette mededeling vindt men in Suetonius' Vita Iulii, cap. 56 (‘vroeg jeugdwerk’ van Caes.); deze Sueton. schreef o.a. ook een leven van genoemden Asconius.
-
voetnoot51
-
opgezet; hier niet: op het touw gezet (dus zoals men spreekt van de ‘opzet’ van een stuk) maar: gemaakt, gedicht; vgl. opstellen (een brief, een verhandeling), waarbij ook aan het resultaat wordt gedacht en Kiliaen: opsetter = opsteller, auctor.
-
voetnoot52-vlg.
-
Robortel (-lo): Ital. humanist (1516-1567), commentator van Aristoteles' Poëtiek, vgl. Jeptha, Berecht r. 163; ontvouwt .... kunstenaerye (kunstenaarschap) enz.; ook Vossius (voor diens dogmatisme vgl. Jeptha, Berecht r. 12-13) bespreekt in zijn Poet. instit. speciaal de Oedip. uit dit oogpunt.
-
voetnoot54
-
binnen eenen zonneschijn; (vgl. Jeptha, Ber. r. 8) Arist. cap. 5: ‘De tragedie vertoont, zo mag men zeggen, de tendentie om binnen het bestek van één zonsomgang te blijven of althans slechts weinig daarbuiten te gaan ....; voorheen deed men hier als bij het epos.’ Deze historische ontwikkeling is voor Arist. een der aanwijzingen voor het bestaan van een essentieel onderscheid tussen concentrerende tragedie en uitbreidend epos; in cap. 26 stelt hij de Oedipus van Soph. tegenover Homerus' Ilias als typisch voorbeeld van die concentratie; dit is het uitgangspunt geweest voor Robortello en Vossius.
-
voetnoot55
-
Plutarchus (in De Gloria Atheniensium; 349A); blijkens Dl. V, bl. 714, r. 111 put V. hier uit Heinsius; de plaats staat als motto voor in diens t.a.p. vermelde Herodes Infanticida; de door H. toegevoegde Lat. vertaling luidt: Si enim rationes ineantur quanti constiterint singula Atheniensibus dramata; facile apparebit, plus in Tragoedias, Bacchas, Phoenissas, Oedipos (= Oedipoden), Medeaeque et Electrae mala sumptuum fecisse, quam in bella pro imperio (abstract = V. gebiet) et libertate adversus Barbaros gesta; V. neemt deze fictieve berekening als ernst op; zijn vijf (r. 55) is te danken aan een lapsus van de Lat. vertaling (de Gr. tekst erboven vermeldt ook nog de Antigone).
-
voetnoot56
-
toestel, evenals Lat. apparatus: aankleding, montering, met de bijgedachte aan praal (r. 63); de constructie is hier in de war; men leze de zin zónder die hun en voorafgaande komma.
-
voetnoot59-vlg.
-
want enz.; zij besteedden een buitengewone zorg aan de montering van hun treurspelen (treurrol, vgl. vs. 1538); staet: rang en stand.
-
voetnoot61
-
gemanierd, hier ingetogen (beheerst in zijn uitingen), de typerende eigenschap van de rei, Vondels hovelingen; zie vs. 1274; vgl. Glossarium Harlemense: ghemate vel ghemaniert = modestus. Een dgl. betekenis van gemanierd in Jeptha, Berecht r. 142 en 185.
-
voetnoot62
-
staetjofferen: dienaressen (vs. 1149); ook soms de rei vormend; maetgezangen: reizangen.
-
voetnoot63
-
toestel, aant. 56; verruckt: meegesleept, buiten zichzelf (Jeptha, Ber. r 178).
-
voetnoot64
-
zich lieten voorstaen: meenden; handel enz., aant. 15.
-
voetnoot65
-
ten spiegel, vs. 1819 en Dl. V, bl. 611, r. 216; der leerzaemen: van hen, die ontvankelijk zijn voor een levensles; vgl. Dl. VII, bl. 367, r. 2: leerzame zinnen (Horat. animi dociles); evenals Dl. V, bl. 715, r. 141 vlgg. is hier het uitgangspunt Horatius' utile dulci; het 2e gedeelte van dit motief wordt r. 80 vlgg. uitgewerkt naar Aristoteles (zie ald. aant.); van een moreel nut spreekt Arist. nergens (Jeptha, Ber. r. 142 vlg. berust op een verkeerd begrip van zijn katharsis-leer); Dido enz., zie Dl. VI, bl. 380.
-
voetnoot67
-
in het licht staen: in de weg staan, een gevaarlijk mededinger zijn; gestichten: bouwwerken.
-
voetnoot68
- Het antieke theatrum ('t geheel der zitplaatsen) stond los van de scena; de verzen zijn ontleend aan de Virg.-vertaling, Dl. VI, bl. 389, vs. 618 vlgg.
-
voetnoot72-75
-
Treflijcke godtgeleerden .... was. Het is ons onbekend waar V. dit heeft gevonden. De bewering der ‘godtgeleerden’ is onjuist; Egyptenaers, zie I Kon. IV hierover, vgl. ook Dl. VII bl. 390, r. 98 en de opdracht van de Feniciaansche; afgerecht op: een volleerd kenner van, vgl. Jeptha, Ber. r. 12.
-
voetnoot77-vlg.
-
schuilen enz.; traditioneel beeld, vooral in V.'s latere opdrachten (bv. Dl. VI, bl. 44, r. 76) naar het Lat. latere sub umbra alicuius; hanthaver: beschermer, vgl. vs. 754.
-
voetnoot79
-
wiens behoort bij tooneelpoëzye; staetkundig: toegerust met de ware staatsmanswijsheid; de hierna volgende beschouwing gaat indirect terug op boek VII van Aristoteles' staatkundig geschrift Politica; zoals reeds door de humanisten is opgemerkt, bestrijdt Arist. daar stilzwijgend de voorstelling van Plato (Politeia III en X, vgl. aant. 9), als zou kunstgenot in de bestaande vorm grotendeels volksbederf zijn.
-
voetnoot81
- vlgg.; zie aant. 65; dezelfde gedachten uit Arist. Polit. VII (1337b-1339b) ook Dl. V, bl. 614, r. 212-vlgg., waar bovendien de vermelding van de jeught teruggaat op Aristot. t.a.p. (deze moet nl. worden ópgeleid tot het kunst-genieten); moeilijkheden; Arist. ponoi; eerlijck; Arist. kalos (= Lat. honestus), van een edel gehalte; uitspanninge; Arist. anesis, tegenover suntonia (vgl. r. 85 gespannen); verquickt enz.: nieuwe levenskracht geeft; artsenye; Arist. pharmakeia en iatreia.
-
voetnoot84 vlg.
-
het oude spr.; vgl. Herod. II, 173; Horat. Od. II, 10, 18 vlgg. (vert. Dl. VII, bl. 293, r. 10): quondam .... suscitat Musam | neque semper arcum | tendit Apollo.
-
voetnoot85
-
hierop draeft enz.: deze gedachte heeft mij bezield bij het (her-)dichten van dit verheven spel (vgl. Dl. VII, bl. 614, r. 24); vgl. draven op met betr. tot het bezielend onderwerp Dl. VII, bl. 175, r. 145: De treurstijl, die allerhooghst op geluck en ongeluck der Grooten draeft; vgl. Jeptha, Berecht, r. 148 en 158
-
voetnoot*
- Voor de elementen waaruit deze Inhoudt is samengesteld, zie men onze Toelichting, achter in dit Dl.
-
voetnoot2
-
Delfis; de vorm met s is ontleend aan de abl.-locativus.
-
voetnoot6
-
gestemt: beschikt; in 't hof, daer boven: in de hemel.
-
voetnoot8
-
Pelops, kleinzoon van Zeus (Jupiter); toen hem zijn zoon ontvoerd was door zijn gastvriend Laius, vervloekte hij dien trouweloze. Bede en vloeck is hier dus een hendiadys: vloekbede. Vondel geeft de Gr. tekst hier nauwkeuriger weer dan de Lat. vertaling (Gr. araisi; Lat. oranti).
-
voetnoot11
-
hofdienaer of herder; vgl. vs. 1337-38; Citheron: berg in de nabijheid van Thebe.
-
voetnoot12
-
sloegh .... door de voeten; door zijn doorboorde voeten; vgl. Dl. VI, blz. 436. r. 312.
-
voetnoot13
-
dickvoet; zie vs. 1297 met aant.; hangen, zie vs. 1595.
-
voetnoot16
-
een oir; oir (erfgenaam), vroeger ook van één persoon gezegd, nu uitsluitend collectief.
-
voetnoot17
-
rijxheeren: rijksgroten; vgl. vs. 968 vlg.
-
voetnoot18
-
vondeling; Sophocles zegt niet vondeling; zie vs. 2 van de Inhoudt in verzen (blz. 861) en vs. 970 met aant.
-
voetnoot19-20
-
die .... spelde; versta: die in plaats van een rechtstreeks antwoord te geven hem verschrikkelijke voorspellingen deed; en (explicatief): namelijk.
-
voetnoot21
-
met zijn moeders huwelijck (object. genitief): door een huwelijk met zijn moeder; mijden, in oudere taal sterk en zwak vervoegd (Van Helten, Vondels Taal, § 42c).
-
voetnoot22
-
Focis: landschap in MiddenGriekenland, Z.W. van Thebe.
-
voetnoot23
-
Daulis: stad in Phocis, Oostelijk van Delphi; heraut; versta: begeleidend dienaar; dat; vgl. voor dit onzijdige relatief Van Helten § 217 en Ndl. Wdb. III, 2517.
-
voetnoot25
-
koetsier; zie vs. 1001 met aant.; die .... voortstiet: die hem op zij heeft geduwd.
-
voetnoot27-28
-
en .... versloegh; bij versloegh is Edipus (uit de vorige zin) als subject te denken; vgl. voor de constructie Van Helten, § 202; verslaen: doodslaan, doden; eenen; vlg. vs. 153-vlg.
-
voetnoot29
-
alzoo: daar; Sfinx, als eigennaam zonder lidwoord (V.H., § 213).
-
voetnoot30
-
verwaerloosden .... naer te spooren; versta: lieten ze na een onderzoek in te stellen naar de toedracht van de moord (en den dader).
-
voetnoot33
-
verlegenheit: radeloosheid, benarde toestand.
-
voetnoot35
-
hier op aenkomende: hierna Thebe naderend.
-
voetnoot36
-
het .... geluit: het heeft (ondanks de wisselingen die in de volgende verzen worden genoemd), maar één, onveranderlijk geluid (stem).
-
voetnoot44
-
pijnelijck: met moeite; uit spijt (spijtigheid): uit grimmige ergernis.
-
voetnoot46
-
rijck, hier: regering (vgl. echter r. 29 en 35).
-
voetnoot47
-
vaderslaght: vadermoord; vgl. koningsslaghtige, r. 50 en vaderslagtigh, vs. 1692.
-
voetnoot49
-
orakelkapelle (het heiligdom waarin orakels werden gegeven), zie vs. 91-vlg.
-
voetnoot50
-
boeten (beteren); versta: dat men van deze plaag niet verlost kon worden.
-
voetnoot53
-
Tiresias; een sage omtrent de oorzaak van zijn blindheid en de oorsprong van zijn voorspellingsgave bij Ovidius, boek III van de Herscheppinge (Dl. VII, blz. 480 vlg.); zwaerlijck: met moeite; hier: eerst te vergeefs (de verkorte constructie is door contaminatie ontstaan).
-
voetnoot56-57
-
hier over: hierop (en naar aanleiding hiervan); als of....: als zou zijn zwager dit .... bestoken hebben; besteecken: beramen.
-
voetnoot57
-
glimpelijck: met een schone schijn van recht.
-
voetnoot59
-
dat .... twijfelen: dat hij vermoedens kreeg schuldig te zijn aan vadermoord (vgl. voor dit gebruik van twijfelen het Lat. dubitare); zie vs. 922-vlg.
-
voetnoot60
-
die koning, nl. de koning van Corinthe, Polybus.
-
voetnoot61
-
koning beroepen: opgeroepen om het koningschap te aanvaarden
-
voetnoot63
-
dus lang: tot nu toe; zijn eigen doot: zijn natuurlijke dood (hier tegenover: dood door moordenaarshanden).
-
voetnoot64
-
dit verstaende: vernemende dat Edipus hieruit de gevolgtrekking maakte dat hij zijn vader (Polybus) niet meer kon doden.
-
voetnoot67
-
uit den hoofde slaen: uit het hoofd praten; zie vs. 1272 vlg.; enckel begeerigh: maar één wens kennende (nl. om zich ....).
-
voetnoot68
-
waerheit en gelegenheit (omstandigheden), hendiadys; belasten: last geven.
-
voetnoot69
-
te voorschijn gekomen; zie vs. 946-vlg.
-
voetnoot70
-
handel: loop van zaken, geschiedenis; mistroostigh: wanhopig.
-
voetnoot72
-
uit ongedult: overweldigd door wanhoop; keurshaeck: haak om de ‘keurs’ (het opperkleed) te sluiten. Sophocles spreekt van spangen, (veiligheids-)spelden; hiermee hechtten de Griekse vrouwen haar gewaad op de linker- en rechterschouder vast.
-
voetnoot73
-
beklaeghelijck: onder jammerklachten; zie vs. 1756.
-
voetnoot*
- BIJ DE TITEL: Aristofanes: een Alexandrijns geleerde (met de toenaam grammatikos = ‘letterkunstenaar’); het hierboven afgedrukt gedicht staat ten onrechte op zijn naam, het is van veel later datum.
-
voetnoot2
-
een onecht bastertzoon; men lette op de verzwaring.
-
voetnoot6
-
de zoon .... onwetende gemoet: ontmoet zonder zich dat bewust te zijn.
-
voetnoot9
-
diepzinnigh; te betrekken op raetsel.
-
voetnoot10
-
waer door .... (ten gevolge waarvan); zie r. 46 hiervóór, blz. 859.
-
voetnoot16
-
gereet zijn: ter beschikking staan (vs. 15 is een hendiadys); geest: schim.
|