De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 841]
| |
Het vyfde bedryf.
JEPTHA. HOFPRIESTER.
Jeptha:
1695[regelnummer]
O avontzon, die, steil aen 't overleenen,Ga naar voetnoot1695
Uw straelen, nu vermoeit, en afgescheenen,Ga naar voetnoot1696
Zult zincken, en in 't westen onder gaen;Ga naar voetnoot1697
Jaegh voort, jaegh voort: indienge stil bleeft staen,
Of deisde voor dit outer; ras aen 't zincken:Ga naar voetnoot1699
1700[regelnummer]
Hael in 't verzuim, om andren toe te blincken,Ga naar voetnoot1700
Die waerdiger verdienen 't heiligh licht,
Den glans van uw gezegent aengezicht,
t'Aenschouwen dan dees schelmsche dochterslaghter,Ga naar voetnoot1703
Aertsmoordenaer, bloetschender, wetverachter,Ga naar voetnoot1704
1705[regelnummer]
Die naer den mont der wetgeleerden, noch
Godts priesters niet wou luisteren. och, och,Ga naar voetnoot1705-6
Nu gaen te spa, te spa mijne oogen open.
Dit outer heeft godtvruchtigh bloet gezopen.Ga naar voetnoot1708
Dees handen zien besmet van 't kuische bloet.
1710[regelnummer]
Geen havicksnest verslint zijn jong gebroet:
Geen wollefshol vernielt zijne eige jongen:
En ick die 't woên des Heidens heb gedwongen,Ga naar voetnoot1712
Afgrijslijckheên, en tygers leide aen bant,Ga naar voetnoot1713
Bedwong my niet, noch deze dolle hant,
1715[regelnummer]
Dus root geverft in 't bloet der zuivere aêren.
Ick zie den geest der maeght rondom my waeren.Ga naar voetnoot1716
Daer staetze: zie hoe zy noch waert, en spoockt.
Legh af dit zwaert, dit gruwzaem zwaert: het roocktGa naar voetnoot1718
Van edel bloet. och, breng het uit mijne oogen,
1720[regelnummer]
Dat drywerf, uit vertsaechtheit en medoogen,
En schrick ontzagh te treffen, toe te slaenGa naar voetnoot1721
Op 't marmerbeelt. helaes, het is gedaen,
Mijn eer, mijn staet, mijn bloet, en al verloren.Ga naar voetnoot1723
Wat klaegh ick! och, de hemel heeft geene ooren.
Hofpriester:
1725[regelnummer]
Het naberouw volght, als een gezellin,
| |
[pagina 842]
| |
Hardneckigheit, die haeren eigen zinGa naar voetnoot1726
Bewieroockt, meer dan Godt, en Godts beveelen.Ga naar voetnoot1727
Een wonde, die zich niet wil laeten heelen,
Roept spade om hulp, als 't heelen, lang verlengt,Ga naar voetnoot1729
1730[regelnummer]
Met groot gevaer van 't leven is gemengt.Ga naar voetnoot1730
Jeptha:
Och vader, och, ick heb my zelf verraeden,Ga naar voetnoot1731
En voel met recht de nasmert van mijn daeden.
'k Heb dwaes belooft, stont stip op dit besluit,Ga naar voetnoot1733
En voerde mijn belofte Godtloos uit.
1735[regelnummer]
Ick ken mijn schult, en worpme voor uw voeten.Ga naar voetnoot1735
Bereit, kan 't zijn, dit zwaer vergrijp te boeten.
Hofpriester:
Dat zwaere stuck eischt rijper overlegh,Ga naar voetnoot1737
Een hooger maght.Ga naar voetnoot1738
Jeptha:
Verstont ick langs wat wegh
Dit lasterstuck te zoenen stont, geen lijdenGa naar voetnoot1739
1740[regelnummer]
Viel my te zwaer. ich stelde 't hof ter zijden,Ga naar voetnoot1740
Vergat mijn' staet en bedgenoote, en al.Ga naar voetnoot1741
Geen steile rots viel my te steil, geen dal
Te droef, te diep, in op en neêr te stijgen,Ga naar voetnoot1743
Door doornehaegh, baervoets, bezweet, te hijgenGa naar voetnoot1744
1745[regelnummer]
Naer mijnen aêm. ick trock een hairenkleet
Aen 't lijf, en vaste in asch en harteleedt,Ga naar voetnoot1746
In eenzaemheit, en wouden, en woestijnen.
Bedenck vry, hael te zamen alle pijnen,Ga naar voetnoot1748
Weedommen, en verdrieten, en geklagh:Ga naar voetnoot1749
1750[regelnummer]
Indien ick Godt alleen vermurwen magh,Ga naar voetnoot1750
Geen strengheit zal my hinderen, noch keeren.Ga naar voetnoot1751
Hofpriester:
Hy dwaelt niet heel, die zich wil laeten leeren.Ga naar voetnoot1752
Toen d'aerde lagh besmet om 't eerste altaer,Ga naar voetnoot1753
En Abels bloet den broedermoordenaer
| |
[pagina 843]
| |
1755[regelnummer]
Ter vierschaer daeghde, en wraeck riep, dat, van vreezenGa naar voetnoot1755
En dootschrick, al zijn haeren teffens rezen,Ga naar voetnoot1756
Godts donderstem hem dreighde, vloodt hy heen,
En kreet verbaest, van wanhoop afgestreên:Ga naar voetnoot1758
Wat hebbe ick een groot lasterstuck bedreven!Ga naar voetnoot1759
1760[regelnummer]
Godt zelf kan my dit nimmermeer vergeven:Ga naar voetnoot1760
Doch gy, die uw vergrijp bekent dus spa,Ga naar voetnoot1761
Vertwijfelt niet, maer hoopt op Godts gena,
Die maghtigh al zijn wercken gaet te boven,Ga naar voetnoot1763
Geene engletong genoeghzaem kan volloven.Ga naar voetnoot1764
1765[regelnummer]
Volhardt in dit betrouwen. treck terstontGa naar voetnoot1765
Naer Silo toe: daer kuntge u met Godts montGa naar voetnoot1766
Verzoenen, en vergiffenis verwachten.
d'Aertsofferaer, de toevlught der geslachten,
Die nacht en dagh bespiegelt 's hemels wet,Ga naar voetnoot1769
1770[regelnummer]
Alleen zijn' voet in 't allerheilighst zet,
Godt vraeght om raet, naer Arons stijl en zeden,Ga naar voetnoot1771
Zal offeren, en, vierige gebeden
Uitstortende, u door middelen en raetGa naar voetnoot1773
Herstellen in den allereersten staet.
Jeptha:
1775[regelnummer]
Zal ick niet eerst mijn bedgenoot verbeien,Ga naar voetnoot1775
Haer ongedult neêrzetten onder 't schreien?Ga naar voetnoot1776
Hofpriester:
In geener wijze. uw tegenwoordigheitGa naar voetnoot1777
Zal 't hartewee verbittren. geen bescheit,Ga naar voetnoot1778
Geen reden kan dien stroom van droefheit breecken.Ga naar voetnoot1779
1780[regelnummer]
Men hoeftze eerst bot te geven, zacht te smeecken,Ga naar voetnoot1780
Te handelen omzichtigh, en met schroom:Ga naar voetnoot1781
Gelijck een arts het kranckbedde, in den droomGa naar voetnoot1782
Der kortsen, als d'elendige is aen 't woelen,Ga naar voetnoot1783
Den brant, in 't brein geslagen, pooght te koelen,Ga naar voetnoot1784
| |
[pagina 844]
| |
1785[regelnummer]
Het flaeuwe hart te stercken meer en meer,Ga naar voetnoot1785
En na dien brant te koesteren, om weêrGa naar voetnoot1786
Het lijf allengs zijn eerste kracht te geven.
Laet my begaen: ick weet met haer te leven.Ga naar voetnoot1788
Het heelen van u beide eischt groot gedult,
1790[regelnummer]
En raet, en tijt, zoo gy genezen zult.
HOFMEESTER. JEPTHA. HOFPRIESTER.
Hofmeester:
De slotwacht ziet twee muilen herwaert vliegen.Ga naar voetnoot1791
Zoo d'oogen hem in 't uitzien niet bedriegen,
Het is mevrouw, met eenen heer verzelt.Ga naar voetnoot1793
De stofwolck rolt vast stewaert over 't velt.Ga naar voetnoot1794
1795[regelnummer]
De lantvooght stelle op haere toekomste orden.Ga naar voetnoot1795
Jeptha:
O Godt, wat raet?
Hofpriester:
Laet my hier me geworden.Ga naar voetnoot1796
Gy hofstoet, geef u met den lantsheer voortGa naar voetnoot1797
Naer Silo toe. ry fluks door d'achterpoort
De jaghtlaen door, om niet mevrouw t'ontmoeten.
1800[regelnummer]
De bodem, op 't getrappel van de voeten
Der muilen, dreunt, en davert overwijt.Ga naar voetnoot1801
In Godts naem spoet: het is geen draelens tijt.
Jeptha:
In dezen schijn van d'echtgenoote scheiden?Ga naar voetnoot1803
Hofpriester:
Het is hoogh tijt: gy mooght haer niet verbeiden.
Jeptha:
1805[regelnummer]
Hofmeester, bie den vader uwe hant,Ga naar voetnoot1805
Op datze niet, terwijl de rou 't verstant
Aen 't hollen helpe, ons jammer noch verzwaere.Ga naar voetnoot1807
Wy rijden heen.
Hofpriester:
Godt zeegne, Godt bewaere
U midlerwijl op uwe bedevaert.
1810[regelnummer]
Levijten voort. komt haestigh herrewaert.Ga naar voetnoot1810
Mevrouw genaeckt: helpt ons haer droefheit stieren,Ga naar voetnoot1811
| |
[pagina 845]
| |
Intoomen, en by wijl den breidel vieren.Ga naar voetnoot1812
't Is groote kunst een' maetelozen rouw
Te maetigen. de stadt, het hofgebouw,
1815[regelnummer]
En al de bergh zal galmen op dat huilen,Ga naar voetnoot1815
Uit hol gewelf, speloncke, en naere kuilen.Ga naar voetnoot1816
Zy nadert vast. de wint verwaeit het stofGa naar voetnoot1817
Vooruit. men sluit' de binnepoort van 't hof.
Wat wercken kan dat repp' zich, valle aen 't breeckenGa naar voetnoot1819
1820[regelnummer]
Van 't moortaltaer op 't voorhof. laet geen tekenGa naar voetnoot1820
Van 't offer haer bedroeven. rept u, ras.
Ruck af tapijt, feestoen. een ander wasch
Het bloet af. brengt al wat de wraeck kan tergenGa naar voetnoot1823
Uit d'oogen. och, zy hoopt haer kint te bergen,Ga naar voetnoot1824
1825[regelnummer]
En komt te spa. staetjoffers, haest u, spoet,
Vlieght snel vooruit de moeder in 't gemoet.Ga naar voetnoot1826
Betoomtze, stut d'ontstelde met uwe ermen.Ga naar voetnoot1827
My dunckt ick hoorze alree van verre kermen.
Brengt stoelen: brengt hier rozewater, dra,
1830[regelnummer]
Eer zy bezwijm'. zoo d'opperste gena
Haer hart niet sterck', het is hier omgekomen.Ga naar voetnoot1831
Godt spaerze lang, ten troost van alle vroomen.
HOFPRIESTER. FILOPAIE. HOFMEESTER.
Hofpriester:
Zijt wellekoom, mevrouw.
Filopaie:
Waer is mijn lam,
Mijn hart, mijn ziel, de hoop van onzen stam?
1835[regelnummer]
Waer is mijn kint, mijn bloet?
Hofmeester:
Het is daer binnen.
Filopaie:
Laet los: laet los: het gaet my aen de zinnen.Ga naar voetnoot1836
Laet los: laet los: ick wil mijn dochter zien.
Hofpriester:
Mevrouw, bedaer een poos: het zal geschiên.
| |
[pagina 846]
| |
Filopaie:
Beletge my mijn eigen kint te spreecken?
1840[regelnummer]
Gewelt, gewelt, wat 's dit? och och, ick reken
De maeght om hals. waer steeckt de moordenaer?Ga naar voetnoot1841
Laet los: laet los. Waer schuilt die booswicht? waer
Verberght hy zich, die vloeck, die dochterslaghter?Ga naar voetnoot1843
Daer ziet men hem: laet los: daer schuilt hy achter
1845[regelnummer]
Den pijler van het hof, in 't hofpoortael.
Wie wapent my met fackelen, en stael,
En vier, en zwaert? brengt wapens. hofstoet, mannen,
Geweer, geweer, dat ick hem aen magh rannen.Ga naar voetnoot1848
Onthoudt men my geweer, en wapen? neen,
1850[regelnummer]
Noch weet ick raet, om hem met kracht van eenGa naar voetnoot1850
Te scheuren, fel te neemen op mijn tanden,
Verandert in een' weerwolf, deze handenGa naar voetnoot1852
In klaeuwen. wee die my mijn dochterrooft!
Daer ruck ick hem zijne oogen uit het hooft,
1855[regelnummer]
Dat valsche hart ten boezem uit, de darmen
Ten buick uit. ziet hem spartlen: hoort hem kermen.
Dat is zijn loon. mijn dochter ziet het aen.
Zy lacht'er om, en laet niet eenen traen:Ga naar voetnoot1858
Met reden: niet te schreien, met geen reden.Ga naar voetnoot1859
1860[regelnummer]
Hy luisterde naer traenen, noch gebeden,
In 't slaghten der onschuldige op 't altaer.
Dit 's Abraham. hy neemt Godts aenspraeck waer.Ga naar voetnoot1862
Nu denck dit na. de vader, 's volcks behoeder,Ga naar voetnoot1863
Vernielt zijn kint: met recht. waerom? de moederGa naar voetnoot1864
1865[regelnummer]
Had deel noch recht aen 't kint: 't behoorde hem.
De moeder was haer vremt, en had geen stem
In dit gerecht. de vader is 's lants rechter:Ga naar voetnoot1867
Bestraf hem niet. dit is de vroome vechter,
Die 't volck beschut, zijn eigen hof vernielt,
1870[regelnummer]
Zijn eenigh oir, en erfgenaeme ontzielt.
Is dat niet bly zijn dochter uitbesteden?Ga naar voetnoot1871
Ter bruiloft gaen? was oit een onbesnedenGa naar voetnoot1872
Dus onbesneên van zeden, en van aert?
| |
[pagina 847]
| |
Wat is 'er dat een mensch niet wedervaert!
1875[regelnummer]
Men stierde my van kant door loze treken.Ga naar voetnoot1875
Och, liet men my ten minste haer eens spreecken,
Voor 't allerjongst: zoo hadde ick noch mijn hartGa naar voetnoot1877
Eens uitgeklaeght: nu kropt het deze smert,
Dit wee, en zal 't inkroppen al zijn dagen.Ga naar voetnoot1879
1880[regelnummer]
Maer 't is te spa. helaes, hier baet geen klaegen.
De doot bekruipt mijn leden, dat ick 't voel.
Mijn hart bezwijckt.
Hofpriester:
nu zetze in dezen stoel:
Het hart wort flaeu. laet rozewater brengen,
Het aengezicht met eenen tack besprengen.Ga naar voetnoot1884.
1885[regelnummer]
Staetjoffers, helpt: gy ziet hoe zy verflaeut.Ga naar voetnoot1885
Ontrijghtze, ontrijghtze om 't hart, ter doot benaeut.
Hofmeester:
Het moeders hart, helaes, kan nimmer liegen.Ga naar voetnoot1887
Wat middel om den rouw in slaep te wiegen?
Wat boete is hier voor onherhaelbre scha?Ga naar voetnoot1889
Hofpriester:
1890[regelnummer]
Dat onheil sleept een' staert van jaeren na.Ga naar voetnoot1890
De reden, en de tijdt moet dit genezen.Ga naar voetnoot1891
Ick zalze, indien het hart bekomt, belezen,Ga naar voetnoot1892
En smeecken, en involgen, zacht en zoet,Ga naar voetnoot1893
Ten leste door troostmiddelen 't gemoedt
1895[regelnummer]
Ophelpen, door beloften 't hart verlichten.Ga naar voetnoot1895
Hofmeester:
Gy zult haer' heer, en 't hof, en elck verplichten.
Het schijnt dat zy verquickt, zich weder rept,Ga naar voetnoot1897
Het aengezicht weêr lucht en adem schept.
Besprengtze weêr met verschen dau van rozen.
1900[regelnummer]
Men zietze allengs opluicken, weder blozen.Ga naar voetnoot1900
Hofpriester:
Schep moedt, mevrouw, en zoeck uw' troost aen Godt.
| |
[pagina 848]
| |
Filopaie:
My docht ick zagh mijn dochter, die voor 't slot
Haer moeder zocht, met traenen overgoten:
Maer och, de deur bleef tusschen bey gesloten.Ga naar voetnoot1904
1905[regelnummer]
Op dat gezicht verdweenze uit mijn gezicht.Ga naar voetnoot1905
De zoete droom heeft mijn gemoedt verlicht.
Hofpriester:
Gelooft zy Godt, die in gezicht en droomen
Zijn Heiligen is dickwijl voorgekomen,Ga naar voetnoot1908
Oock Josef, toen hy in den kercker lagh,
1910[regelnummer]
Eene uitkomst gaf, schoon hy geene uitkomst zagh.Ga naar voetnoot1910
De Godtheit, in 't beoogen van elcks zegen,Ga naar voetnoot1911
Houdt onbekende en wonderlijcke wegen.Ga naar voetnoot1912
Getroost u met uw toebescheiden lot.Ga naar voetnoot1913
Filopaie:
Gebeurde my mijn dochters overschotGa naar voetnoot1914
1915[regelnummer]
Noch eens te zien, het zou noch troostbaer schijnen.
Hofpriester:
Staetjoffers, ras, schuift op de lijckgordijnen.Ga naar voetnoot1916
Mevrouw, Godt geef dat gy den rouw verzet.Ga naar voetnoot1917
Daer zietge noch den rey in 't staetsibed,
In rouw rondom de dootbus neêrgezeten,
1920[regelnummer]
De maeghden root en jammerlijck bekreeten,Ga naar voetnoot1920
En treurigh om het offren van de maeght,
Die Godt door haer gehoorzaemheit behaeght.
Filopaie:
Wat zienwe? och, geeft de dootbus. laet ons kussen,
Omhelzen, en den rouw met traenen blussen,
1925[regelnummer]
Verzadigen met zuchten, nimmer moe.
Hofmeester:
Gy maeghden reickt mevrouw de dootbus toe:
Zoo zal de druck het hart niet overstulpen.Ga naar voetnoot1927
Een treurigh hart is met geklagh behulpen.Ga naar voetnoot1928
| |
[pagina 849]
| |
Filopaie:
Och, Ifis, och, ick scheide flus:Ga naar voetnoot1929
1930[regelnummer]
Gy trockt ten berge met uw reien,
En komtme t'huis in deze bus.Ga naar voetnoot1931
Gy scheide, om eens voor al te scheien.
Godtvruchte lentebloem, gy zijtGa naar voetnoot1933
Ontijdigh, als een damp, verdweenen,
1935[regelnummer]
In 't vrolijckste van uwen tijt.
Uw morgenzon heeft uitgescheenen.
Een wolck benijde uw' schoonen glans.Ga naar voetnoot1937
Is dit een eenigh kint besteden!Ga naar voetnoot1938
Is dit den blijden bruiloftsdans
1940[regelnummer]
Aenheffen, u in purper kleeden,
En kroonen op den vorstentroon,
In eenen drang van alle menschen!Ga naar voetnoot1942
Kon uwe heerlijckheit, zoo schoon,
Zoo gansch verwelcken, en verslenssen!Ga naar voetnoot1944
1945[regelnummer]
Verwachte ick dus uit uwen schoot
Kints kinders, en nakomelingen!
Mijn hoop en toeverlaat is doot.
O weerelt, vol veranderingen!
Wat is het aerdtsch betrouwen broos!
1950[regelnummer]
Nu treur ik droef, en kinderloos.
Hofmeester:
Ontlast mevrouw. ontfang de dootbus weder.
Filopaie:
Staetjoffers, helptme, en zetme in 't rouwbed neder,
Dat ick te nacht met haer mijn hart uitklaegh',Ga naar voetnoot1953
My zelve trooste: indien het Godt behaegh'
1955[regelnummer]
Mijn kleen gedult door zulck een bitter lijdenGa naar voetnoot1955
Te proeven.Ga naar voetnoot1956
Hofpriester:
Eer en zege volght na'et strijden.
Op 't zelve spoor zijn d'ouden voorgegaen.Ga naar voetnoot1957
Zy wijzen u naer Godt langs deze baen.
Leer uw verlies geduldigh overzetten.Ga naar voetnoot1959
1960[regelnummer]
De hemel kon dien slagh des doots beletten,
| |
[pagina 850]
| |
Indien het hem beliefde: maer hy wou
Dat ieder zich aen Jeptha spieglen zou,
En wachten van dit reuckeloos beloven,Ga naar voetnoot1963
Daer Abrams last, gesterckt in 't hof der hoven,Ga naar voetnoot1964
1965[regelnummer]
Noch Moses wet, gehoort van mont tot mont,Ga naar voetnoot1965
Noit den Hebreeu, noch 't stamhuis aen verbont.
Uw bedgenoot, van naberouw bestreden,Ga naar voetnoot1967
Zoeckt raet, en is naer Silo toe gereden,
Om zich met Godt en Amarias montGa naar voetnoot1969
1970[regelnummer]
Te zoenen, naer den eisch van 't wetverbont.Ga naar voetnoot1970
Ick zie hem, na verloop van lange dagen,
Voor ieder, op den hoogen zegewagen
Der Heiligen, in 't midden der Hebreen,
Ten toon gevoert, geviert en aengebeên.Ga naar voetnoot1971-74
1975[regelnummer]
'k Hoor midlerwijl de maeghdelijcke reien,
Op 't pleghtigh feest, uw dochters lijck beschreien,
Jaer in, jaer uit, vier dagen lang met druck.Ga naar voetnoot1975-77
Zoo groot een troost verzachte uw ongeluck.Ga naar voetnoot1978
UIT. |
|