De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 862]
| |
Treurspeelders.EDIPUS. Koning van Thebe. PRIESTER van Iupiter. KREON. Edipus zwager. REY van oude Thebaenen. TIRESIAS. De blinde waerzegger. JOKASTE. Koningin van Thebe. FORBAS. Koning Polybus hofdienaer, eerst veehoeder.Ga naar voetnoot* HERDER. Koning Laius veehoeder. BODE.
Het tooneel is voor 't hof te Thebe. | |
[pagina 863]
| |
Koning Edipus
| |
[pagina 864]
| |
Van jaeren. ick dien' Jupiter ten prijs,Ga naar voetnoot22
Als priester. dit zijn alle jongelingen.Ga naar voetnoot23
Al d'anderen, om 't hooft bekranst, omringenGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Op 't merrecktvelt Minerves dubble kerck,Ga naar voetnoot25
En d'outers van Ismeen, daer ieder sterckGa naar voetnoot26
Te rade gaet by d'offervinderyen.Ga naar voetnoot27
Gy ziet het hoe de stadt aen alle zyen
Geschockt wort van een' plaeghstorm, slagh op slagh,
30[regelnummer]
Zoo datze 't hooft nau uit die baren magh
Opheffen. al de vruchten zijn bedorven.Ga naar voetnoot28-31
Het quijnend vee op 't velt is wechgestorven.
De zwangre vrou ziet d'onvoldraege vrucht
Wechsterven. al de stadt van deze lucht
35[regelnummer]
En felle pest vergiftight, en geslagen,Ga naar voetnoot34-35
Van huis tot huis, ziet dootsch, sterft uit door plaegen,
En Plutoos rijck bedijt by ons verdriet.Ga naar voetnoot37
Ick, en dees schaer, uw kinders, die gy ziet
Om 't hofaltaer vergadert voor uwe oogen,
40[regelnummer]
Gelijcken u in maght niet by 't vermogenGa naar voetnoot40
Der Goden, maer by eenen middelaer,
Die ons met hun kunt zoenen, in gevaer
Van 't leven, nu wy uwe hulp begeeren.Ga naar voetnoot41-43
Gy kost wel met uw komst de rampen keerenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Van deze stadt, ontsloeghtze van het juck
Des halstols, daer zy, tot haer ongeluck,Ga naar voetnoot46
Het moortgedroght, bekent door wichleryen,Ga naar voetnoot47
Me paeide, en redde ons allen uit dat lyen,Ga naar voetnoot48
Met hulpe van de Goden, ongebeên,
| |
[pagina 865]
| |
50[regelnummer]
Onaengezocht. gy kost ons wel voorheenGa naar voetnoot49-50
En al de stadt verlossen uit dees zorgen:
De naem, dat gy ons leven hebt geborgen,Ga naar voetnoot52
In noot ontstaet u niet. ô Edipus,Ga naar voetnoot53
Doorluchtste helt, wy smeecken, 't aenzicht dus
55[regelnummer]
Naer u gekeert, zoeck middel, ons ten goede,
Door inspraeck van de Goôn, of van een' vroedeGa naar voetnoot56
Geraden: want geen vroede raet zoo vremt,
Of zijnen raet wort van de daet bestemt.Ga naar voetnoot57-58
Befaemde vorst, welaen dan, help dees veste,
60[regelnummer]
Herstelze weêr, gelijck 't gemeene beste,
Om d'oude deught en weldaet, waert gedacht,Ga naar voetnoot61
Eenstemmigh u voor 's volx behouder acht:
Want al wat gy voorheene hebt bedreven
Blijft langer niet by ons in 't hart geschreven:
65[regelnummer]
Zoo wy, van u te vore in staet gestelt,Ga naar voetnoot65
Hervallen. bergh de stadt dan, braefste helt.
Gy boodt haer eerst de hant, ter goeder uure.
Verbaster nu toch niet van uw natuure.Ga naar voetnoot68
Verrechtge dit: een ieder zal u zien
70[regelnummer]
Een volckrijck lant regeeren, en gebiên.
Dat 's heerlijcker dan over dootsche wijcken
Gebieden: want daer mensch, noch menschgelijckenGa naar voetnoot69-72
In burgh, of schip, gevonden wort; wat baet
Hun burgh of schip, dat in zich zelf vergaet?
Edipus:
75[regelnummer]
Rampzaligen, mijn kinders, jongelingen,Ga naar voetnoot72-75
Gy eischt van my geene onbekende dingen,Ga naar voetnoot76
Maer welbekende. ick weet wel in wat staet
En droeven schijn gy alle in arbeit gaet.Ga naar voetnoot78
Zoo menighmael u wederspoên genaecken,
| |
[pagina 866]
| |
80[regelnummer]
Gedenck vry dat die niemant feller raecken.
Uw droefheit voel ick eerst in mijn gemoedt.
Die kommer wort in mijne ziel gevoedt.Ga naar voetnoot81-82
Mijn ziel besteent al teffens 't bitter lyenGa naar voetnoot83
Van u en my, en al de burgeryen.
85[regelnummer]
't Is noodeloos dat gy my weckt, en port.Ga naar voetnoot85
Gy weet wat ick, och arme, al traenen stort:Ga naar voetnoot86
Hoe ick de stadt, ten uiterste verlegen,Ga naar voetnoot87
Wou redden door zoo veelerhande wegen:Ga naar voetnoot88
Doch 't eenighste, dat by mijn reden gelt,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Is endelijck by my te werck gestelt:
Want om eens klaer deze oirzaeck te doorgrondenGa naar voetnoot91
Heb ick beducht naer Delfis afgezondenGa naar voetnoot92
Meneceus zoon, mijn' zwager, om den Godt
Apollo zelf, en zijn orakellot
95[regelnummer]
Te toetsen, wat ons toestaet in dit lijden,Ga naar voetnoot95
Om volck, en stadt te redden, te bevryden:
En reken ick den tijdt en d'uuren na,Ga naar voetnoot97
'k Verlange naer bescheit hoe hy zoo spaGa naar voetnoot98
Van Delfis keert, en wat 'er magh gebreken,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Naerdien de tijt voorby is, en verstreecken.
Indien hy keerde, en ick Godts raet niet zou
Uitvoeren, most het schorten aen mijn trou.
Priester:
Gy spreeckt als 't is: want zoo ick heb vernomenGa naar voetnoot103
Is Kreon voor de hant, en weêrgekomen.Ga naar voetnoot104
Edipus:
105[regelnummer]
Geef, Febus, dat zijn komst zoo wel beslaet,
Gelijck het blijckt aen 't uiterlijck gelaet.Ga naar voetnoot105-106
Priester:
Hy toont zich bly. waer 't hart met rouw beladen,
| |
[pagina 867]
| |
Hy quaem niet t'huis, bekranst met lauwerbladen.Ga naar voetnoot108
Edipus:
Men zal 't strax zien, en hooren: want de manGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Genaeckt zoo dicht, dat elck hem hooren kan.
Meneceus zoon, mijn zwager, trouwe bode,
Wat tijding, wat geluck brengt gy van Gode?
Kreon:
Ick breng wat goets: want school 'er zwaericheit,Ga naar voetnoot113
Men keerde 't licht tot heil door wijs beleit.
Edipus:
115[regelnummer]
Wat spraeck is dit? wat zal men hier op bouwen?
Ick schep hier uit noch vrees, noch goet betrouwen.
Kreon:
Ontvouw ick 't u, dat elck het magh verstaen,
't Is my gelijck? of laet ons binnen gaen.Ga naar voetnoot117-118
Edipus:
Spreeck openbaer, voor al deze ommestanderen:
120[regelnummer]
Want ick zorgh min voor my dan voor alle anderen.Ga naar voetnoot120
Kreon:
'k Zal melden wat Apollo my beduit:
Want Godt gebiet het ons, en zeght recht uit,
Men moet den man, een' oirsprong aller plaegen,
Verdelgen, en met maght ten lande uit jaegen,
125[regelnummer]
En langer niet met een onheelbaer quaet
Strijt voeren.Ga naar voetnoot123-126
Edipus:
wel zegh op: waerin bestaet
Dees zuivering? wat 's d'oirzaeck der elende?
Kreon:
Men doeme hem in ballingschap, en wende
De lantplaegh dien dootslager op zijn' hals.
130[regelnummer]
Dees manslaght treft de stadt, vol ongevals.Ga naar voetnoot128-130
Edipus:
Wien wort dees plaegh, dit jammer toegerekent?
| |
[pagina 868]
| |
Wie is het, dien de Godt hier me betekent?Ga naar voetnoot131-132
Kreon:
O koning, hoor. eer gy aen dees vooghdy
Geraeckte, stont 's lants opperheerschappy
135[regelnummer]
Aen Laius.
Edipus:
recht: dat quam my oock ter ooren,Ga naar voetnoot136
Hoewel ick hem noit kende van te voren.Ga naar voetnoot137
Kreon:
Apollo wil uitdrucklijck door zijn woort,
Dat wy al die bevleckt zijn met dien moortGa naar voetnoot138
Voort straffen.Ga naar voetnoot139
Edipus:
wel waer zijnze dan gebleven?
140[regelnummer]
Waer vint men nu van zulck een overgeven
Out schellemstuck lidtteken, ofte schijn,
En blijcken, die niet licht te vinden zijn?Ga naar voetnoot140-142
Kreon:
Men vintze hier te lande, naer zijn zeggen:Ga naar voetnoot143
Want wat men zoeckt wordt door kloeck overleggenGa naar voetnoot144
145[regelnummer]
Gevonden: maer daer niemant acht op slaet,Ga naar voetnoot145-vlg.
Dat raeckt voort in 't vergeetboeck, en vergaet.
Edipus:
Maer zegh my eens: quam Laius hier om 't leven,
Of buiten 's lants, en wijt van huis te sneven?
Kreon:
Toen hy vertrock, en naerspoorde iet van veer,Ga naar voetnoot149-vlg.
150[regelnummer]
Maer keerde noit, naer zijn vertreck, hier weêr.
Edipus.:
Quam reisgezel of bode noit iet mellen,Ga naar voetnoot151
Die ondervraeght iet uitsloegh in 't vertellen?
Kreon:
Zy zijn al voort, behalve een man alleen,Ga naar voetnoot153
| |
[pagina 869]
| |
Die, dootsch van schrick, de vlught nam, en liep heen,
155[regelnummer]
Niets zagh, maer slechts een zaeck alleen verhaelde.
Edipus:
Wat 's dat? een zaeck, indien men hier naer taelde,Ga naar voetnoot156
Geeft veel bewijs, en hoop om eens dit quaet
Te vinden, als het kluwen by den draet.
Kreon:
Dees zagh hem niet van luttel moordenaeren,
160[regelnummer]
Maer van een' hoop, op vrybuit uitgevaeren,Ga naar voetnoot160
Na dat hy zey, vermoorden op het velt.Ga naar voetnoot161
Edipus:
Indien de vorst niet reisde met veel geltGa naar voetnoot162 vlg.
Gelaên, hoe zou hy in dees moorders handen
Vervallen? wien hem lusten aen te randen?Ga naar voetnoot164
Kreon:
165[regelnummer]
Het wort vermoedt: en niemant vont men daer,Ga naar voetnoot165 vlg.
Die Laius holp, en redde in doots gevaer.
Edipus:
Wat ramp belette u vlijtigh naer te spoorenGa naar voetnoot167
Hoe uw lantsheer quam in zijn bloet te smooren?
Kreon:
Diepzinnige en verwarde vraegen van
170[regelnummer]
De wreede Sfinx beletten 't raetgespan
Op zwaericheên, die toen voorhanden waeren,
Te dencken, dies zy 't onwis lieten vaeren.Ga naar voetnoot169-172
Edipus:
Welaen, ick zal dit schelmstuck van 't begin
Naerspooren. Godt en gy hebt, naer mijn' zin,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
U in dees zorgh gesteecken, en beslommert,
Met 's konings doot en neêrslagh dus bekommert:Ga naar voetnoot176
| |
[pagina 870]
| |
Waerom ick u hanthaven zal, en staenGa naar voetnoot177
Voor 't lant, gelijck Apollo heeft geraên.Ga naar voetnoot178
Oock lustme niet, ten dienst van verre vrinden,
180[regelnummer]
Maer om my zelf 't moortkluwen gansch t'ontwinden:Ga naar voetnoot179-180
Want die hem broght om 't leven op het velt,
Moght my oock stout aenranden met gewelt.
'k Beschut dan in den doôn mijn leven mede.Ga naar voetnoot183
Mijn kinders, staet nu op van deze stede.
185[regelnummer]
Leght neêr den tack: houdt op van uw gebeên.
Vergaêrt het volck van Kadmus hier by een.
Wy zullen dit naerspooren met ons allen,Ga naar voetnoot187
Geluckigh zijn met Godt, of t'zamen vallen.
Priester:
Mijn zoonen, rijst: want zoo de koning zeghtGa naar voetnoot189 vlg.
190[regelnummer]
Dees t'zamenkomste is hierom aengeleght.
Godt hoede ons, die ons wees de bron der plaegen,Ga naar voetnoot191-vlg.
Wil dezen vloeck en pest ten lande uit jaegen.
Rey van oude Thebaners:
O lief orakel van Jupijn,Ga naar voetnoot193
Hoe openbaert gy u ten leste
195[regelnummer]
Tot heil der wijtvermaerde veste
Van Thebe, in dezen droeven schijn,
Uit Delfis rijck gebouden tempel!Ga naar voetnoot194-197
Ick sta verbaest in mijnen geest,Ga naar voetnoot198
En beef van schrick. Apollo weestGa naar voetnoot199 vlg.
200[regelnummer]
Gegroet, ge-eert op uwen drempel.
Eilander, Pean, vol gena,Ga naar voetnoot201
Die zwaere kranckhêen kunt verdrijven,
| |
[pagina 871]
| |
Wat weldaet zult gy schuldigh blijvenGa naar voetnoot203-vlg.
Aen mijne bede? schut ons scha.
205[regelnummer]
O dochter van de goude hoope,
Onsterfelijcke Faem, ontvouGa naar voetnoot206
My dit, die in den noot uw trouwGa naar voetnoot207
Aenroepe, en naer uw godtheit loope.
Minerve, spruit van Jupiter,
210[regelnummer]
Ick roepe u aen, met een d'alwaerdeGa naar voetnoot210
Diaen, uw zuster, over d'aerde
Gestelt ten schutsvrou wijt en ver,
Die, op de merckt ten toon gezeten,Ga naar voetnoot213 vlg.
Haer' ronden kerckstoel rijck stoffeert:
215[regelnummer]
O Godt Apollo, waert ge-eert,
Gy schutter, noit tot noch vergeeten
In mijne bede; ô hemelsch trits
Van schutteren, waer voor venijnenGa naar voetnoot218
En pesten vlughten, wilt verschijnen
220[regelnummer]
Op mijn gebedt met uwen flits.Ga naar voetnoot220
Verschijnt, ô Godtheên, die de vieren
En brant van d'eerste nederlaeghGa naar voetnoot222
Der stadt verdreeft, de zwaere plaegh
Des lants verjoeght door uw bestieren:Ga naar voetnoot209-224
225[regelnummer]
Want ick verdraege ontelbaerheên
Van jammeren. al 't volck aen 't zuchten
Gaet kranck, besmet van boze luchten.Ga naar voetnoot227
Ick zitte troosteloos alleen,Ga naar voetnoot228
En hulpeloos: mits ons de vruchtenGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
Van dit gezegent lant ontstaen;Ga naar voetnoot230
Geen vrouwen, die in arbeit gaen,Ga naar voetnoot231-vlg.
Verlossen, flaeuw van ongenughten.
| |
[pagina 872]
| |
Gy ziet het een op 't ander lijck
Neêrstorten, of een' vluggen vogel
235[regelnummer]
Van 't ongenadigh vier den vlogel
Bezwijcken, en in 's afgronts rijck
Verzincken; maght van stedelingenGa naar voetnoot225-237Ga naar voetnoot233-237
Heensterven, met een droef geschal.Ga naar voetnoot238
De velden krielen overalGa naar voetnoot239
240[regelnummer]
Van doôn, die onbeklaeght vergingen.
De jonge en oude vrou op strant,Ga naar voetnoot241-vlg.
Voor d'outers, om de kracht te breecken
Der lantplaegh, hier en ginder smeecken.
Men roept bedroeft gelijckerhantGa naar voetnoot244
245[regelnummer]
Apol om hulp met luide keelen.
O goude dochter van Jupijn,
Gy schoone, red ons, magh het zijn.Ga naar voetnoot237-247Ga naar voetnoot247
Drijf Mars, die, buiten krijghskrackeelen,
En zonder schilt, ons klampt aen boort,
250[regelnummer]
En, zonder zwaert en speer, komt plaegen,
Met al te zwaere nederlaegenGa naar voetnoot251
Van pesten. drijf hem uit de poort.
Verdrijf hem flux uit deze landen,
Naer Tethis hof van kristalijn,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Of naer de rotsen van Euxijn,Ga naar voetnoot255
En naer de Thraciaensche stranden:Ga naar voetnoot256
Want wat gebouwt wort in der nacht,Ga naar voetnoot257
Wort 's daeghs daer na om ver gesmeten.
| |
[pagina 873]
| |
Jupijn, sla Mavors, dien vermeeten,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Met uwen donder naer uw maght.Ga naar voetnoot248-260Ga naar voetnoot260
O Godt van Lycie, of gy heden,Ga naar voetnoot261
Gewapent met uw' gouden boogh,
Uw pijlen neêrschoot van om hoogh,
En redde 't volck op ons gebeden.
265[regelnummer]
Och, of Diaen met haer geschut,Ga naar voetnoot265
Waer me zy, op Lyceesche rotsenGa naar voetnoot266
Ter jaght, het wilde zwijn durf trotsen,Ga naar voetnoot267
Ons holp, van krachten uytgeput.
O wijngodt Bacchus, die u haeren
270[regelnummer]
Met eenen gouden mijter ciert,Ga naar voetnoot270
En in dees kercken wort geviert;Ga naar voetnoot271
Die uwen rey met wijngertblaêrenGa naar voetnoot272
Ten reie voert, u roep ick aen.
Verzuim niet Thebe by te staen.
275[regelnummer]
Verdrijf dees lantplaegh, deze pestenGa naar voetnoot275
Met uwe fackel van ons vesten.Ga naar voetnoot261-276Ga naar voetnoot276
Edipus:
'k Hoor uw verzoeck: maer volght men mijnen raet,Ga naar voetnoot277
Om artseny te vinden voor dit quaet,
Zoo zult gy hulp en lichtenis bekomen.
280[regelnummer]
'k Zal zeggen 't geen ick nu eerst heb vernomen,Ga naar voetnoot280
Die van de zaeck gansch vreemt ben: want vertrou
Dat ick zoo lang met ernst niet dringen zou
Op 't onderzoeck, zoo hier geen tekens waren.Ga naar voetnoot281-283
Nu wil ick dit den burgren openbaeren,Ga naar voetnoot284-vlg.
| |
[pagina 874]
| |
285[regelnummer]
Die mede voor een' burger ben gekent.Ga naar voetnoot285
'k Belast met ernst, dat ieder, wie omtrentGa naar voetnoot286
Den dootslagh was, en Laius neêr zagh leggen,
My alle deze omstandigheên koom zeggen.Ga naar voetnoot288
Vreest iemant of men hem betighten moght:Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Ick hou hem vry van schult, en achterdocht.Ga naar voetnoot290
Hy heeft geen straf te lijden, als te trecken
Ten lande uit, vry en vranck, naer andre plecken.
Weet iemant dat een vreemdeling den moort
Beging; laet hem niet zwijgen: 'k wil het voort
295[regelnummer]
Beloonen, en men zal zijn trouheit prijzen.Ga naar voetnoot295
Maer zwijgtge: schroomt'er een dien man te wijzen,
Beducht voor zich, of zijnen vrient: zoo hyGa naar voetnoot297
Hierom mijn' last durf zetten aen een zy;Ga naar voetnoot298
Hoort wat ick dan terstont in 't werck zal stellen.
300[regelnummer]
'k Gebiede dat geen lantzaet zulck een' fellenGa naar voetnoot300
Dootslager, wie 't oock zy, ontfang' noch kenn',
In 't gansche rijck, waerin ick koning ben,
Noch met hem spreeck', noch in gemeenschap trede,
In offerhande, of kerckdienst, en gebede,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Noch zegene met heilge bron in noot:Ga naar voetnoot305
Maer dat hem elck met smaet ten huize uit stoot':
Want naer Godts stem en antwoort op ons vraege,
Is hy alleen de lantsmet, en de plaege.Ga naar voetnoot308
'k Besloot aldus Apolloos stem en woort
310[regelnummer]
En uwen vorst, zoo jammerlijck vermoort,
Te houden in hun waerde: want wy vloecken
Den moorder; 't zy hy een is, en te zoecken
In 't schuilhol; 't zy hem veelen boôn de hant,Ga naar voetnoot312-313
| |
[pagina 875]
| |
Op dat hy zwerf, gebannen buiten 't lant.Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
'k Vervloecke zelf mijn hof, zoo by mijn weeten
Hy zich in 't hof verschuile, al stil gezeten.Ga naar voetnoot315-16
'k Beveele u dat gy dit, het welck ick flus
Gebeden heb, om my, en Godts wil, dus
Stip uitvoert, oock, 's rijx halve, dat eerst heerlijckGa naar voetnoot319
320[regelnummer]
Aen 't bloeien, nu bedorven is te deerlijck:Ga naar voetnoot320
Want schoon noch Godt, noch geen der Goden hiet
Dit straffeloos te laeten, 't voeght ons niet:Ga naar voetnoot321-22
Naerdien zoo braef een koning ging verloren.Ga naar voetnoot323
Apollo zelf belast dit naer te spooren.Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Nu ben ick die 't beveele, en 't rijck regeer,Ga naar voetnoot325
Dat Laius voor my kende, als zijnen heer.
Zijn bedgenoot viel my daer op ten deele,
Op dat ick by haer wettige erven teele:
En hadze met zijn kinderen gemeen,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Zoo hy niet kinderloos waer overleên.
Nu stont hem met zijn ongeluck te wrijten;Ga naar voetnoot331
Dies zal ick my, als voor mijn' vader, quijten,Ga naar voetnoot332
Ten dienst van hem, en onderzoecken 't al,
Tot dat men vint de bron van 't ongeval
335[regelnummer]
Des dooden helts, uit Labdakus gesproten,
En Polydoor, en Kadmus, en den grooten
Agenor. zoo dit een weêrstreven wou,Ga naar voetnoot335-37
Zal ick de Goôn bezweeren, en hun trou,Ga naar voetnoot338
Dat zijn landou geen vruchten langer draege,
340[regelnummer]
Geen vrouwe baer', maer dat zy van dees plaege,Ga naar voetnoot340
En droeve pest heensterven algelijck.Ga naar voetnoot341
Thebaners, en gy burgers van dit rijck,
| |
[pagina 876]
| |
En allen, dit dit toestemt, en moet loven,
Ick bidde dat de milde Goôn daer boven,
345[regelnummer]
En 't hemelsch recht, op 't hooren van mijn klaght,
U alle gunst betoonen naer hun maght.Ga naar voetnoot342-46
Rey:
O koning, 'k zal 't ontvouwen voor uwe ooren,
Gelijckge my met eede hebt bezworen:Ga naar voetnoot348
Want ick hem niet ter neder heb geleit,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Noch weet van dien dootslager geen bescheit:Ga naar voetnoot350
Maer billijck waer 't dat Godt, die d'oirzaeck melde
Van 't onheil, oock den gast ten toone stelde,Ga naar voetnoot352
Die zulck een' moort en dootslagh heeft begaen.
Edipus:
Dat 's recht gezeit: maer niemant durf bestaen
355[regelnummer]
Noch heeft de maght de Goôn, in 's hemels plecken,Ga naar voetnoot355
By weigering, te dwingen dit t'ontdecken.Ga naar voetnoot356
Rey:
Nu hoor oock wat my in de zinnen schiet,
Den tweeden raet.
Rey:
Ick weet het, en magh 't mellen,
360[regelnummer]
Tiresias is rijck begaeft in 't spellenGa naar voetnoot360
Van 't ongebeurde, als Febus. wie met hemGa naar voetnoot361
Te raede gaet, wort door 's waerzeggers stem
Geholpen, en gered in 't onderzoecken.Ga naar voetnoot361-63
Edipus:
'K verzuimde niet te taelen naer dien kloeckenGa naar voetnoot364
365[regelnummer]
Waerzegger, en zondt flux door Kreons raetGa naar voetnoot365
| |
[pagina 877]
| |
Twee boôn om hem, in dezen droeven staet:
En 't geeftme vreemt dat hy niet is verscheenen.Ga naar voetnoot367
Rey:
Al 't ander, dus lang uitgestroit voorheenen,Ga naar voetnoot368
Is ydel, en in 't wilt en los gezeit.
Edipus:
370[regelnummer]
Wat 's dit? ick toetse al wat men heeft verspreit.Ga naar voetnoot370
Rey:
Het reizend volck verhaelde dat hy doot was.Ga naar voetnoot371
Edipus:
Dat hoorde ick oock: en schoon 't gerucht heel groot was,Ga naar voetnoot372
Tot noch verscheen geen die den moorder zagh.Ga naar voetnoot373
Rey:
Wie straf ontziet, zal geensins toeven, maghGa naar voetnoot374-vlg.
375[regelnummer]
Hy uwen eedt, zoo hoogh bevestight, hooren.
Edipus:
Hy zal zich niet of min aen woorden stooren,Ga naar voetnoot376 vlg.
Die onbeschroomt een schelmstuck durf begaen.
Rey:
Daer komenze met dien waerzegger aen.Ga naar voetnoot378 vlg.
Hy zal hem haest ontdecken naer ons wenschen:
380[regelnummer]
Want dees alleen, uit zulck een tal van menschen,
De waerheit spreeckt door inspraeck van de Goôn.
Edipus:
Waerzegger, die het alles stelt ten toon,Ga naar voetnoot382
En blindling al het weetbaere op kunt vissen,Ga naar voetnoot383
De hemelsche en oock aertsgeheimenissen,
| |
[pagina 878]
| |
385[regelnummer]
Begraven diep in d'aerde, ziet, en vat;Ga naar voetnoot385
Gy kent den noot, de pest, die al de stadtGa naar voetnoot386
Zoo deerlijck plaeght. wy hoopen en vertrouwenGa naar voetnoot387
Dat gyze alleen zult helpen, en behouwen:
Want Febus, of 't u onbekent waer, gafGa naar voetnoot389
390[regelnummer]
Den afgezant, om d'oirzaeck van dees straf
Gezonden, dit tot antwoort op zijn vraegen,
Dat deze stadt te vryen stont van plaegen,Ga naar voetnoot392
Indien men kon opspooren wie den heer,
Uw' koning, dus onnozel velden neêr,Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Hen strafte aen 't lijf, of dreefze in ballingschappenGa naar voetnoot395
Ten lande uit. gy die Godts verborge stappenGa naar voetnoot396
Ontdeckt, en u op wichlery verstaet;
Verbergh ons niet uw inzicht, uwen raet.
Ick bid bevry u zelven, en dees stede,
400[regelnummer]
En my met een, en wasch den dooden medeGa naar voetnoot400
Van zulck een smet. wy allen stellen nu
In dezen noot ons hoop alleen op u:
Want heerlijck is 't, en een godtvruchtigh teicken,Ga naar voetnoot403
Naer zijne maght het volck de hant te reicken.Ga naar voetnoot404
Tiresias:
405[regelnummer]
Helaes, hoe zwaer is 't wijs te zijn in raet,
Daer wijzen raet den wijzen helpt noch baet!Ga naar voetnoot406
Ick, die dit zagh en wiste, moght wel schroomen,
En had geensins behooren hier te komen.Ga naar voetnoot407-408
Edipus:
Wat's d'oirzaeck dat gy droevigh herwaert quaemt?
| |
[pagina 879]
| |
Tiresias:
410[regelnummer]
Ontslame. gy en ick, gelijck 't betaemt,Ga naar voetnoot410
Onze avontuur veel lichter zullen draegen,Ga naar voetnoot411
Zoo gy my hoort.
Edipus:
dat waer niet recht. de plaegenGa naar voetnoot412
Der stede, noch haer heil gehengen 't niet.Ga naar voetnoot412-413
Zy voede u op. zoudt gy, in dit verdriet,
415[regelnummer]
Van 't ooghmerck des orakels haer versteecken?Ga naar voetnoot415
Tiresias:
Ick hoore u niet bequaem en tijdigh spreecken,Ga naar voetnoot416
En duchte dat my 't zelve niet gebeur'.Ga naar voetnoot417
Rey:
Om Godts wil, zwijgh toch niet, ziet gy hier deur;
Naerdien wy alle u dus ootmoedigh smeecken.Ga naar voetnoot418-419
Tiresias:
420[regelnummer]
Gy zijt niet wijs genoegh hier in te spreecken:Ga naar voetnoot420
Ick zal geensins dit melden, om u niet
t'Ontvouwen uwe elenden, en verdriet.
Edipus:
Wat zeght gy? zwijghtge, en weet gy 't? wiltge ons allen
Verraeden, en de gansche stadt zien vallen?Ga naar voetnoot424
Tiresias:
425[regelnummer]
Ick zoecke my noch u tot last en leedt
Te strecken. hoe? hoe zijt gy zoo gereetGa naar voetnoot426
My dit te last te leggen, en te vergen?
'k Heb geen gehoor by u.
Edipus:
gy zoudt met tergenGa naar voetnoot428
Den besten wel vergrammen. booswicht, wat?Ga naar voetnoot427-429
430[regelnummer]
Zult gy het niet ontdecken, en dus pratGa naar voetnoot430
Volharden, stijf en onverzet van zinnen?
Tiresias:
Gy schelt my voor weêrbarstigh, en daer binnen
| |
[pagina 880]
| |
In uw gemoedt heeft wrevel haer verblijf:Ga naar voetnoot432-33
Dat zietge niet, en noemtme stuur en stijf.Ga naar voetnoot434
Edipus:
435[regelnummer]
Wie steurt zich niet, als hy van u moet hooren,Ga naar voetnoot435
Dat gy de stadt verkort, en laet verloren?Ga naar voetnoot436
Tiresias:
Dit zal geschiên, al sprack ick niet een woort.Ga naar voetnoot437
Edipus:
Wat zal geschiên? ontdeck dit, als 't behoort.
Tiresias:
Ick zegh niet meer, al zoudtge my bezwaeren.Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Nu raes vry, lust het u dus uit te vaeren.
Edipus:
Ick aengeterght, zal onbewimpelt nuGa naar voetnoot441
Ontdecken wat mijn geest gevoelt van u.
't Leght zoo by my: wy houden en vertrouwenGa naar voetnoot443
Dat gy de hant hebt aen dien moort gehouwen,
445[regelnummer]
Den neêrslagh zelf met uwe hant volvoert.Ga naar voetnoot445
Zaeght gy den moort begaen, die 't lant beroert;Ga naar voetnoot446-vlg.
Ick zegh, gy hebt dat stuck alleen bedreven.
Tiresias:
Is 't waer? ick zegh uw vloeck, elck toegedreven
Zoo gruwelijck, beklaeght u: want voortaenGa naar voetnoot449
450[regelnummer]
Geen burger magh u meer ter spraecke staen,
Noch ick, die u voor godtloos schatte, een peste,Ga naar voetnoot451
Een schantvleck van het algemeene beste.
Edipus:
Dus schaemteloos en los en onberaên
Te spreecken? meent gy noch uw straf t'ontgaen?
| |
[pagina 881]
| |
Tiresias:
455[regelnummer]
Ick benze ontgaen, en steune op kracht van waerheit.Ga naar voetnoot455
Edipus:
Wie leerde u dus te spreecken? sproot dees klaerheit
Uit wichelkunst?
Tiresias:
Uit uwen mont. gy praemtGa naar voetnoot456-57Ga naar voetnoot457
En dwingtme klaer te spreecken, als 't betaemt.
Edipus:
Wat dwing ick u? laet my dit noch eens hooren,Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
En beter, en veel klaerder dan te voren.
Tiresias:
Verstontge dit niet klaer genoegh met smert?Ga naar voetnoot461
Of vraegtge, op dat gy my noch terght, en tart?Ga naar voetnoot462
Edipus:
Ick vraege naer geene openbaere stucken:Ga naar voetnoot463
Maer echter pas het noch eens uit te drucken.Ga naar voetnoot464
Tiresias:
465[regelnummer]
Ick zegh gy zoeckt den moorder, en voorwaer
Zijt zelf alleen de koningsmoordenaer.
Edipus:
Niet ongestraft zultge op uw vrye voetenGa naar voetnoot467
My tweemael stout beschuldigen, maer boeten
Dit lasterstuck.
Tiresias:
Zal ick dan noch al meer
470[regelnummer]
Beschuldigen, op datge u feller weêr
Op my vergramt?
Tiresias:
Gy gaet onwetend leggen
Op 't bedde met de waertste, die u smeeckt,Ga naar voetnoot473
En ziet niet in wat zwaericheit gy steeckt.Ga naar voetnoot474
| |
[pagina 882]
| |
Edipus:
475[regelnummer]
Meentge ongestraft dit stadigh uit te smijten?
Tiresias:
Zo waerheit gelt, noit bang voor tegenwrijten.Ga naar voetnoot476
Edipus:
De waerheit gelt, of menze in u niet vint:Ga naar voetnoot477
Want uw verstant, gehoor, en oogh zijn blint.
Tiresias:
Rampzalige, gy durft my dit toebijten,
480[regelnummer]
Dat elck eerlang u smaedigh zal verwijten.Ga naar voetnoot479-80
Edipus:
Uw blintheit dient tot uw behoudenis.
Ontbrack 't u niet aen oogen, hou gewis
Gy zoudt niet lang noch my, noch die vermogen
Het licht te zien, aenschouwen met uwe oogen.Ga naar voetnoot481-84
Tiresias:
485[regelnummer]
Het nootlot laet niet toe dat gy my doot:
Dit hangt aen Godt Apol, mijn hulp in noot.Ga naar voetnoot485-86
Edipus:
Kunt gy zoo braef, of Kreon dit stoffeeren?Ga naar voetnoot487
Tiresias:
Neen, Kreon geeft geen stof om u te deeren:
Maer gy alleen zijt oirzaeck van uw leedt.
Edipus:
490[regelnummer]
O rijckdom, rijck, en kunst, die wijt en breetGa naar voetnoot490-vlg.
De kunst beschaemt, wat moetge al nijts verdragen,
Terwijl 't geluck ons dient by onze dagen!
Nu Kreon, eerst mijn vrient, zoo trou voorwaer,Ga naar voetnoot493
Ophitsende dien snooden guichelaer,Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
Lantlooper, en bedrieger, die op gunsten,Ga naar voetnoot495
| |
[pagina 883]
| |
En eige baet gestelt, doch blint in kunsten,Ga naar voetnoot495-96
Al heimelijck door loze laegen my
Versteecken wil van deze heerschappy;Ga naar voetnoot498
My, zonder dat ick vorderde door laegen,Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
Van al de stadt vrywilligh opgedragen.
Waerzegger, nu zegh op dan, het wort tijt.
Zegh op hoe gy hier van verzekert zijt:Ga naar voetnoot502
En waerom hebt gy niet, [toen Sfinx, zoo vinnigh,Ga naar voetnoot503-vlg.
Zoo fel van aert, zijn vraegen dubbelzinnigh
505[regelnummer]
De burgery te raên gaf,] door uw' raet
Den burger opgeholpen met de daet?
Want zulck een vraegh en raetsel recht beseffen,
Kon geen gemeen verstant verstaen, noch treffenGa naar voetnoot507-08
Recht op zijn hooft. dat raetsel eischte een' man,
510[regelnummer]
Die waerheit zien, en openbaeren kan:Ga naar voetnoot509-10
Dit hebt gy niet ontdeckt door wichlerye,Ga naar voetnoot511
Noch door uw' Godt: maer ick alleen, een vrye,Ga naar voetnoot512
Ick Edipus quam onbekent en vremt,Ga naar voetnoot513
Trof's raetsels zin, en heb 't gedroght getemtGa naar voetnoot514
515[regelnummer]
Door mijn verstant, en niet door vogelteken.
Nu wiltge my van rijck en troon versteecken,Ga naar voetnoot516
Om zelf de naeste aen Kreons zy te staen:Ga naar voetnoot517
En 't schijntme toe [wil hier geluck toe slaen]Ga naar voetnoot518
Dat gy, en hy, die groeit in dit stoffeeren,Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Tot groote scha des burgers zult regeeren:Ga naar voetnoot520
En zoo ick, lang door ramp beproeft alom,Ga naar voetnoot521
Geen acht sloegh op uw' hoogen ouderdom,
'k Had u dees drift alree verleert met smerte.Ga naar voetnoot523
| |
[pagina 884]
| |
Rey:
Wy neemen uw gespreck met ernst ter harte,Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
En 't schijnt ons dat de toorne u bey vervoert:
Doch 't past niet dit te handlen, dus ontroert,Ga naar voetnoot526
Maer liever ga te slaen, en t'overweegenGa naar voetnoot527
Waerin de zin der godtspraecke is gelegen.
Tiresias:
Schoon gy regeert, noch voeght het u naer reên
530[regelnummer]
Te spreecken, en te hooren. dit's gemeen
En even schoon, en recht van wederzye.Ga naar voetnoot529-31
Ich diene u niet, maer 't hooft der wichlerye,Ga naar voetnoot532
Apollo, noch verlaetme op Kreons maght.Ga naar voetnoot533
Dit zegge ick u, dat gy, die onbedachtGa naar voetnoot534
535[regelnummer]
Mijn blintheit my verwijt, en met uwe oogen
Het licht ziet, niet eens ziet, van mist betogen,Ga naar voetnoot535-36
In welck een ramp gy steeckt, noch waer gy zijt,Ga naar voetnoot537
Noch met wat bloet gy woont, tot uw verwijt.Ga naar voetnoot538
Of weetge niet van wien gy zijt gesproten,
540[regelnummer]
En hoege u draeght, als vyant van uw loten?
Hoe levenden, en dooden te gelijck,
Uw moeders en uw vaders vloeck, u 't rijckGa naar voetnoot542
Ontzeggen, en afgrijsselijck verwijzen?Ga naar voetnoot539-543Ga naar voetnoot543
Gy, die nu klaer het hemelsch licht ziet rijzen,
545[regelnummer]
Zult blint eerlang omdwaelen dagh en nacht.
Wat haven, wat geberghte zal uw klaght
Niet hooren, en nagalmen op dat kermen,Ga naar voetnoot546-47
Als gy verstaet wat bruit gy naemt in d'armen,Ga naar voetnoot548
Rampzaligh met een koningin verknocht,Ga naar voetnoot548-49
| |
[pagina 885]
| |
550[regelnummer]
En welck een' staert van rampen onbedochtGa naar voetnoot550
Gy nasleept, en wat jammeren uw vruchtenGa naar voetnoot551
En u noch staen te vrezen, en te duchten!
Behaeght het u, tast my en Kreon aen.
Geen snoder schelm en booswicht zal vergaen,Ga naar voetnoot554-vlg.
555[regelnummer]
Als gy alleen.
Edipus:
staet ons die smaet te doogen,
Te hooren? vlught gy noch niet uit mijne oogen?Ga naar voetnoot556
Vertrecktge niet ten hove uit naer uw stê?
Tiresias:
Ick was niet dan op uw ontbieden ree.Ga naar voetnoot558
Edipus:
Ick wist niet datge uw dwaesheit dus zoudt uiten:
560[regelnummer]
'k Had anders traegh u hier gedaeght van buiten.Ga naar voetnoot560
Tiresias:
Wy schijnen dwaes by u, en zonder prijs:
Maer scheenen by uwe ouders kloeck en wijs.
Edipus:
Wie zijnze? zegh, wie kent ons voor zijn telgen?Ga naar voetnoot563
Tiresias:
Dees dagh zal u voortbrengen, en verdelgen.Ga naar voetnoot564
Edipus:
565[regelnummer]
Gy spreeckt bedeckt, en duister te verstaen.
Tiresias:
Gy zijt de man, die raedtsels best kont raên.
Edipus:
Verwijtge my daer prijs door is verworven?Ga naar voetnoot567
Tiresias:
Uw avontuur heeft u alom bedorven.Ga naar voetnoot568
Edipus:
'k Getrooste 't my, beschutte stadt en lant.Ga naar voetnoot569
| |
[pagina 886]
| |
Tiresias:
570[regelnummer]
'k Ga heen. gy knaep, nu leime by de hant.
Edipus:
Hy ley hem wech: want langer hier te toeven,
Verwert dit werck, daer wy eene uitkomst hoeven.Ga naar voetnoot572
'k Ontga door uw vertreck dees moeilijckheên.Ga naar voetnoot573
Tiresias:
'k Vertreck, nu ick u klaer ontvoude 't geen
575[regelnummer]
Waerom men my ten hove hadde ontboden,
En vreesde u niet: want gy my niet zult dooden.Ga naar voetnoot574-76
Dit zegge ick u met errenst, dat dees man,Ga naar voetnoot577
Dien gy dus zoeckt, hem dreigende met ban
En vloeck, en straffe, om Laius moort t'ontwinden,Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Die zelve man is hier in stadt te vinden,
En t'onrecht voor een' vremdeling geacht:Ga naar voetnoot581
Want hy is een inboorling, van geslacht
Een recht Thebaen, en burger dezer veste.
Elende is hem beschoren. blint ten leste,
585[regelnummer]
En pracher, arm van middelen, zal hyGa naar voetnoot585
Met eenen stock in vreemde heerschappyGa naar voetnoot586
Vertrecken: en de waerheit wil betoonenGa naar voetnoot587
Dat hy is broêr en vader van zijn zoonen,
En teffens zoon en man, och al t'onwaert,Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Der vrouwe, die hem heiloos heeft gebaert:
Dat hy, by haer in bloetschand dus gezeten,Ga naar voetnoot591-vlg.
Zijn vader heeft vermoort en dootgesmeten.
Vertreck nu, lust het u, en ga in 't hof,
En vorsch het na: en zoo gy endtlijck stofGa naar voetnoot594
595[regelnummer]
Van valscheit vint, en u van my bedrogen,Ga naar voetnoot595
Zoo achtme een' dwaes' waerzegger, stout op logen.Ga naar voetnoot596
| |
[pagina 887]
| |
I. Keer:
Wie magh het wezen, en waer steeckt
De man, van wien Apollo spreeckt,
En galmt uit Delfis holle klippen
600[regelnummer]
Door zijn waerzeggers mont en lippen,Ga naar voetnoot597-600
Dat hy met zijn bebloede hant
Het grootste schelmstuck van het lant
Bedreven heeft. 't is tijt met paerdenGa naar voetnoot603
Te vlieden, en de vlught t'aenvaerden:
605[regelnummer]
Want Godt Jupijns vergramde zoonGa naar voetnoot605
Wil, toegerust uit zijnen troonGa naar voetnoot606
Met vier en blixem, en 't verbolgenGa naar voetnoot607
Onschuwbre nootlot hem vervolgen:
I. Tegenkeer:
Want van Parnassus top, vol sneeu,Ga naar voetnoot609 vlg.
610[regelnummer]
Loopt een gerucht en lantgeschreeu,
Dat elck hem, die zich wil versteecken,Ga naar voetnoot611
Vast naspoort in de steenrotsstreecken,Ga naar voetnoot612
En bosch, en hol: gelijck een stier
In 't eenzaem omdwaelt gins en hier,
615[regelnummer]
En loeit. dees balling, droef aen 't zuchten,Ga naar voetnoot615-vlgg.
Pooght dus de godtspraeck snel t'ontvlughten,
Die hem verraet in alle steên:
| |
[pagina 888]
| |
Maer och, 't gerucht snort om hem heen,
Met zijne vlugge en snelle pennen.
620[regelnummer]
Hy kan den naklanck niet ontrennen.Ga naar voetnoot618-20
II. Keer:
De wijze en ziende blindeman,Ga naar voetnoot621
Melt gruwlen, grooter als men kanGa naar voetnoot622 vlg.
Ontkennen, of met reden stuiten.
Ick twijfel wat my staet te sluiten,Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Hang tusschen hoop en vrees gevat.
Ick sluit niet, zie nu dit, dan dat.Ga naar voetnoot626
Wy hoorden noit voorheen, noch weeten
Wat twist alle eendraght heeft versmeten,
En Polybus, en Labdakus
630[regelnummer]
In hunne zoonen fel aldus
Laet worstelen. op welcke blijckenGa naar voetnoot627-631
Zal ick met reden vonnis strijcken,
En Edipus, daer 't volck om zucht,
Verwijzen op een los gerucht?Ga naar voetnoot631-34
635[regelnummer]
Zal ick nu Labdakus hanthaven,
Om naer te vorschen, naer te draven,
Te zoecken welck een vreemdeling,
Ons onbekent, dien moort beging?Ga naar voetnoot635-38
II. Tegenkeer:
Maer Godt Apol, en JupiterGa naar voetnoot639
640[regelnummer]
Zijn wijs, zien elx bedrijf van ver.Ga naar voetnoot640
Dat nu waerzeggers, hoe vermeeten,Ga naar voetnoot641
| |
[pagina 889]
| |
Veel meer dan andre menschen weeten
Blijckt niet zoo klaer: dewijl gewis
d'Een snediger dan d'ander is:Ga naar voetnoot642-44
645[regelnummer]
Weshalve ick luistren zal geduldigh,
En niemant, wie den helt beschuldig',Ga naar voetnoot646
Toevallen, eer men recht verstaetGa naar voetnoot647
Een grontbewijs, 't welck zeker gaet:
Want klaer is 't dat, om hem te schaden,Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
De rotsmaeght 't raedtsel gaf te raedenGa naar voetnoot650
Den man, wiens wijsheit bleeck zoo prat,Ga naar voetnoot651
Tot heil van d'aengevochte stadt,
En vreught van Thebens burgeryen,Ga naar voetnoot653-vlg.
Door hem ontslagen van haer lyen;
655[regelnummer]
Waerom ick zulck een' wijzen manGa naar voetnoot655
Niet voor een' booswicht houden kan.
Kreon:
O burgers, 'k heb verscheide hooren zeggenGa naar voetnoot657
Dat my de vorst veel quaets te last durf leggen.
'k Verschijn hierom als een wiens eer het raeckt:
660[regelnummer]
Want heb ick 't zoo met woort of werck gemaeckt,Ga naar voetnoot660
Zoo lust het my, te schandelijck betegen,
Niet langer 't licht t'aenschouwen, als een' zegen:
Want zulck een klanck bevleckt mijne eer en faem
Te gruwelijck, en brantmerckt mijnen naemGa naar voetnoot664
665[regelnummer]
Ten hooghste, mits my elck en gy moght heetenGa naar voetnoot665
Een stedepest, en bozen ingezeten.
Rey:
Misschien wort gy betight door onbescheitGa naar voetnoot667-vlg.
Van gramschap, niet uit errensthaftigheit.
Kreon:
Wie drijft dat door mijn raet en welbehaegenGa naar voetnoot669
670[regelnummer]
's Waerzeggers mont valsch antwoorde op zijn vraegen?
| |
[pagina 890]
| |
Rey:
Dit wort gezeght, doch 'k weet niet met wat hart.Ga naar voetnoot671
Kreon:
Betight hy my van 't schelmstuck, dat elck smart,
Met meeninge, en ernsthaftigh, zonder veinzen?Ga naar voetnoot673
Rey:
Dat weet ick niet, die 't hof in zijn gepeinzenGa naar voetnoot674-vlg.
675[regelnummer]
En daeden niet doorzien kan, als 't behoort.
Maer zie, daer komt de koning uit de poort.Ga naar voetnoot676
Edipus:
Hoe nu? wat jaeght u herwaert, zonder schroomen?
Durft gy verwaent noch hier ten hove komen,Ga naar voetnoot678
Daer 't blijckt dat gy den vorst hebt omgebraght,Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
En my van 't rijck beroven wilt met kracht?Ga naar voetnoot680
By Jupiter, zegh op: toen gy vermeeten
Dit voornaemt, hielt uw heerschlust, dol bezeten,
My voor een dwaes, en suffer? dochtge datGa naar voetnoot683
Ick zinneloos, gansch geen gevoelen had,Ga naar voetnoot684-vlg.
685[regelnummer]
Noch merckte dat men toeleide om door laegen
My uit den troon, en buiten 't rijck te jaegen?Ga naar voetnoot686
Of schijnt dit noch geen zinneloos bestaen,
Ontbloot van volck, en gunst, de hant te slaenGa naar voetnoot688
In iemants rijck, waer naer men plagh te poogenGa naar voetnoot689
690[regelnummer]
Door hulp van veele, en rijckdom, en vermogen?Ga naar voetnoot690
Kreon:
Gy weet wel watge drijft. aengaende 't geenGa naar voetnoot691 vlg.
Gy zeght: hoor toe: vat eerst de zaeck met reên,
En oordeel dan met kennisse, en bescheiden.Ga naar voetnoot693
| |
[pagina 891]
| |
Edipus:
Gy weet een zaeck wijtloopigh uit te breiden:Ga naar voetnoot694-vlg.
695[regelnummer]
My schort het slechts aen ooren nu ter tijt.
Ick merck hoe gy op my gebeten zijt.Ga naar voetnoot696
Kreon:
Hoor eerst het geen ick zeg: de zaeck is 't waerdigh.Ga naar voetnoot697-vlg.
Edipus:
Ontken niet dat gy boos zijt, en quaetaerdigh.
Kreon:
Is onverstant, en heet hardneckigheitGa naar voetnoot699-vlg.
700[regelnummer]
By u een deught; gewis gy zijt misleit,
En zinneloos.
Edipus:
meentge uwen vrient t'ontmoetenGa naar voetnoot701
Dus smaedelijck, en niet dien smaet te boeten?Ga naar voetnoot702
Gy zijt misleit.Ga naar voetnoot703
Edipus:
705[regelnummer]
Hebt gy geraên of niet dat ick zou zenden
Een' bode naer den overal bekendenGa naar voetnoot706
Waerzegger?
Kreon:
ick beken dit gaerne mê.Ga naar voetnoot707
Edipus:
Hoe lang is 't leên dat Laius?
Edipus:
geraeckte om 't leven?
| |
[pagina 892]
| |
Kreon:
710[regelnummer]
't Is lang geleên dat Laius quam te sneven.Ga naar voetnoot710
Edipus:
Was toen al mê's waerzeggers kunst in zwang?Ga naar voetnoot711
Kreon:
Hy was by elck in eere al overlang.
Edipus:
Heeft hy wel oit van my gerept te vore?Ga naar voetnoot713
Kreon:
Mijns weetens niet: dat quam my noit ter oore.Ga naar voetnoot714
Edipus:
715[regelnummer]
Hebt gy toen naer dien moorder noit getaelt?Ga naar voetnoot715
Kreon:
Ja trouwen: maer hy bleef onachterhaelt.Ga naar voetnoot716
Edipus:
Hoe? waerom quam dees wichlaer dit niet mellen?Ga naar voetnoot717
Kreon:
Dat weet ick niet, en wil geen vonnis vellen
Van 't geen ick niet begrijp, noch kan verstaen.
Edipus:
720[regelnummer]
Gy zoudt gewis by ieder danck begaen,Ga naar voetnoot720-vlg.
Indien gy 't wist, en rustigh openbaerde.
Kreon:
Wat's dit? zoo 't my bekent waer, ick verklaerde
Dit stuck, en zoud 't niet zwijgen, neen, ô neen.Ga naar voetnoot722-23
Edipus:
't En waer gy eerst met hem quaemt overeen,
725[regelnummer]
Noit zey hy dat ick Laius ley ter neder.Ga naar voetnoot724-25
Kreon:
Of hy dit zeght, dat weetge: en ick wil wederGa naar voetnoot726
Uit u verstaen 't geenge uit my trecken wilt.Ga naar voetnoot727
| |
[pagina 893]
| |
Edipus:
Doorzoeck het vry; ick zal, wat tijt gy spilt,Ga naar voetnoot728
Noit moordenaer van Laius zijn bevonden.
Kreon:
730[regelnummer]
Is zuster niet door trou aen u verbonden?
Edipus:
Ick lochene geensins het geen gy vraeght.
Kreon:
Bezitge niet een rijck met haer, en draeght
Den koningsstaf gemeen met uw verkoren?Ga naar voetnoot733
Edipus:
z'Is in 't bezit, als zy bedong te voren.Ga naar voetnoot734
Kreon:
735[regelnummer]
Zoo kan ick met geen recht de derde zijn.Ga naar voetnoot735
Edipus:
Hier hapert nu uw trou in allen schijn.Ga naar voetnoot736
Kreon:
Geensins, zoo gy my hoort, als ick u hoorde.
Bedenck eerst of oit heerschlust, mensch bekoordeGa naar voetnoot738
In staetgevaer te leven, liever danGa naar voetnoot739
740[regelnummer]
Gerust en stil te slaepen, verre van
Bekommering. gewis my zou niet lustenGa naar voetnoot740-41
Te heerschen, en my zelven dus t'ontrusten.
'k Liet liever my gebiên, dat min bezwaert
Dan heerschen. dit 's een recht gemaetighde aert.Ga naar voetnoot741-44Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
'k Gebruicke nu door u wat ick begeereGa naar voetnoot745
Gansch buiten zorgh. zat ick in staet en eere,Ga naar voetnoot746
Dan stontme veel te doen door dwang met pijn.Ga naar voetnoot747
Hoe zoume 't rijck dan aengenaemer zijn,Ga naar voetnoot748
| |
[pagina 894]
| |
Als heerschen, en bevrijt zijn van verdrieten?Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
'k Ben niet zoo dwaes, of wil veel eer genieten
Het goet, dat my tot overwinst gedijt.Ga naar voetnoot751
Nu kieze ick al wat mijn gemoedt verblijt.Ga naar voetnoot752
Nu mint my elck. nu loopenze om my draven,Ga naar voetnoot753
Dat ick by uw gena hen magh hanthaven.Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
Hoe zoude ick dan door heerschlust, als berooftGa naar voetnoot755
Van zinnen, al dit heil zien over 't hooft?Ga naar voetnoot756
Een boos gemoedt is onwijs in 't bejaegen.Ga naar voetnoot757
Die raetslagh liet ik nimmer my behaegen,Ga naar voetnoot758
Zou niemant oock hanthaven in dat werck:Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
En eischtge klaer bewijs: vraegh Delfis kerck
Of ick niet recht die godtspraeck u ontlede:Ga naar voetnoot761
En vint gy dan 's waerzeggers mont, my mede,
Op valscheit, en bedrogh, zoo strafme vryGa naar voetnoot762-63
Aen 't leven, door veel stemmen, u, en myGa naar voetnoot764
765[regelnummer]
Veroordeelt: maer leer kloeck u zelf mistrouwen,Ga naar voetnoot765
En my alleen hier schuldigh aen te houwenGa naar voetnoot766
Uit achterdocht: want hoe kan 't billijck zijnGa naar voetnoot766-67
De bozen vroom te noemen, zonder schijn
En wettigh blijck; en weder, zonder reden,
770[regelnummer]
De vroomen, als misdadigen, te treden?Ga naar voetnoot767-70
Een' trouwen vrient te bannen, is een quaetGa naar voetnoot771
By my zoo groot, als die zich zelf verraet,Ga naar voetnoot772
En 't leven, dat wy 't allereêlst waerdeeren.
Maer nu de tijdt zal 't ons op 't zekerst' leeren.Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
De tijdt ontdeckt allengs den vroomen: maer
Een dagh alleen stelt boze in 't openbaer.Ga naar voetnoot775-76
| |
[pagina 895]
| |
Rey:
O koning, hy spreeckt recht. gy moet u hoeden
Te struickelen door reuckeloos vermoeden.Ga naar voetnoot778
Wie schichtigh recht, beklaeght zich licht te laet.Ga naar voetnoot779
Edipus:
780[regelnummer]
Als iemant snel door heimelijck verraetGa naar voetnoot780
Het rijck belaeght, moet mijn beraet niet draelen:
Want zit ick stil, zijn aenslagh zal niet faelen:
Hy voert zijn loos beleit en kloeck besluit,
My ten bederve en val, volkomen uit.
Kreon:
785[regelnummer]
Wat eischtge dan, dat ick ten rijcke uit vliede?Ga naar voetnoot785
Edipus:
Geensins, maer sterf in 't rijck: want ick verbiedeGa naar voetnoot786 vlg.
Dat gy 't ontvlught.
Kreon:
wanneer bewijstge watGa naar voetnoot787-vlg.
U stof geeft tot dien haet, op my gevat
Zoo dootelijck?
Edipus:
zult gy my dan niet wijcken,Ga naar voetnoot789-vlg.
790[regelnummer]
Noch zwichten voor 't gezagh van Kadmus rijcken?Ga naar voetnoot790
Kreon:
My dunckt dat gy geensins ten beste raet.Ga naar voetnoot791
Edipus:
'k Beoogh mijn nut.Ga naar voetnoot792
Edipus:
Maer gy zijt boos.
Kreon:
en of gy 't niet bevroede?Ga naar voetnoot794
| |
[pagina 896]
| |
Edipus:
795[regelnummer]
My past nochtans 't gebiet, by elck ontzien.Ga naar voetnoot795
Kreon:
Geensins, zoo gy met onrecht wilt gebiên.
Edipus:
O stadt, ô stadt.Ga naar voetnoot797
Kreon:
Dees stadt behoort my mede.
Niet u alleen.
Rey:
gy koningen, houdt vrede.Ga naar voetnoot798
Ick zie mevrou Jokaste uit 's konings hof,Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
Ter goeder tijt, hier aentreên, die dees stof
Van tweedraght zal wechneemen naer 't betaemen.
Jokaste:
Rampzaligen, hoe wecktge hier te zamen
Te reuckeloos dit stadtgerucht op straet?Ga naar voetnoot803
Of schaemtge u niet, daer 't lant in arbeit gaet
805[regelnummer]
Van zwaericheên, te razen, en krackeelen
Om uw byzondre en eigene verscheelen?Ga naar voetnoot806
Mijn heer, naer 't hof: gy broeder, naer uw huis.
Verweckt om kleen belang geen lantgedruis.Ga naar voetnoot808
Kreon:
Och zuster, och uw man, een hart moet yzen,
810[regelnummer]
Betight me, en durf by andren my verwijzen,
Op dat men my strafschuldigh 't rijck uit stoot',
Of met een' glimp veroordeele ter doot.Ga naar voetnoot809-12
Edipus:
'k Beken dat ick vernam op welcke gronden
Hy mijnen staet belaeght door loze vonden.Ga naar voetnoot813-14
Kreon:
815[regelnummer]
De donder my, als een' verwaten, sla,Ga naar voetnoot815
Quam ick, gelijck gy zeght, uw' stoel te na.Ga naar voetnoot816
| |
[pagina 897]
| |
Jokaste:
By Jupiter, mijn heer, mijn uitverkoren,
Geloof hem om dien dieren eedt, gezworen
By al de Goôn, in 't aengezicht van my,
820[regelnummer]
En 't byzijn van dees gansche burgery.Ga naar voetnoot819-20
Rey:
O koning, ick verzoeck het, wil toch hooren,
En overweegh de zaeck wel rijp te voren.
Edipus:
Wat wiltge? dat ick voor hem wijcken zal?Ga naar voetnoot823
Rey:
Dat gy hem, noit gerekent in 't getal
825[regelnummer]
Der dwazen, en die heiligh heeft gezworen,
Beschut, en houdt in eere naer behooren.Ga naar voetnoot826
Edipus:
Weet gy wel watge wilt?
Rey:
dat weet ick, ja.
Epidus:
Wat is het dan?Ga naar voetnoot828
Rey:
dat gy met ongena
Een' vroomen en onnooslen vrient om dingen,Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Die doncker zijn, zoo schandelijck wilt dwingen
Het gansche lant te ruimen.
Edipus:
weet dan vry,Ga naar voetnoot830-31
Wanneerge dit met ernst verzoeckt van my,
Bestaetge zelf my uit het lant te jagen.Ga naar voetnoot833
Rey:
By al de Goôn, en 't licht van Febus wagen,Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
Dit drijf ick niet, of moet, van Godt en alGa naar voetnoot835
Mijn vrienden droef versteecken, gaen ten val,Ga naar voetnoot836
| |
[pagina 898]
| |
Is dat mijn wit: maer 't jammer, en de smerte
Des vaderlants quetst my zoo diep in 't harte,
Oock dat dit quaet uit uwen boezem vloeit,
840[regelnummer]
En d'eerste elende aldus noch wast en groeit.Ga naar voetnoot837-40
Edipus:
Hy ga dan heene, en moet ick gansch bederven,Ga naar voetnoot841
En, schendigh uit mijn rijck verdreven, zwerven,Ga naar voetnoot842
Ick eere noch uw aenzicht, dat gy wascht
In tranen, maer versma dien snooden gast:Ga naar voetnoot843-44Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Want waer hy is, mijn haet zal op hem kleven.
Kreon:
Gy blijft verhardt, al schijntge toe te geven:Ga naar voetnoot846
Maer zwaerder viel 't gaeft gy uw gramschap toe:Ga naar voetnoot847
Want zulck een aert streckte eerst zijne eige roe.Ga naar voetnoot848
Edipus:
Vertreck, ga heen: gy hoort wat wy u heeten.Ga naar voetnoot849
Kreon:
850[regelnummer]
'k Zal heengaen, en by u, op my gebeeten,
Versmaet zijn, doch by 't volck niet ongeacht.Ga naar voetnoot851
Rey:
Mevrou, waerom vertoeftge door uw maghtGa naar voetnoot852
Hem uit het hof, en uw gezicht te leiden?Ga naar voetnoot853
Jokaste:
Byzonder nu ick klaer verneem in 't scheiden
855[regelnummer]
Hoe jammerlijck het hier gelegen is?Ga naar voetnoot854-55
Rey:
Een ongelijck gevoelen, ongewisGa naar voetnoot856
| |
[pagina 899]
| |
En los, is hier gerezen onder 't spreecken.
Onbillijcke beschuldigingen breecken
Mijn hart van rouw.
Jokaste:
komt dit van wederzy?Ga naar voetnoot858-59
Rey:
860[regelnummer]
Ja zeker.Ga naar voetnoot860
Jokaste:
en wat broght een ieder by?
Rey:
Ick heb genoegh, genoegh: nu alle staetenGa naar voetnoot861
In lijden zijn, is 't beter dat wy 't laeten
Daer zy 't gespreck by lieten, en den strijt.
Edipus:
Gy ziet waer toe uw drift vervalt, die zijt
865[regelnummer]
Of gaet voor vroom, en in dit bitter lijden
Ontsteltge noch mijn' geest, en laetme glijden.Ga naar voetnoot864-66
Rey:
O koning, ick zey menighmael voorheen,
'k Most onwijs zijn, en afgedwaelt van reên
En recht begrijp van 't nut des staets te weeten,Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Begaf ick u, in zulck een' last gezeten:
Want gy hebt volck, en vaderlant, verdruckt
Van jammeren, geredt, den noodt ontruckt,Ga naar voetnoot872
Zoudt gaerne, was 't in uw vermogen, heden
Uw ampt en staet met eere en deught bekleeden.Ga naar voetnoot873-74
Jokaste:
875[regelnummer]
By Jupiter, ô koning, zeghme voort:Ga naar voetnoot875
Hoe zijtge dus afgrijsselijck gestoort?
Edipus:
'k Zal zeggen [want ick eere u boven allen,]Ga naar voetnoot877
Wat Kreon voor een' raet, naer zijn gevallen,Ga naar voetnoot878-79
Nam tegens my.
| |
[pagina 900]
| |
Jokaste:
verhael 't, zoo 't u behaeght,
880[regelnummer]
Indien gy hem rechtvaardigh hebt beklaeght.Ga naar voetnoot880
Edipus:
Hy zeght ick dorst vorst Laius nederleggen.
Jokaste:
Zeght hy 't uit zich? of uit een anders zeggen?
Edipus:
Tiresias, die schelm, vlieght van zijn hant,Ga naar voetnoot883
Geeft elck dit in den mont door 't gansche lant.Ga naar voetnoot884
Jokaste:
885[regelnummer]
Al wat gy van u zelven zeght laet vaeren,Ga naar voetnoot885
En hoor my: leer dat geen, hoe rijp van jaeren,
Geen sterflijck mensch waerzeggery verstaet.Ga naar voetnoot887
Dit zultge uit my verneemen in der daet:Ga naar voetnoot888
Want Laius liet voorheen 't orakel spreecken,Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
In Delfis kerck: dit laet ick hier nu steecken,
Behoudens dat ick zegh hoe hy verstont,
Uit Godt Apol, of uit zijn Priesters mont,Ga naar voetnoot890-92
Dat hy, gelijck het lagh by nootlots orden,Ga naar voetnoot893
Van zijnen en mijn' zoon vermoort zou worden:
895[regelnummer]
En zoo de faem ons aenbroght, als iet waers,Ga naar voetnoot895
Is Laius van uitheemsche moordenaersGa naar voetnoot896
Verslagen, op een' drysprong: maer den jongen,Ga naar voetnoot897
Dry dagen out omtrent, liet hy, gedrongen
Van zorge, met een koorde door elck beenGa naar voetnoot899
900[regelnummer]
Geslagen, van de dienaers ergens heen,Ga naar voetnoot899-900
Bezijden 's weeghs, op woeste bergen draegen.Ga naar voetnoot901
Doch Godt Apol, berechter op uw vraegen,Ga naar voetnoot902
Heeft op die wijs geensins te weegh gebraght,
Volvoert dat zich de zoon door vaderslaghtGa naar voetnoot904
905[regelnummer]
Vergrijpen zou; noch Laius, bang voor 't sneven,Ga naar voetnoot905
| |
[pagina 901]
| |
Dat hem zijn zoon zou brengen om het leven.
Dies, schoon dit van 't orakel wert gespelt,
Zijt hierom niet bekommert, noch ontstelt:Ga naar voetnoot907-08
Want Godt kan naer zijn wijsheit licht ontdecken
910[regelnummer]
't Geen hy verstaet tot nodigh heil te strecken.Ga naar voetnoot909-10
Edipus:
Mevrou, hoe wort mijn ziel en geest ontstelt,Ga naar voetnoot911
Nu ick verneeme en hoor wat gy vertelt!
Jokaste:
Wat kommer perst u dus ontstelt te spreecken?Ga naar voetnoot913
Edipus:
Uit uw verhael is ons dan klaer geblekenGa naar voetnoot914
915[regelnummer]
Dat Laius op een' drysprong wert ontzielt.
Jokaste:
Dit wert gezeght, en duurt.Ga naar voetnoot916
Edipus:
En waer geviel't?
Jokaste:
In Focis, daer de wegen vry en open
Van Delfis en van Daulis t'zamenloopen.Ga naar voetnoot917-18
Edipus:
Hoe lang geleên? wanneer gebeurde dit?
Jokaste:
920[regelnummer]
Recht eer gy raeckte op stoel, in 's lants bezit,Ga naar voetnoot920
Quam deze stadt die droeve maer te hooren.
Edipus:
O Jupiter, wat hebtge my beschoren?
Jokaste:
Wat schiet u in het hooft, dat gy dus vreest?Ga naar voetnoot923
Edipus:
Ay, vraeghme niet. maer hoe was hy van leest?
925[regelnummer]
Hoe oudt was hy?
| |
[pagina 902]
| |
Edipus:
Nu rijzen
Mijn haeren: want ick duchte voor mijn ziel,Ga naar voetnoot927
En dat mijn vloeck onweetende op my viel.Ga naar voetnoot928
Jokaste:
Wat zeghtge? ick zie, ô koning, met medoogen,
930[regelnummer]
Verbaest van schrick en angst, u onder d'oogen.Ga naar voetnoot930
Edipus:
Hoe beeft mijn hart, van vreze dat misschien
Tiresias te verre heeft gezien!Ga naar voetnoot932
Doch klaerder zult gy my dit stuck verklaeren,
Zoo gy my noch een zaeck wilt openbaeren.
Jokaste:
935[regelnummer]
Ick schricke me. wat vraeghtge noch? gewisGa naar voetnoot935
Is 't my bekent, 'k zal zeggen als het is.
Edipus:
Ging hy langs 't velt alleen met dry of vieren,
Of volghde hem een lijfstoet van staffieren,Ga naar voetnoot938
Gelijck een' vorst en koning voeght voor al?Ga naar voetnoot939
Jokaste:
940[regelnummer]
Zy waren vijf te zamen: in 't getal
Was een heraut, en Laius op een' wagenGa naar voetnoot941
Reedt heene.
Edipus:
och, och, 't begint hier op te daegen.Ga naar voetnoot942
Maer wie heeft u dees tijding aengebraght?Ga naar voetnoot943
Jokaste:
Een dienaer, die het nau ontliep met kracht.Ga naar voetnoot944
Edipus:
945[regelnummer]
Is dees oock t'huis, en by der hant te krijgen?Ga naar voetnoot945
Jokaste:
O neen: maer toen hy u ten troon zagh stijgen,Ga naar voetnoot946
Na Laius doot, greep hy my by de hant,
En badme of hy moght trecken op het lant,
| |
[pagina 903]
| |
Om daer het vee te hoeden in woestijnen,Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
En zelden hier ten hove te verschijnen.Ga naar voetnoot950
'k Gaf hem verlof, die waert was grooter eer.Ga naar voetnoot951
Edipus:
Bestel dat hy hier haestigh wederkeer'.Ga naar voetnoot952
Jokaste:
Het zal geschiên: maer zeghme eens: om wat reden?
Edipus:
Ick ben beducht, en vreze 'k hebbe heden
955[regelnummer]
Te veel gehoort, en wil dees zaecken klaerGa naar voetnoot954-55
Naspooren.
Jokaste:
Hy zal haest verschijnen: maerGa naar voetnoot956
Magh ick het geen u pijnight nu niet hooren?
Edipus:
Ick zal 't u niet verbergen, mijn verkoren,
Naerdien ick schier mijn wit beschieten kan.Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
Want wien zoude ick dit liever melden dan
Aen u, nu ons dit lot is toegevallen?Ga naar voetnoot961
Mijn vader, een Korinter, en by allen
Zoo groot geacht, was Polybus genaemt,
En Merop hiet mijn moeder. ick befaemt,Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
Was in de stadt, by al de burgerye,
Gezien, tot dat my dit ['t welck ick belyeGa naar voetnoot966
Verwondrens waert,] gebeurt, maer mijnen staetGa naar voetnoot967-vlg.
Niet paste: want een heer, door overdaet
Van dranck vervoert, steeckt op, vaert uit, en lastert,
970[regelnummer]
En scheltme voor een' vondeling, een' bastert.Ga naar voetnoot969-70Ga naar voetnoot970
Ick, dus gehoont, verkropte 't nau dien dagh:
Maer 's andren daeghs genaeckte ick met beklagh
Mijn 'vader, en vrou moeder, ondertasteGa naar voetnoot973
De zaeck: en zy, dewijl men my belaste
975[regelnummer]
Met dit verwijt, vergramden, meer dan oit
Voorheene, op hem, die dit had uitgestroit:Ga naar voetnoot975-76
| |
[pagina 904]
| |
En ick, hoewel mijne ouders my beminnen,Ga naar voetnoot977
Krop dit verwijt in mijn gemoedt, van binnenGa naar voetnoot978
Vol hartewee. ick reis naer Delfis kerck
980[regelnummer]
Zoo stil, dat geen der ouderen het merck':
En Godt Apol, wiens antwoort ick quam hooren,
Voorspeltme niets, uit zijne donckre kooren,
Dan schricklijkheên, en jammer, en hoe 't laghGa naar voetnoot982-83
By nootlot, dat ick noch mijn' bruiloftsdagh
985[regelnummer]
Zou vieren, en in moeders echt my mengen,Ga naar voetnoot985
Een gruwzaem kroost by haer ter weerelt brengen,
Vermoorden zelf mijn' vader, die my teelt.Ga naar voetnoot987
Ick, die my al dees schricklijckheên verbeelt,Ga naar voetnoot988
Sloot, dus gedreight van mijn geboortestarre,Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
Korintenlant t'ontwijcken, en heel verre
Van daer te vliên, om dit schandael t'ontgaen,Ga naar voetnoot991
Het welck ick uit Apollo had verstaen.
'k Vertrecke, en koom, [zoo 'k heb uit u vernomen,]
Daer Laius is vermoort, en omgekomen:Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
En toen ick nu ['k beken het u recht uit,]
Ter plaetse quam, daer zich de drysprong sluit,
Bejegentme een heraut, en op een' wagen,
Een oude [zoo gy my hebt voorgedraegen,]Ga naar voetnoot998
Van runderen getrocken. dees bestaenGa naar voetnoot999
1000[regelnummer]
My uit den wegh te drijven, en te slaen.
Ick toornigh, sla den voerman, die braveerde,Ga naar voetnoot1001
My uit den wegh te rugge stiet, en keerde:Ga naar voetnoot1001-02
En d'oude sloeghme, als ick quam tot hem treên,Ga naar voetnoot1003
Met kracht op 't hooft, wel tweemael achter een,Ga naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
Wert ruim betaelt met mijnen staf geslagenGa naar voetnoot1005
| |
[pagina 905]
| |
In eene reis, dat hy steil uit den wagenGa naar voetnoot1006
Ter aerde stort: voorts velde ick al den stoet.
Indien ick nu een spruit ben uit het bloetGa naar voetnoot1008
Van Laius, waer is ergens zulck een snodeGa naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
Als ick? wat mensch leeft zoo gehaet van Gode,Ga naar voetnoot1010
Nu my geen vreemde of burger bergen moet,Ga naar voetnoot1011
Noch staen ter spraecke? elck stootme met den voet
Ten huize uit. 'k heb met zweeren al de vloeckenGa naar voetnoot1013
Op mijnen hals gehaelt door 't onderzoecken.Ga naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
Geen ander, maer ick zelf heb dit verweckt,
En 't bed des doôn met deze hant bevleckt,Ga naar voetnoot1016
Waer door hy quam te sneven. wie is bozer?Ga naar voetnoot1017
Of ben ick noch, by wien geen godelozerGa naar voetnoot1018-vlg.
Geleken wort, niet heel en al besmet?
1020[regelnummer]
Is 't vliedens tijt? ick balling uitgezet
Zal vaderlant noch vrienden met mijne oogen,
Na dezen dagh, niet meer aenschouwen mogen.
Moet ick slechts niet mijn moeders bruitbed flus
Ontheiligen, en zelf oock Polybus,
1025[regelnummer]
Mijn' vader, die my teelde, en won, en voede,
Ombrengen? of sluit hy niet als een vroede,
Die zeght dat my fortuin dit overzent?Ga naar voetnoot1020-27
O oppergoôn daer boven, keer en went
Het zoo, dat ick dien dagh niet magh beleven,
1030[regelnummer]
Maer eer den geest en lesten dootsnick geven
Dan mijne ziel zoo schendigh wert besmet.Ga naar voetnoot1031
Rey:
Dit hooren valt verdrietigh: doch ontzetGa naar voetnoot1032
| |
[pagina 906]
| |
U niet, noch geef den moedt niet gansch verloren,Ga naar voetnoot1033
Voor dat gy komt bescheit uit hem te hooren.Ga naar voetnoot1034
Edipus:
1035[regelnummer]
Dees hoop schiet my noch over, anders geen,
Dan dat ick wacht bescheit uit 's herders reên.
Jokaste:
En als hy komt, wat wiltge dan toch maecken?Ga naar voetnoot1037
Edipus:
'k Zal 't zeggen. spreeckt hy dan van deze zaecken
Als gy, zoo ben ick vry van dezen moort.
Jokaste:
1040[regelnummer]
Wat hebtge uit my voornaemelijck gehoort?Ga naar voetnoot1040
Edipus:
Gy zeght hy melt dat dees van moordenaerenGa naar voetnoot1041
Is omgebroght. zoo hier veel schelmen waren,Ga naar voetnoot1042
Hebbe ick hem niet vermoort: dewijl een man
In veelen niet gerekent worden kan.Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Maer zoo een man alleen hem heeft verslagen,Ga naar voetnoot1045
Kan elck met recht van manslaght my beklaegen.Ga naar voetnoot1046
Jokaste:
Hou dit voor vast. oock kan hy nimmer datGa naar voetnoot1047
Veranderen, het welck de gansche stadt,
Niet ick alleen, gehoort heeft met haere ooren:
1050[regelnummer]
En wijckt de knecht van 't geen hy sprack te voren,
Noch spreeckt hy van vorst Laius doot niet recht,Ga naar voetnoot1051-vlg.
Gelijck Apol te Delfis had gezeght,
Dat hem mijn zoon most doôn: nu liet dees 't leven
Voorheene, en quam voor 's vaders doot te sneven:
1055[regelnummer]
Dies ickme aen geen waerzeggery vergaep.Ga naar voetnoot1055
| |
[pagina 907]
| |
Edipus:
Gy spreeckt zeer wel: doch zent om hem een' knaep.Ga naar voetnoot1056-vlg.
Verzuim dit niet.
Jokaste:
'k zal 't doen: maer treênwe binnen.
'k Wil zonder uw behaegen niets beginnen.
I. Keer:
Och, ofme 't nootlot gunnen wouGa naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
Dat ick d'eerwaerdigheit en trouGa naar voetnoot1060
Der heilge spreucken, en elck werck
Volbroght, van 's hemels wetten sterck
Bezegelt, en die overal
Ontfangen zijn, als hemelval,Ga naar voetnoot1059-64
1065[regelnummer]
En Godt den vader anders geen'
Voor oirsprong kennen: daer niet een
Der sterfelijcken deel aen hadt:
Daer tijt noch ouderdom op vat.Ga naar voetnoot1065-68
I. Tegenkeer:
Het onrecht baerde dwinglandy,
1070[regelnummer]
Die reuckloos packt haer rovery,
En wat men inhaelt met gewelt:
En, als zy zit in top gestelt,
Nootwendigh neêrstort uit haer' staet,
Dewijlze slimme gangen gaet.Ga naar voetnoot1069-74
| |
[pagina 908]
| |
1075[regelnummer]
Ick bidde Godt dat hy dit pleit
Der stadt niet tot ons onheil scheit:
Want om te raecken uit dees klem
Laet ick hem gaerne d'eerste stem.Ga naar voetnoot1075-78.
II. Keer:
Wie 't heiligh recht met werck of woort
1080[regelnummer]
Schoffeert; en geensins eert, als 't hoort,
Noch weiniger des hemels raet,Ga naar voetnoot1079-81
Vervalle elendigh van zijn' staet,
Zoo hy bekoort van snoode min,Ga naar voetnoot1083
Noch vlamt op schandelijck gewin,Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Het hart van geen godtloosheit spaent,Ga naar voetnoot1085
De hant, moetwilligh en verwaent,Ga naar voetnoot1086
En zonder vreze voor Godts troon,Ga naar voetnoot1087
Durf slaen aen dingen, hem verboôn.
Wat mensch, vergeet dees al zijne eer,Ga naar voetnoot1089 vlg.
1090[regelnummer]
Bedwingt door reden zijn geweer,
Als ondeught stout in staet blijft staen?Ga naar voetnoot1091
Wat lust het my ten rey te gaen?Ga naar voetnoot1092
II. Tegenkeer:
Men heeft dan echter geene reênGa naar voetnoot1093
Godtvruchtiglijck naer Delfis heen,Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Het hart van Grieckenlant, voortaenGa naar voetnoot1095
By Godt Apol om raet te gaen,Ga naar voetnoot1096
Noch naer Olympia, 's lants wijck,Ga naar voetnoot1097
Zoo niet de waerheit ieder blijck.Ga naar voetnoot1098
O Jupiter, verstaetge dit,Ga naar voetnoot1099
| |
[pagina 909]
| |
1100[regelnummer]
In 't albestierende bezit,Ga naar voetnoot1100
't Welck eeuwigh duurt; betoon in 't endt
Dat u dees dingen zijn bekent:
Want Godt Apolloos eer heeft uit,
En Delfis overout besluit,
1105[regelnummer]
Gespelt aen Laius in zijn kracht:Ga naar voetnoot1105
Leght in den gront, en gansch veracht.Ga naar voetnoot1106
Jokaste:
Lantsheeren, ick nam voor een' geur te branden,Ga naar voetnoot1107
Met wieroock en kerckkranssen in de handen,Ga naar voetnoot1108
Ten offer naer der Goden kerck te treên:Ga naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Want Edipus wort van zorghvuldigheênGa naar voetnoot1110
En veelerley bekommeringen kraftigh
Gedreven, en hy draeght zich niet manhaftigh,Ga naar voetnoot1112
Gelijck het voeght een' man, die al 't verleênGa naar voetnoot1113
En wat'er voor de hant is tegens een
1115[regelnummer]
Kan weegen, maer hangt gansch aen quaede maeren,Ga naar voetnoot1115-vlg.
Die enckel schrick in zijn gedachten baeren.
Dewijl dan al mijn onderwijs niet baet,Ga naar voetnoot1117
Neem ick, Apol, u tot een' toeverlaet,
Als allernaeste, op datge mijn gebedenGa naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
Verhoorende, ons, dus droevigh aengestreden,
Wilt redden: want wy vrezen algelijck,Ga naar voetnoot1121
Naerdienwe zien den stierman van het rijckGa naar voetnoot1122
Dus moedeloos.Ga naar voetnoot1123
Forbas:
gy heeren, kuntge ons wijzen
Waer 's konings hof en hooge tinnen rijzen?Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
Doch zeght vooral, zoo gy het trouwen weet,Ga naar voetnoot1125
Waer hy zich houdt.
Rey:
daer toont zich 't hof zoo breet.Ga naar voetnoot1126
Hy zelf, ô gast, is binnen, 's volx behoeder,Ga naar voetnoot1127
En dees mevrou is zijner kindren moeder.Ga naar voetnoot1128
| |
[pagina 910]
| |
Forbas:
Ick bid dat al haer doen tot heil gedy,Ga naar voetnoot1129-vlgg.
1130[regelnummer]
En datze altijt verheught verkeere by
Geluckigen, dewijl hy is haer gade.
Jokaste:
O gast, ick wensch u zegen en genade,Ga naar voetnoot1132
En welvaert om dien aengenaemen groet.Ga naar voetnoot1133
Maer zeghme: wat's uw bootschap? op wat voetGa naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Verschijntge hier?
Forbas:
uw' heere, en 't hof ten goede.Ga naar voetnoot1135
Jokaste:
Wat goet? zegh op, dat ick het klaer bevroede,
En uit wat hoeck gy herwaert komt dit pas.Ga naar voetnoot1137
Forbas:
Ick koome van Korinthe. 'k zal 't u rasGa naar voetnoot1138-vlg.
En met een woort beknopt en kort verklaeren.
1140[regelnummer]
'k Breng teffens u heel blijde en droeve maeren.
Forbas:
ick spreeck, gelijck men zeitGa naar voetnoot1142-vlg.
In Isthmus, dat hem 't volck zal koning kroonen.
Jokaste:
Wat's dit? bezit dan Polybus de troonenGa naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
Van 't rijck niet in zijn' ouderdom?Ga naar voetnoot1145
Jokaste:
Wat zeght gy, bode? is Polybus verscheiden?
| |
[pagina 911]
| |
Forbas:
Is 't valsch, zoo sla de moort my.
Jokaste:
zonder beiden,
Staetjoffer, voort. wat toeftge dit terstontGa naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Uw' koning aen te zeggen? Delfis mont,Ga naar voetnoot1150-vlg.
Apolloos mont, waer zijn uw wichleryen?
Want Edipus, beangst voor lange tyenGa naar voetnoot1152
Dat hy dien man moght dooden, al te snoot,
Wert balling, en vorst Polybus is doot,
1155[regelnummer]
Zijn eigen doot gestorven, niet verslagen
Van Edipus, gelijck men hoort gewagen.Ga naar voetnoot1156
Jokaste:
Ick bidde u, hoor dien man eens met verblyen.
1160[regelnummer]
Waer blijven nu die schoone wichleryen?
Edipus:
Dien man? wie is 't? wat tijding of hy heeft?
Jokaste:
O Polybus is doot. uw vader leeft
Niet meer. hy brengt dit uit Korinthe mede.
Edipus:
Wat zeghtge, gast? verhael my deze rede.Ga naar voetnoot1164
Forbas:
1165[regelnummer]
Moet ick 't u eerst verkundigen: zoo weetGa naar voetnoot1165
Hy is al doot.
| |
[pagina 912]
| |
Forbas:
op zijn tijt,
1170[regelnummer]
Gelijck de mensch van ouderdom verslijt.
Edipus:
Wat gaepenwe, och, naer wichelende altaeren,Ga naar voetnoot1171
En voglezang, die ons vergeefs bezwaerenGa naar voetnoot1172
Met vaderslaght! mijn vader leght al neêrGa naar voetnoot1173
En doot in 't graf. wy trocken geen geweer,Ga naar voetnoot1174-vlg.
1175[regelnummer]
En staen noch hier. misschien sloegh hy aen 't quijnen
Om my te zien, zoo moght met reden schijnen
Dat ick hem holp om hals: nu is hy heen,
En nam al wat men spelde, lang geleên,
Met zich in 't graf: en al 's waerzeggers blaffenGa naar voetnoot1179 vlg.
1180[regelnummer]
Is ydel, en heeft niets met hem te schaffen.
Jokaste:
Heb ick u dat niet lang voorheen gespelt?
Edipus:
Gy spelde 't: maer ick wert van schrick beknelt.Ga naar voetnoot1182
Jokaste:
Laet vaeren dan al wat uw hart doet gruwen.
Edipus:
Betaemtme niet mijn moeders bedt te schuwen?Ga naar voetnoot1184
Jokaste:
1185[regelnummer]
Wat vreest de mensch, die vlack en onder leit,Ga naar voetnoot1185
Van 't avontuur beheerscht? voorzienigheitGa naar voetnoot1186-vlg.
Heeft in een zaeck, die vast gaet, niet te spreecken.
Best zoo men kan geleeft, niet omgekeecken.Ga naar voetnoot1188
Gy hebt geen reên te vrezen moeders echt.
1190[regelnummer]
Veel hebben zich in hunnen droom geleght
Aen moeders zy: doch hy versleet zijn dagenGa naar voetnoot1191 vlg.
Met lust, die dit hadde in den wint geslagen.
| |
[pagina 913]
| |
Edipus:
Dat's wel gezeght van u, zoo 't vrouwenbeeltGa naar voetnoot1193
Niet leefde, dat my baerde, en heeft geteelt:
1195[regelnummer]
Maer nu dit leeft, zoo ick met angst vermoede,Ga naar voetnoot1195-vlg.
Is 't noodigh staêgh te leven op mijn hoede.
Jokaste:
Uw vaders graf is 't oogh, dat voor u waeckt.Ga naar voetnoot1197
Edipus:
'k Beken 't: maer leeftze, ick ducht mijn ramp genaeckt.Ga naar voetnoot1198
Forbas:
Ay, zeghme eens, om wat vrou leeft gy in vrezen?
Edipus:
1200[regelnummer]
Om Merope, des konings vrou voor dezen.
Forbas:
En om wat reên bekommertge u om haer?
Edipus:
Apollo dreight my schrickelijck en zwaer.
Forbas:
Magh 't zijn gezeght? of magh het niemant hooren?
Edipus:
Genoegh. Apol heeft my gespelt te voren,Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Dat ick, besmet door moeders bed en trou,Ga naar voetnoot1205-vlg.
In vaders bloet mijn handen verwen zou:
Weshalve ick bang Korinthe heb begeven,Ga naar voetnoot1207
Om verr' van huis in veiligheit te leven.
Al dientme 't luck, geen hart wort zoo door 't lichtGa naar voetnoot1209
1210[regelnummer]
Verquickt, als door der oudren aengezicht.
Forbas:
Zoo zworftge uit vreze, in ballingschap verschoven?Ga naar voetnoot1211
| |
[pagina 914]
| |
Edipus:
Om vader niet van 't leven te beroven.
Forbas:
O koning, of ick u ontsloegh van smert,Ga naar voetnoot1213
Als een die u beminne uit al mijn hart?Ga naar voetnoot1214
Edipus:
1215[regelnummer]
Ick zou dees deught miltdaedigh u beloonen.Ga naar voetnoot1215
Forbas:
Voornaemlijck koom ick herwaert om te toonenGa naar voetnoot1216 vlg.
Dat mijne komst magh tot uw heil beslaen.
Edipus:
'k Zal evenwel niet naer mijne ouders gaen.Ga naar voetnoot1218
Forbas:
O zoon, gy weet niet hoe het is gelegen.Ga naar voetnoot1219
Edipus:
1220[regelnummer]
Zeghme, oude man, om Godts wil niets verzwegen.
Forbas:
Zoo gy hierom uw huis schuwt, dus ontstelt.
Edipus:
'k Vrees dat Apol my waerheit heeft gespelt.Ga naar voetnoot1222
Forbas:
Vreest gy u aen uw ouders zelfs te smetten?Ga naar voetnoot1223
Edipus:
Dat is 't: dat maentme angstvalligh op te letten.
Forbas:
1225[regelnummer]
Gy vreest vergeefs, en zijt vergeefs vervaert.Ga naar voetnoot1225
Edipus:
Waerom vergeefs? zy hebben my gebaert.Ga naar voetnoot1226
Forbas:
Vorst Polybus bestaet u in geen deelen.
| |
[pagina 915]
| |
Edipus:
Wat zeghtge? quam my dees niet voort te teelen?Ga naar voetnoot1228
Forbas:
Niet meer dan my: beide even na.Ga naar voetnoot1229
Forbas:
Hy teelde u niet, noch ick: hier gelt geen roemen.Ga naar voetnoot1231
Edipus:
Hoe plagh hy my dan zijnen zoon te noemen?
Forbas:
'k Schonck u weleer aen hem met deze hant.
Edipus:
Beminde hy dan dus het vreemde pant?Ga naar voetnoot1234
Forbas:
1235[regelnummer]
By mangel van 's rijx oir wert dit verzonnen.Ga naar voetnoot1235
Edipus:
Kocht gy my dan? of hebtge my gewonnen?Ga naar voetnoot1236
Forbas:
Ick vont u by Citheron in een bosch.Ga naar voetnoot1237
Edipus:
Hoe quaemtge daer in eenzaemheit zoo los?Ga naar voetnoot1238
Forbas:
Ick weide 't vee omtrent dien bergh, en verder.Ga naar voetnoot1239
Edipus:
1240[regelnummer]
Gy dwaelde heene en weder, als een herder?
Forbas:
Uw herder en behoeder in die stont.Ga naar voetnoot1241
Edipus:
Wat onheil trofme, als gy my redde, en vont?
| |
[pagina 916]
| |
Forbas:
Dat kan uw voet u levende openbaeren.Ga naar voetnoot1243
Edipus:
Helaes, gy brengt ons oude en quaede maeren?Ga naar voetnoot1244
Forbas:
1245[regelnummer]
'k Verloste u van de koort om voet, en been.Ga naar voetnoot1245
Edipus:
O windelsmaet, wat leedt ick teêr en kleen!Ga naar voetnoot1246
Forbas:
't Geval heeft u dien naem met recht beschoren.Ga naar voetnoot1247
Edipus:
Van vader, of van moeder? ay laet hooren.Ga naar voetnoot1248
Forbas:
Ick weet niet: die u broght heeft lucht hier af.Ga naar voetnoot1249
Edipus:
1250[regelnummer]
Vondt gy my zelf, of een die my u gaf?Ga naar voetnoot1250
Forbas:
Een herder quam u eerst aen my bestellen.
Edipus:
Wie is 't? kunt gy dees herders naem niet spellen?Ga naar voetnoot1252
Forbas:
Men zeide hy was Laius dienstverwant.Ga naar voetnoot1253
Edipus:
Van Laius, eer de koning van dit lant?
Forbas:
1255[regelnummer]
Al recht: het was zijn herder, hier gezeten.Ga naar voetnoot1255
Edipus:
Of hy noch leeft, dat ick 't uit hem magh weeten?Ga naar voetnoot1256
| |
[pagina 917]
| |
Forbas:
Dit wort u uit een' lantzaet best bekent.Ga naar voetnoot1257
Edipus:
Is niemant van u allen hier omtrent,
Die kennis van dien herder heeft gekregen,Ga naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
Hem zagh in stadt, of vont op ackerwegen,Ga naar voetnoot1260
Die melde ons dit, dewijl 't de tijt vereischt.
Rey:
Ick denck niet dat hy om een ander peistGa naar voetnoot1262
Dan om den man, dien, op het lant gezeten,
Gy zoecken liet? dit zal mevrouw best weeten.Ga naar voetnoot1264
Edipus:
1265[regelnummer]
Mijn koningin, weet gy oock of hy 't is,Ga naar voetnoot1265
Daer dees van spreeckt, en uit zijn wildernisGa naar voetnoot1266
Ontboden wert, om hier in 't hof te komen?
Jokaste:
Wie 't is daer dees van spreeckt? zet al dit schroomenGa naar voetnoot1268
Uit uwen zin, en laet dit ongedacht.Ga naar voetnoot1269
Edipus:
1270[regelnummer]
Geensins: bevind ick 't merck, 'k zal mijn geslachtGa naar voetnoot1270
Niet laeten kloeck en wacker op te speuren.
Jokaste:
By Jupiter, 't zal nimmermeer gebeurenGa naar voetnoot1272 vlg.
[Indienge voor uw leven zorge draeght,]
Datge onderzoeckt, daer 't hof nu van gewaeght.Ga naar voetnoot1274
1275[regelnummer]
Genoegh is 't dat ick my dus vinde in pijne.Ga naar voetnoot1275
Edipus:
Hou moedt, schoon ick een slaef te wezen schijne,Ga naar voetnoot1276 vlg.
| |
[pagina 918]
| |
Al quaem het van de derde moeder; gy
Zijt hierom niet te minder in waerdy.
Jokaste:
Geefme evenwel gehoor, en laet dit blijven.Ga naar voetnoot1279
Edipus:
1280[regelnummer]
Geensins: ick zoeck dit ernstigh door te drijven.
Jokaste:
Denck dat ick u ten beste ra met reên.Ga naar voetnoot1281
Edipus:
Dat beste brack my bitter op voorheen.Ga naar voetnoot1282
Jokaste:
Rampzaelge, ging uw kennis nimmer verder.Ga naar voetnoot1283
Edipus:
Een onder u ga heene, en hael dien herder.Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
Laet deze trots braveeren op haer bloet.Ga naar voetnoot1285
Rey:
hoe? waerom gaetze heenen,Ga naar voetnoot1287 vlg.
Bedruckt, en bang met jammeren en steenen?Ga naar voetnoot1288
Dit zwijgen is een voorspoock van iet quaets.Ga naar voetnoot1289
Edipus:
1290[regelnummer]
Dat voorspoock zy zoo 't wil: ick wil de plaetsGa naar voetnoot1290
Van mijn geboorte en afkomst naeckt ontblooten:
Al ben ick uit een' laegen stam gesproten.
Dit trotse wijf wort mooghlijck op my gram
En schaemroot om d'oneêlheit van mijn' stam.
1295[regelnummer]
Ick schatme een' zoon van vrou Fortuin gezegent,Ga naar voetnoot1295
En schroom niet eens wat laster my bejegent.Ga naar voetnoot1296
| |
[pagina 919]
| |
Fortuin heeft my, haere afkomst, voortgebraght,
De tijt, van kleen, in top gevoert met maght:Ga naar voetnoot1298
Dies ick, dus verr' gestapt, geensins zal schroomenGa naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
t'Ontdecken uit wat stamme ick ben gekomen.
Keer:
Citheron, spel ick met mijn' mont
De waerheit, zonder faelen,
U zal, eer noch de morgenstont
U morgen komt bestraelen,
1305[regelnummer]
Klaer blijcken wie de moeder zy
Van koning Edipus, dien wy
Op zulck een blijck vereeren
Met rey en zangen onversaeght,
Het welck mijn' koningh wel behaeght.
1310[regelnummer]
Dit 's, Febus, uw begeeren.Ga naar voetnoot1301-10
Tegenkeer:
O zoon, wie heeft u voortgebraght;
Een van 't getal der Goden,
Of berghmaeght, die met Pan vernacht?
Want bergen Godtheên noden:Ga naar voetnoot1311-14
1315[regelnummer]
Of was 't Merkuur op zijn' Cylleen?Ga naar voetnoot1315
Of teelde Bacchus u voorheen
By eene der GodinnenGa naar voetnoot1317 vlg.
Van Helikon, met groen bekranst,
Waer mê hy gaerne zingt en danst,
1320[regelnummer]
Verslingert op het minnen?
Edipus:
Kan ick, eer wy by een vergadert zijn,Ga naar voetnoot1321
| |
[pagina 920]
| |
Van d'oude mans iet gissen uit den schijn,Ga naar voetnoot1322
Zoo duncktme ick zie den herder hier vergaêren,Ga naar voetnoot1323
Daer wy voorheene om wenschten: want zijn jaerenGa naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Bestemmen 't, en gelijcken dezen man;Ga naar voetnoot1325
Byzonder, zoo mijn oogh recht kennen kanGa naar voetnoot1326
Mijn dienaers, die den ouden herwaert leiden.
Misschien kent gy hem best, en zult ons scheiden,Ga naar voetnoot1328
Als die den man eerst elders hebt gezien.Ga naar voetnoot1329
Rey:
1330[regelnummer]
Ick ken hem. dit was Laius herder, dien
Hy vont zoo trou als iemant in zijn stallen.
Edipus:
Korinter, hoor: ick vraegh u eerst van allen:
Is dit de man, van wien gy ons vermelt?
Forbas:
Dat is hy, die hier aenkomt uit het velt.
Edipus:
1335[regelnummer]
Gy oude man, zie herwaert, en geef redenGa naar voetnoot1335
Op mijne vraegh, waert gy al lang geledenGa naar voetnoot1336
In Laius dienst?
Herder:
'k was slaef op 's konings goet,
Doch niet gekocht, maer huisknecht opgevoedt.Ga naar voetnoot1338
Edipus:
Wat was uw werck? wat hebtge meest bedreven?
Herder:
1340[regelnummer]
Het kleene vee gehoedt, schier al mijn leven.Ga naar voetnoot1340
Edipus:
In welcke streecke onthieltge u wel bekent?Ga naar voetnoot1341
Herder:
Rondom den bergh Citheron, daer omtrent.
Edipus:
Gy kende of zaeght dien man omtrent die streecken?
| |
[pagina 921]
| |
Herder:
Wat deed hy? van wat man valt hier te spreecken?Ga naar voetnoot1344
Edipus:
1345[regelnummer]
Van dien; of was 't dat gy hem elders vondt?Ga naar voetnoot1345
Herder:
Ick kan het niet bedencken zoo terstont.
Forbas:
Heer koning, 't is niet vreemt. 'k zal onverdroten
Al wat hem door de jaeren is ontschotenGa naar voetnoot1347-48
Vernieuwen: want ick weet het zal hem voort
1350[regelnummer]
Invallen, als hy van Citheron hoort,
Den herdersbergh, daer hy twee kudden weide,
Ick eene kudde, en nimmer van hem scheide,Ga naar voetnoot1352
Dry maenden, al den zomer, van de lentGa naar voetnoot1353
Tot in den herfst: en toen het dreigementGa naar voetnoot1354-vlg.
1355[regelnummer]
Des winters ons allengs quam overvallen,
Dreef ick het vee weêrom naer mijne stallen,
En hy zijn kudde in Laius koy, met riet
Gedeckt. is 't waer het geen ick zegh, of niet?
Herder:
't Is lang geleên, en waerheit, geene leugen.Ga naar voetnoot1359
Forbas:
1360[regelnummer]
Nu zegh ons oock met een: magh 't u niet heugen
Dat gyme een kint bestelde, op dat ick 't zou,
Gelijck mijn' zoon, opvoeden vroom en trou?Ga naar voetnoot1362
Herder:
Wat 's dit? waerom zoeckt gy dit naer te spooren?
Forbas:
Dit's hy, toen noch een kint, en eerst geboren.Ga naar voetnoot1364
Herder:
1365[regelnummer]
Looptge in uw doot? waeromme zwijghtge niet?Ga naar voetnoot1365
| |
[pagina 922]
| |
Edipus:
Bestraf geensins den ouden: want hy schietGa naar voetnoot1366
Geen woorden uit, zoo strafbaer als uw rede.
Herder:
Mijn goede heer, wat of ick u misdede?
Edipus:
Gy spreeckt van 't kint niet klaer, gelijck hy wil.Ga naar voetnoot1369
Herder:
1370[regelnummer]
Hy weet niet wat hy zeght, en zweegh best stil.
Edipus:
Zeght ghy 't niet met gemack, men zal 't u leeren.Ga naar voetnoot1371
Herder:
Een' ouden slaen? dat zou den hemel deeren.Ga naar voetnoot1372
Edipus:
Is hier geen die hem knevel? boeit hem vry.Ga naar voetnoot1373
Herder:
Ick arme man, wat eischtge toch van my?
Edipus:
1375[regelnummer]
Gaeft gy hem niet het kint, gelijck wy vraegen?Ga naar voetnoot1375
Herder:
Ick gaf't. och had my toen de moort geslagen.
Edipus:
Dat zal geschiên: of melt de zaeck recht uit.Ga naar voetnoot1377
Herder:
't Zal eer geschiên, wort u dit klaer beduit.Ga naar voetnoot1378
Edipus:
Dees man, zoo 't schijnt, zoeckt niet dan wederstreven.
Herder:
1380[regelnummer]
Geensins, ick zegh: 'k heb hem het kint gegeven.
Edipus:
Was 't uw? of quam 't van iemants anders hant?
Herder:
't Was mijn niet: maer ick kreegh 't van een' op 't lant.Ga naar voetnoot1382
| |
[pagina 923]
| |
Edipus:
Van burgerye? of ergens van een' herder?Ga naar voetnoot1383
Herder:
Ay vraeghme niet: ick bidde u, vraegh niet verder.
Edipus:
1385[regelnummer]
Vraegh ick 't noch eens, 't zal u niet wel vergaen.
Herder:
't Was Laius kint, indien gy 't wilt verstaen.Ga naar voetnoot1386
Edipus:
Zijn dienaers of zijn eigen zoon? laet hooren.Ga naar voetnoot1387
Herder:
Indien ick 't zegh, 't is erger dan te voren.Ga naar voetnoot1388
Edipus:
Voor my, die 't hoor: noch luister ick gewis.Ga naar voetnoot1389
Herder:
1390[regelnummer]
Men zey, het was zijn zoon: die binnen is
Mevrou zal licht hoe 't leght u naeckt ontleden.Ga naar voetnoot1391
Edipus:
Gaf zy het u?
Herder:
zy gaftme.
Edipus:
en om wat reden?
Herder:
Op dat ick 't om zou brengen.
Edipus:
't geen zy baert?Ga naar voetnoot1393
Herder:
Uit vreze voor Apol, die heur bezwaert.Ga naar voetnoot1394
Edipus:
1395[regelnummer]
Wat was dit toch?
Herder:
gelijckwe momplen hoorden,
Dit zoontje zou zijne ouders noch vermoorden.Ga naar voetnoot1396
Edipus:
En waerom gaeft gy 't aen dien ouden man?
| |
[pagina 924]
| |
Herder:
Medoogen was hier d'eenige oirzaeck van.
Ick hoopte dat het in 't geboortgeweste
1400[regelnummer]
Des ouden mans zou schuilen: doch ten lesteGa naar voetnoot1400
Heeft hy het tot een schricklijck quaet behoedt:
Want zoo gy sproot uit koning Laius bloet,
Als Forbas zeght, zijt gy tot ramp geboren.
Edipus:
Helaes, dit blijckt. helaes, ick ben verloren.
1405[regelnummer]
O zon, 'k zie u voor 't lest, die my verveelt!Ga naar voetnoot1405
Onwaerdigh van mijne ouderen geteelt,
Heb ick hun bed, dat my niet voeght, geschonnen,
Om hals gebroght de geenen, die my wonnen.Ga naar voetnoot1406-08
Rey:
O menschelijck geslacht,Ga naar voetnoot1409-vlg.
1410[regelnummer]
Hoe luttel zijt gy nu by my geacht,
Geduurende dit leven!
Wat mensch wert van Fortuin oit meer verheven
Dan dees, in schijn geen mensch!
Hoe snel viel 't lot hem tegens zijnen wensch!Ga naar voetnoot1412-14
1415[regelnummer]
Uw voorbeelt leert te druckigh,Ga naar voetnoot1415
O Edipus, dat niemant is geluckigh:Ga naar voetnoot1416
Want gy, zoo hoogh in spoet,Ga naar voetnoot1417
Gebruickte uw heil in weelde en overvloet.Ga naar voetnoot1418
Toen gy met Godt zoudt teugelenGa naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
De maeght, met klaeu gewapent, en met vleugelen;
Al 't lant behoên voor moort;Ga naar voetnoot1417-21
Quaemtge in 't bezit, en voerde 't hooghste woort,Ga naar voetnoot1422-vlgg.
| |
[pagina 925]
| |
Beheerschte Thebes veste
Met eere en prijs, de groote stadt ten beste:
1425[regelnummer]
En nu, wat hooren wy!Ga naar voetnoot1425
Wat mensch was oit elendiger dan gy,
Die, naer men roept en mompelt,Ga naar voetnoot1427
Leght over 't hooft in schande en schult gedompelt!Ga naar voetnoot1428
O Edipus, befaemt
1430[regelnummer]
Zoo wijt en verr', hoe zitge nu beschaemt,Ga naar voetnoot1430
Die moeders schaemte ontbloote,
En blint misbruickte uw vaders bedgenoote,Ga naar voetnoot1430-32
Tot dat de tijt, die 't zagh,
Uws ondanx, dit in 't endt broght aen den dagh,Ga naar voetnoot1434
1435[regelnummer]
Dees huwlijxschennis doemde,
En u den man en zoon van moeder noemde!
O Laius arme zoon,
Ick wenschte u niet te zien in dezen hoon.Ga naar voetnoot1438
'k Beklaegh uw ramp met smerte,
1440[regelnummer]
Uw ongeluck, uit een medoogend harte.
Wat droegh ick moedt weleer
Op u: nu sla ick 't aenzicht schaemzaem neêr.Ga naar voetnoot1441-42
Bode:
O gy die hier in d'alleropperste eereGa naar voetnoot1443
Gestelt zijt, wat zult gy van uwen heereGa naar voetnoot1444
1445[regelnummer]
Niet hooren! wat voor gruwelen niet zien!Ga naar voetnoot1444-45
Wat droefheit komt u over; zoo misschienGa naar voetnoot1446
Gy Labdakus geslacht noch zijt genegen!
Want naer my dunckt, noch Fasis, verr' gelegen,Ga naar voetnoot1448
Noch Ister kan afwasschen smet en vlack,Ga naar voetnoot1449
| |
[pagina 926]
| |
1450[regelnummer]
Hier in het hof verborgen onder 't dack,
Die, reedt om voor elx ooge in 't licht te raecken,Ga naar voetnoot1451
Met wil begaen of niet, hem gansch mismaecken:Ga naar voetnoot1452
Doch quaet niet wil bedreven smert wel meest.Ga naar voetnoot1453
Rey:
Hier mangelt niets aen 't geen men heeft gevreest,
1455[regelnummer]
En ons nu blijckt, of 't luit ten hooghste afgrijslijck.Ga naar voetnoot1454-55
Wat tijding klampt gy noch op deze, al t'yslijck?Ga naar voetnoot1456
Bode:
Om u beknopt te melden 't geen ick weet.
Jokaste is al om hals, tot ieders leedt.Ga naar voetnoot1457-58
Rey:
Wie broghtze om hals, d'onzaelge in alle deelen?Ga naar voetnoot1459
Bode:
1460[regelnummer]
Zy holp zich zelf van kant, en dat by veelenGa naar voetnoot1460 vlg.
Meest wort beklaeght, is dat men niet vernam
Noch zagh hoe zy tot zulck een ende quam.
'k Zal evenwel u, naer mijn beste onthouwen,
Het deerlijck endt der droeve ziele ontvouwen.
1465[regelnummer]
Mevrou, vergramt ten drempel opgetreên,Ga naar voetnoot1465
Vloogh daetelijck naer 't bruitsbed, daerze alleen,Ga naar voetnoot1466
Na'et sluiten van het slot en kamerdeuren,
De vlechten van het hooft begon te scheurenGa naar voetnoot1467-68
Om Laius, lang gestorven, riep met kracht,
1470[regelnummer]
Den eersten man weêr ophaelde, en gedacht,
En d'oirzaeck van zijn doot, zich, zonder hoeder,Ga naar voetnoot1470-71
| |
[pagina 927]
| |
Beklaeghde, als een verlaete en droeve moeder
Voor haeren zoon tot zulck een kinderteelt;Ga naar voetnoot1471-73
De dubbele echt, en 't bruitsbed zich verbeelt;
1475[regelnummer]
Hoeze uit een' man zich mannen baerde, en kindersGa naar voetnoot1475
Uit kinderen, al stof tot zoo veel hinders.Ga naar voetnoot1476
Of zy 't hierop bestorf, dat weet men niet:Ga naar voetnoot1477
Want Edipus al jammerende schiet
Ter kamer in, waer door wy niet aenschouwenGa naar voetnoot1479
1480[regelnummer]
Haer ongeval, maer d'oogen stadigh houwen
Gehecht op hem, die heene en weder liep.
Hy vloogh al voort met groot misbaer, en riep
Geweer, geweer ons allen toe, en vraeghdeGa naar voetnoot1483
Waer hy zijn vrou en moeder, de beklaeghde,Ga naar voetnoot1484-vlg.
1485[regelnummer]
De moeder van zijn kindren, vinden moght.
Terwijl hy raest, 'k weet niet wat Godt hem broghtGa naar voetnoot1486
Tot kennis: want hem niemant van ons allen
Dit wees. hy schreeude, als waer hy overvallen,Ga naar voetnoot1488
Van iemant voortgeruckt in dit rumoer.Ga naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
Hy loopt met kracht de deuren op den vloer,Ga naar voetnoot1490
De hengsels uit de posten, datze boogen.Ga naar voetnoot1491
Zoo komt hy dol ter kamer in gevlogen,
Daer wy, helaes, de koningin, ô strijt!Ga naar voetnoot1493
Zien hangen aen een' koort geknoopt. hy krijt
1495[regelnummer]
Haer schricklijck aen, met opgespalckte blicken,Ga naar voetnoot1495
Pooght flux de koort van haeren hals t'ontstricken,Ga naar voetnoot1496
En worpt zich op den vloer verbaest in 't stof.Ga naar voetnoot1497
Daer zagh men een droef schouspel op het hof:Ga naar voetnoot1498
Want toen de man van 't kleet, gelijck bezeten,
1500[regelnummer]
Den gouden haeck, haer pracht, had afgereten,Ga naar voetnoot1500
| |
[pagina 928]
| |
Zoo ruckte hy hier mê zijne oogen uitGa naar voetnoot1501
Het aengezicht, en jammerde overluit:
Ick kan haer in dien schijn niet meer aenschouwen,
Noch zoo veel quaets en ramps, by my gebrouwen,Ga naar voetnoot1503-04
1505[regelnummer]
Wil, van het licht berooft, geen bloetschand zien,Ga naar voetnoot1505-vlg.
Noch kennen die my helpen. dat verbiên
En weigren my de billijckheit, en reden.Ga naar voetnoot1506-07
Dus huilt hy, slaet de winckbraeu van beneden
Om hoogh, verscheurt zijne oogen, als verwoet.Ga naar voetnoot1508-09
1510[regelnummer]
d'Ooghappel verft zijn aenzicht nat van bloet.Ga naar voetnoot1510
De kaecken, niet alleen van bloet bedropen,
Maer als een plas en regen overloopen
Van 't zwarte bloet. dit onheil sproot alleenGa naar voetnoot1511-13
Uit beide niet, maer treft oock in 't gemeenGa naar voetnoot1513-14
1515[regelnummer]
Met jammeren den man en vrou: en even
Gelijckze door 't geluck dus lang verheven,
In eere staen, hoedanigh het oock is,Ga naar voetnoot1517
Zoo keert het snel van daegh in jammernis,Ga naar voetnoot1515-18
En droefheit, schande, en schult, en alles, hoe men
1520[regelnummer]
Ter weerelt oock iet jammerlijx zou noemen.Ga naar voetnoot1519-20
Rey:
Hoe draeght hy zich in al dit ongeluck?Ga naar voetnoot1521
Bode:
Hy roept dat men de poort ras openruck',
En iemant den Thebaenen al te gaderGa naar voetnoot1523
Vertoone dien dootslager van zijn' vader
1525[regelnummer]
En moeder. hy vloeckt schricklijck en verwoet,Ga naar voetnoot1525
Zeght dat hy, als 's lants balling, zijnen voet
Wil zetten uit het rijck, en hier niet langer
| |
[pagina 929]
| |
Verblijven in het hof: naerdien hy, zwanger
Van vloecken, zich verdoemt heeft met geschrey.Ga naar voetnoot1528-29
1530[regelnummer]
Nu hoeft hy hulp, een' leitsman, die hem ley':
Zijn ongeval en opgehoopte plaegen
Zijn grooter dan een sterflijck mensch kan draegen.
Dit zal hy zelf u toonen: want de poort
Gaet open, en gy zult terstont den moort,Ga naar voetnoot1534
1535[regelnummer]
En 't schouspel zien zoo deerlijck voor uwe oogen,
Dat dit de wraeck zou roeren met medoogen.Ga naar voetnoot1536
Rey:
O jammer, droef te zien voor my,
O droefste treurrol van zoo veelenGa naar voetnoot1538
Ick in mijn leven oit zagh speelen!
1540[regelnummer]
Elendige, wat razerny
Beving u, na dit grof verloopen!Ga naar voetnoot1541
Wat tegenspoet verruckte uw' geest
Om, tot uw onheil, onbevreest
Uw groote elenden op te hoopen
1545[regelnummer]
Met d'allergrootste afgrijslijckheên!Ga naar voetnoot1542-45
Wie kan u zien, en dit verdragen!Ga naar voetnoot1546
'k Had anders u noch veel te vraegen,
Te hooren, in gespreck te treên:Ga naar voetnoot1548
Zoo roert uw ongeluck van binnenGa naar voetnoot1549
1550[regelnummer]
Mijn hart, en harssens, en mijn zinnen.
Edipus:
Och och, wee my elendigh man.
Armzalige, waer ben ick dan?Ga naar voetnoot1552
Hoe smilt mijn stem in klaghtigh weenen!Ga naar voetnoot1553
Och och Fortuin, waer vliet gy heenen?Ga naar voetnoot1554
| |
[pagina 930]
| |
Rey:
1555[regelnummer]
Zy nam haer afscheit, vol verdriet,
Te schricklijck dat men 't hoort, of ziet.Ga naar voetnoot1555-56
Edipus:
O duisternis, afgrijsselijcke dampen,Ga naar voetnoot1557
Hoe worde ick nu gedruckt van rampen,
En endeloze gruwzaemheên!
1560[regelnummer]
Hoe pijnight my door al mijn leên
't Herdencken van zoo veel voorleden
Verdrieten, en elendigheden!Ga naar voetnoot1560-62
Rey:
Het is niet vreemt dat zulck een smart
U dubbel treft, en raeckt aen 't hart.Ga naar voetnoot1564
Edipus:
1565[regelnummer]
Och vrient, hoort gy noch hier mijn klagen?
Volhardtge zorgh voor my te draegen?
Al derve ick 't hemelsch licht, och och,
Ick hoore uw stem, en kenne u noch.
Rey:
Wat moght gy met uwe eige handenGa naar voetnoot1569
1570[regelnummer]
Zoo vreesselijck u zelf aenranden,
Uwe oogen quetsen, dus beroert?Ga naar voetnoot1571
Wat Godt heeft u zoo verr' vervoert?Ga naar voetnoot1572
Edipus:
Apol, Apol, ô mijn getrouwen,
Heeft deze jammeren gebrouwen,Ga naar voetnoot1574
1575[regelnummer]
En my gebroght in dezen stant;
Maer niemant anders met zijn hant
Mijne oogen uit het hooft getogen
Dan ick, van razerny bewogen:Ga naar voetnoot1578
Want waertoe diende zon en dagh
1580[regelnummer]
Een' mensch, die niet dan droefheit zagh?Ga naar voetnoot1579-80
Rey:
Gy zeght als 't is. ô hardt gelagh!
| |
[pagina 931]
| |
Edipus:
Och vrienden, zeghtme: in dees verdrieten
Wat kan' er voor my overschieten,
Dat ick met lust aenschouwen kan,
1585[regelnummer]
Beminnen, hooren, spreecken dan
Met bitterheit! och vrienden, wacker,Ga naar voetnoot1582-86Ga naar voetnoot1586
Verdrijftme naer woestijn, en acker,Ga naar voetnoot1587
Als een' verschovling, waert geschuwt,Ga naar voetnoot1588
Een' vloeck, een pest, daer elck voor gruwt,
1590[regelnummer]
Van Godt noch sterflijck mensch te minnen.
Rey:
Rampzalige, om uw dolle zinnen,Ga naar voetnoot1591
En jammeren, te snoot geschent,Ga naar voetnoot1592
Och och, had ick u noit gekent!Ga naar voetnoot1593
Edipus:
Afgrijsselijcke rampen moeten
1595[regelnummer]
Hem schenden, die my, by de voeten
Gehangen in het bosch, zoo snootGa naar voetnoot1596
Ontbont, bevrijde van de doot.
Ick heb geen deught van hem verworven,Ga naar voetnoot1598
Had toen een beter doot gestorven,Ga naar voetnoot1599 vlg.
1600[regelnummer]
Tot minder smart en rouw van my,
En deze vroome burgery.
Rey:
Ick wenschte dit, zoo wel als gy.
Edipus:
Zoo had ick vader niet verslagen,
Noch moeders bed, de bron der plaegen,Ga naar voetnoot1604 vlg.
1605[regelnummer]
Zoo schandelijck en vuil besmet:
Nu sproot ick uit een heiloos bed
Van die bevleckten, vol onwaerde:Ga naar voetnoot1607
Nu teelde ick zoons by die my baerde.
| |
[pagina 932]
| |
In 't kort, al 't snootste dat gebeurtGa naar voetnoot1609
1610[regelnummer]
Is my by nootlot toegekeurt.Ga naar voetnoot1610
Rey:
Gy hebt te veel uw dolheit toegegeven.
Veel nutter doot dan blint in ramp te leven.
Edipus:
Och, leerme niet, noch geefme raet
Wat my best voeght in dezen staet:Ga naar voetnoot1537-1614
1615[regelnummer]
Want hoe zoude ick toch vader met mijne oogen
In Plutoos rijck om laegh aenschouwen mogen,
Of moeder, mits ick door hun beider dootGa naar voetnoot1617
Mijn misdaet heb verdubbelt, en vergroot?Ga naar voetnoot1617-18
Maer 't aenzien van mijn telgen, in haer bloeien,
1620[regelnummer]
Valt aengenaem: men zietze gaerne groeien.
Voorwaer ick kan dees stadt met mijn gezichtGa naar voetnoot1619-21
Niet aenzien, noch haer torens, noch 't gestichtGa naar voetnoot1622
Der kercken, of de beelden van de Goden,
Dieme in dees stadt getrouw hun hulpe boden,
1625[regelnummer]
En eerelijck opvoedden. 'k heb gestoort
Door mijn besluit, een hoogh gesproken woort,
Vrywilligh my van al dit goet versteecken;
Besloten dat zich elck aen my moght wreecken,Ga naar voetnoot1624-28
Verdrijven dien godtloozen, eenen manGa naar voetnoot1629
1630[regelnummer]
Zelfs van de Goôn besmet gedoemt, en van
Vorst Laius bloet, toen ick mijn schantvleck melde,
Mijn bloetschandael al 't volck voor oogen stelde.
Hoe kon ick hen met schaemtloze oogen zien?Ga naar voetnoot1631-33
Onmogelijck: en zoo het kon geschiên
| |
[pagina 933]
| |
1635[regelnummer]
Dat ick my zelf 't gehoor benam, 'k wou d'ooren
Strax sluiten om een ander niet te hooren,Ga naar voetnoot1636
En teffens blint en doof zijn: want het is
Een groote troost in groote droefenisGa naar voetnoot1638
Dat iemant al zijn zinnen wort benomen.Ga naar voetnoot1639
1640[regelnummer]
Citheron, wat moght gy my wellekomen?Ga naar voetnoot1640
En waerom holpt gy 't kint niet ras van kant?
Zoo had men noit van mijn' geboortestantGa naar voetnoot1642
Geweeten. ô vorst Polybus, landouwen,Ga naar voetnoot1643
Korinte, valsch mijn vaderlant gehouwen,Ga naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
Wat hebtge my, een gruwzaeme etterplaegh,
Gelijck wat schoons, wat eêls, gevoedt zoo graêgh!Ga naar voetnoot1645-46
Nu oordeelt elck my snoot van snoôn gesproten.Ga naar voetnoot1647
O drysprong! ô bosschaedjen, dicht besloten
In schaduwen! ô boomen! enge plaets
1650[regelnummer]
Des drysprongs, die mijn vaders bloet, vol smaetsGa naar voetnoot1648-50
Vergoten van dees handen, hebt gedroncken,
Gedenckt u niet hoe mijne gruwlen stoncken,Ga naar voetnoot1652
En hoe ick uit dien moorthoeck herwaert quam?
Dit quaet bedreef? ô bruiloftstorts, ô vlam,Ga naar voetnoot1654
1655[regelnummer]
Broght gy ons voort? ontfingtge na het baeren
Het zelve zaet, en teelde door het paeren
De vaders, broêrs, en kinders, bloetverwant,Ga naar voetnoot1654-57
Bruits, vrouwen, en oock moeders, schant by schant,
Daer elck van spreeckt: want 't voeght geensins te gevenGa naar voetnoot1658-59
1660[regelnummer]
Een' schoonen naem 't geen schendigh is misdreven?Ga naar voetnoot1659-60
Versteecktme, ô ramp, flux ergens in een' hoeck.Ga naar voetnoot1661
Vermoortme, of plomptme in zee, gelijck een' vloeck,Ga naar voetnoot1662
| |
[pagina 934]
| |
Daer ick niet meer verschijn voor iemants oogen.Ga naar voetnoot1663
O burgers, komt my schichtigh aengevlogen.
1665[regelnummer]
Gehoorzaemt noch ontzietme niet. geen manGa naar voetnoot1664-65
Dan ick alleen dit jammer draegen kan.
Rey:
Maer Kreon komt hier tijdigh. hy is maghtighGa naar voetnoot1667
Op uw verzoeck, te droef en jammerklaghtigh,Ga naar voetnoot1668
Te stemmen wat gy zoeckt door deze bê.Ga naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Hy is 's lants oogh, en waeckt in uwe stê.Ga naar voetnoot1670
Edipus:
Wee my! wat zal ick langer hier toe spreecken?Ga naar voetnoot1671
Wat trouw verdiene ick by hem door mijn smeeckenGa naar voetnoot1672
Die tegens hem was wrevligh en gestoort?Ga naar voetnoot1673
Kreon:
Zijt welgemoedt. ick kome rechtevoortGa naar voetnoot1674
1675[regelnummer]
U niet met schimp in droeven stant bejegenen:Ga naar voetnoot1675
En acht gy op geen menschen: acht het zegenen,
Des zonneschijns, die alles spijst, en voedt,
Uw schande ontdeckt met haeren glans, en gloet,Ga naar voetnoot1678
En toont dat lant, noch lucht, noch dau, noch regen
1680[regelnummer]
Dees lantsmet lijdt. hy is den hemel tegen,Ga naar voetnoot1680
Dies Godt het lant te keer gaet met zijn roê.Ga naar voetnoot1676-81
Trouwanten, brengt hem voort naer binnen toe.Ga naar voetnoot1682
Wat toeftge noch? men breng' hem daetlijck binnen.Ga naar voetnoot1683
Het voeght voor al den bloetverwant met zinnenGa naar voetnoot1684
1685[regelnummer]
Te letten op der bloetverwanten quaet.
| |
[pagina 935]
| |
Edipus:
By Jupiter, hoe hebtge in dezen smaetGa naar voetnoot1686
My in mijn waen bedrogen? stut der vroomen,Ga naar voetnoot1687
Hoe durftge noch by zulck een' booswicht komen?Ga naar voetnoot1688
Geef my gehoor: want zoo gy dit beseft,Ga naar voetnoot1689
1690[regelnummer]
Ick zegge alleen wat my, niet u betreft.Ga naar voetnoot1690
Kreon:
Wat eischtge dan van my dus errenstachtigh?Ga naar voetnoot1691
Edipus:
Verdrijf my uit het lant, die vaderslaghtigh
Verdien voortaen te missen zon en dagh.Ga naar voetnoot1692-93
Verdrijfme, daer my niemant spreecken magh.Ga naar voetnoot1694
Kreon:
1695[regelnummer]
't Waer al beschickt, en ree bestelt te voren,Ga naar voetnoot1695
Stont my niet eerst der Goden wil te hooren,Ga naar voetnoot1696
Wat hun belieft te sluiten over u.
Edipus:
Apolloos wil en vonnis is toch u
Al klaer ontdeckt, dat gy dien godelozenGa naar voetnoot1699
1700[regelnummer]
Den vadermoort betaelt, ten schrick der bozen.Ga naar voetnoot1700
Kreon:
't Is zoo gezeght: nochtans in dezen staet
Is 't beter dat men 't uitvoer' met Godts raet.Ga naar voetnoot1701-02
Edipus:
Vraeght gy Godt raet om my, van elck verschoven?
Kreon:
Uw jammer eischt dat wij Godts mont geloven.Ga naar voetnoot1704
Edipus:
1705[regelnummer]
'k Beveele u, en vermaene u, delfze in 't stof,Ga naar voetnoot1705
Begraef haer lijck, dat doot leght op het hof.Ga naar voetnoot1706
Dees leste dienst zijt gy den uwen schuldigh.Ga naar voetnoot1707
| |
[pagina 936]
| |
My past het niet, dat deze stadt geduldighGa naar voetnoot1708
Haer' burger lijde in 't lant van zijn geboort:
1710[regelnummer]
Dies drijfme flux ten berge uit deze poort,Ga naar voetnoot1710
Ter stede, daer Citheron rijst, vol wouden:Ga naar voetnoot1711
Daer d'ouders my al by hun leven zoudenGa naar voetnoot1712
Begraven, op dat ick geniete op 't veltGa naar voetnoot1713
Het kerckhof, my van hun zoo vroegh bestelt:
1715[regelnummer]
Want dit gaet vast, dat my geene andre elende,
Noch zwaere koorts kon helpen aen mijn ende:Ga naar voetnoot1715-16
'k Waer anders noit in stervens noot bewaert,Ga naar voetnoot1717
Hadt Godt my niet tot grooter ramp gespaert:Ga naar voetnoot1718
Doch 't ga zoo 't wil met mijn fortuine, aen 't doolen:Ga naar voetnoot1719
1720[regelnummer]
Laet my de zorgh voor mijne zoons bevolen:Ga naar voetnoot1720
O Kreon, het zijn mannen, en gy ziet
Zy zijn nu groot. aen nootdruft zal 't hun nietGa naar voetnoot1722
Ontbreecken, waerze in deze weerelt zwerven:
Maer kan mijn bede in 't uiterste iet verwerven
1725[regelnummer]
Op u, en raeckt barmhartigheit uw hart,
Heb deernis met mijn dochtren in haer smert,
Die jammerende en noit genoegh beklaeghden,
Weeskinderen, verschovelingen, maeghden,
Bedruckten, wien noit spijs ontbrack, dat pasGa naar voetnoot1724-29
1730[regelnummer]
Als ick in 't hof niet tegenwoordigh was.Ga naar voetnoot1729-30
Zy hadden 't elck zoo goet gelijck hun vader.
Gedoogh voor 't lest dat ick haer al te gaderGa naar voetnoot1732
Noch eens de hant geve, en mijn ramp beween'.Ga naar voetnoot1733
O vorst, ga heen, goetaerdige, ga heen,Ga naar voetnoot1734
1735[regelnummer]
Oprechte telgh, uit eerlijck bloet gesproten;Ga naar voetnoot1735
Magh ick mijn kroost, die droeve druckgenooten,Ga naar voetnoot1736
| |
[pagina 937]
| |
Noch mijne hant eens geven met beklagh;
'k Zal rekenen haer noch, gelijck ick plagh,
Te zegenen, te zien met vrolijcke oogen.
1740[regelnummer]
Wie hoor ick daer dus schreien? ô medoogen!
Mijn dochters? och, de waertste van mijn bloet,
Door Kreon noch in zulck een' wederspoetGa naar voetnoot1742
My toegestiert? wat zal ick langer spreecken?Ga naar voetnoot1743
Kreon:
Gy zeght als 't is. ick wou u niet versteecken
1745[regelnummer]
Van uw verzoeck, en zondtze u daetlijck toe.
Hier ben ick.
Edipus:
dat u Godt Jupijn behoê,Ga naar voetnoot1744-46Ga naar voetnoot1746
En om dees deught, meer zegens u verleene
Dan my. komt hier, mijn dochters, herwaert heene.
Koomt herwaert: vat uw' broeder by zijn hant,
1750[regelnummer]
Die 't licht van vaders oogh heeft aengerant,
En 't klaer gezicht berooft van 's hemels klaerheit,
Waerom hy nu dus omtast in dees naerheit.Ga naar voetnoot1749-52Ga naar voetnoot1752
Och dochters, och, hoe zijtge door 't bestaenGa naar voetnoot1753
Van vader, och, onweetende verraên,Ga naar voetnoot1754
1755[regelnummer]
Geboren uit de zelve, die hem baerde!
'k Beklaegh u, kan niet zien hoe, vol onwaerde,Ga naar voetnoot1756
Gy overal, onnozel, zonder schult,Ga naar voetnoot1757
Uw levens tijt in droefheit slijten zult.
Waer zult gy toch met speelgenoots vergaêren,
1760[regelnummer]
En op wat feest verschijnen by de schaeren,
Van waerge, in stê van vreught t'ontfangen, niet
Naer huis keert, dan bekreten van verdriet?Ga naar voetnoot1759-62
En als uw jeught eens rijp is om te trouwen,
Wie zal zijn vrucht, zijn kint dus onwaert houwen,Ga naar voetnoot1764
| |
[pagina 938]
| |
1765[regelnummer]
Dat hy 't aen zulck een schantvleck zou besteên,
Die mijne en beide uw oudren zijn gemeen?Ga naar voetnoot1764-66
Want wat verwijt moet dit geslacht niet draegen!
Uw vader heeft zijn' vader doot geslagen,
En vruchten by zijn moeder voortgebroght,
1770[regelnummer]
Uit die hem baerde, en won u onbedocht,Ga naar voetnoot1770
By haer, van wien hy zelf is afgesproten.
Dit zal u elck verwijten, elck zich stootenGa naar voetnoot1772
Om uwe hant te trouwen: dus geschuwt
Van elck, zult gy, mijn dochters, ongehuwt,
1775[regelnummer]
En kinderloos vergaen, en heenesterven.
O Kreon, naerdemael gy van mijne ervenGa naar voetnoot1776
Alleen, gelijck hun vader, nablijft, och,Ga naar voetnoot1777
Ontferm u om deze ouderlozen toch.
Gedoogh niet datze uw bloetverwant belachen,Ga naar voetnoot1779
1780[regelnummer]
Uw nichten, droef van d'echt versteecken, prachen,
Omzwerven, uitgeschupt door 't gansche rijck,Ga naar voetnoot1780-81Ga naar voetnoot1781
Noch maeckze my in jammer niet gelijck.
Gy weet haer oude, en 't moet u billijck deeren.Ga naar voetnoot1783
Gy ziet elck schuw haer ree den neck toekeeren,
1785[regelnummer]
Behalve gy. ô brave, helpze toch:Ga naar voetnoot1784-85
Bestem mijn bede. ô dochters, 'k had u nochGa naar voetnoot1785-86
Veel lessen in te scherpen: maer uwe oude
Begrijpt noch niet wat ick u leeren zoude.
Bidt Godt nu, dat hy u, zoo lang gy leeft,Ga naar voetnoot1789
1790[regelnummer]
Een betere fortuin dan vader geeft.
Kreon:
Het is genoegh. waer voert de rouw uw zinnen!Ga naar voetnoot1791
Koom herrewaert, en stap in 't hof naer binnen.
| |
[pagina 939]
| |
Kreon:
1795[regelnummer]
Wat tijdigh is, dat 's schoon by kloecken.Ga naar voetnoot1795
Edipus:
Hoor toe, hoor wat ick wil verzoecken?Ga naar voetnoot1796
Kreon:
'k Zal 't weeten, als gy 't maeckt bekent.
Edipus:
Dat gy ons uit dit rijck verzent.
Kreon:
Zoeckt gy 't van my? 't raeckt Godt daer boven.Ga naar voetnoot1799
Edipus:
1800[regelnummer]
Ick ben van alle Goôn verschoven.Ga naar voetnoot1800
Kreon:
Gy zult haest raecken tot uw wit.Ga naar voetnoot1801
Edipus:
Verzekert gyme, ö Kreon, dit?Ga naar voetnoot1802
Kreon:
Ick plagh niet strax mijn oordeel t'uiten.Ga naar voetnoot1803
Edipus:
Vervoerme flux van hier naer buiten.Ga naar voetnoot1804
Kreon:
1805[regelnummer]
Laet los uw kinders: ga dan vry.Ga naar voetnoot1805
Edipus:
Ontweldighze alle niet van my.Ga naar voetnoot1806
Kreon:
Gedenck geensins dat gy 't al zult verwerven:Ga naar voetnoot1807
Want wat u dus lang volghde moet gy derven,
In 't ende van uw leven, arme man.Ga naar voetnoot1808-09
Rey:
1810[regelnummer]
Thebaeners, ô gy vroome burgers van
| |
[pagina 940]
| |
Mijn vaderlant, ay ziet: gy ziet hier heden
Dien Edipus, die, tot behoudt der stedenGa naar voetnoot1812
De dubbelheit des raetsels van 't gedroght
Ontwarren kon, en zulck eene eer bevocht,
1815[regelnummer]
Gelijck een helt, de braefste man der mannen,Ga naar voetnoot1814-15
Die burgergunst en aenzien kon verbannen:Ga naar voetnoot1816
Nu zietge in welck een onweêr van verdriet
Hy schipbreuck leedt, en gansch verging tot niet:Ga naar voetnoot1818
Dies leert nu uit den spiegel, u gegeven,Ga naar voetnoot1819
1820[regelnummer]
Den lesten dagh bespieglen van uw leven,Ga naar voetnoot1820
En acht geen' mensch geluckigh in zijn' staet,
Eer 't leven endt, en naer zijn' wensch vergaet.Ga naar voetnoot1822
EINDE. |
|