De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 941]
| |
[Gedichten]Op Venus en Cupido, door G. Flinck geschildert.aant.Ga naar voetnoot*Wie schept uit verf dit vleesch en vel,
En geeft hier stof aen minnespel,
Terwyl de moeder 't kint belonckt,
Dat haer met hant en ooge ontvonckt,
5[regelnummer]
Den blancken hals en boezem streelt,
Al heimelyck het hart ontsteelt,Ga naar voetnoot6
En minzaem aenziet? welck een gloetGa naar voetnoot7
Ontsteeckt van wederzy het bloet,
Een zelve bloet, en al te naGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Om zich te mengen, ga met gaGa naar voetnoot10
Te paeren, en al t'ongelyck
Van oude! ketelde oit muzyckGa naar voetnoot11-12Ga naar voetnoot12
't Gehoor zoo dertel, daer men speelt,Ga naar voetnoot13
Als hier 't gevoelen zich verbeeltGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Van wederzyde iet lieflycks, datGa naar voetnoot15
De ziel door al de leden vatGa naar voetnoot16
Van top tot teen? men kent dit vier
In twee paer oogen aen den zwierGa naar voetnoot18
Van elck bekoorelyck gezicht.
20[regelnummer]
De minnetortsen staen te dicht.Ga naar voetnoot20
De wasse beelden smilten vast,Ga naar voetnoot21
Terwyl de gloet in d'aeren wast,
En groeit, en voortslaet, zonder rust.Ga naar voetnoot23
En wie geniet den grootsten lust
25[regelnummer]
Van beide, die zich streelen laet,
Of streelt? de minne houdt geen maet,
Noch streeck, noch regel, nochte wet,
Ten zy haer d'onmaght paelen zet.Ga naar voetnoot28
Verbeelding is een ieders wit,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Doch geen vermaeck zoo groot als dit,
Het middelpunt, daer 't al op stuit,
En zonder dat is 't leven UIT.
|
|