Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10,76 MB)






Editeurs
C.R. de Klerk
B.H. Molkenboer
H.W.E. Moller
J. Prinsen J.Lzn
Leo Simons
J.F.M. Sterck



Genre
poëzie
drama

Subgenre
verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627

(1929)–Joost van den Vondel

Vorige Volgende
Regelnummers proza laten vervallen

[Palamedes]



illustratie

Jacob Aertsz. Colom (of Calom), de doopsgezinde boekverkoper,
die Vondel's Palamedes uitgaf. - Matham's gravure stelt hem voor als aardrijkskundige en cartograaf, als hoedanig Colom (1599-1673) o.a. de auteur is van De Vyerighe Colom Klaer Vertoonende in vyftich onderscheydene Curieuse Caarten De XVII. Nederlantsche Provincien, Alsmede De Hartogen, Houtvesters en Graven van Vlaenderen, Hollandt ende Zelandt. met Desselfs beschryving, waarvan hij tevens een Franse uitgaaf bewerkte en publiceerde: La Flamboyante Colomne des Pays-Bas. Autrement dict Les XVII. Provinces... Anno 1636.


[p. 613]



illustratie

‘'s Lands treurspel’
Onthoofding van de 72-jarige staatsman Johan van Oldenbarnevelt 13 mei 1619
op 't ruw schavotgetimmerte vóór de ridderzaal op het Haagse binnenhof, naar de bekende historiese prent van Claes Jansz. Visscher. Tragiese ‘Iustitie’ (een gerechtelike moord immers voor de geschiedkundige wetenschap), die Vondel heeft geleid en bezield tot de dramatiese fantasie van zijn Palamedes oft vermoorde onnooselheyd.


[p. 614]



illustratie

Johan van Oldenbarnevelt in 1617
Prent van W. Delff naar een portret van de zeventig-jarige geschilderd door Mierevelt


[p. 615]

I.V. Vondelens Palamedes Vermoorde Onnooselheyd.
Treur-spel, Nvnc Cassvm Lvmine Lvgent.aant.aant.aant.aant.aant.aant.

Ghedruckt na de Copye
Tot Amsterdam,

By Jacob Aertsz. Colom, Boeckvercooper op 't Water/ in de vyerighe Colom. Anno 1625.



illustratie

[p. 616]

PALAMEDES WORDT HIER AFGEDRUKT VOLGENS de eerste uitgave. Ghedruckt na de Copye Tot Amsterdam, By Jacob Aertsz. Colom, Boeckvercooper op 't Water / in de vyerighe Colom. Anno 1625. Zie op de vorige pagina 't tietelblad typografies nagevolgd. (Unger: Bibliographie van Vondels werken nr. 112, blz. 36).

Vignet: 'n vurige kolom; de uitgever werd dus naar z'n uithangbord genoemd (zie het vignet met randtekst op blz. 486). Opmerkelik is dat Jacob Aertsz. zich vroeger (zie blz. 486 en 529) Kalom of Calom noemde, en dat weer doet in alle volgende Palamedes-uitgaven bij hem verschenen. Ook in het Doopsgezind Memoriaal van Reinier Wybrandsz heet hij zowel Calom als Colom. In het opengeslagen boek op zijn portret (zie blz. 612) staat Colom; ook in de beide in het onderschrift vermelde atlassen tekent hij zich zo. Zijn famielie noemt zich Colom.

In de tietel: onnooselheyd: onschuld; nunc cassum lumine lugent: nu betreuren zij de van 't leven(slicht) beroofde, nu betreuren zij hem, nu hij dood is (zie blz. 623 r. 108 en 115, 116). (Vergilius' AEneis 2:85).

De prent van Savery, hiernaast gereproduceerd, komt in de eerste uitgave van Palamedes niet voor (behalve in enkele exemplaren), wel in de latere uitgaven van 1625/1626 en volgende.

Wat de prent voorstelt, vindt men beschreven in Palamedes zelf vs. 2023-2041. Brandt zegt in zijn Leven van Vondel: ‘Op den tytel van Palamedes... volgde een print, daar een oudt man, van een achtbaar en deftig gelaat, zweemende naar [= gelijkende op] den Advocaat, in een diereperk stondt beslooten, en van [= door] Themis, Godinne der Rechtvaardigheit, werdt gelauriert.’

Een van de meest linkse koppen van de zeven-koppige draak zien we 'n kroon op hebben: mogelik is daarmee bedoeld de Engelse koning Jakob I, aartsvijand van Oldenbarneveld, die door bemiddeling van z'n gezanten het politiek-theologies twistvuur in de Republiek ijverig stookte.

[p. 617]



illustratie

Het ongediert begrimt met open muijl, en pooten
Manhafte onnooselheijd, in 't beestenperck verstooten:
Noch swichtse niet, hoe seer de boosheijd brult, en tiert:
Maer spreeckt voor 't heijligh recht: dies Themis haer lauriert.


[p. 618]

Klinckert.aant.

 
Ten leed geen seven jaer, of Palamedes schaeu,Vs. 1
 
By nacht, de tenten ging der Rechteren doorwaeren:2
 
Die resen op verbaest met opgeresene hayren,3
 
En sagen daer een schim mishandelt blond en blaeu.4
5
Sijn baerd hing dick van bloed: sijn' keel was schor, en flaeu.5
 
Wie komt ons, riepen sy, in 't duyster dus vervaeren?6
 
By toortslicht, sprack hy, ick uw' straf lees uyt dees' blaeren:7
 
Die myne onnooselheyd ten roove gaeft aen 't graeu.8
 
Sy zidderden van schrick, sy vlooden niet, sy vloogen,9
10
Dan ginder, dan weer hier, voor 't branden sijner oogen.
 
Hy stapte hen na, en liet een bloedvleck waer hy trad:11
 
Tot dat de schemering des dageraeds ontloocken,
 
D'ancxstvalligheyd verdreef van 't naer, en yss'lyck spoocken,
 
En vond de vaderbeuls door 't knaegen afgemat.

THEOK.

Idacharis es ti potherpei.

Threpsai kai lukideis, threpsai kynas, hoos ty phagoonti.*

[p. 619]

Voor-Reden.aant.

1 Die tot staet, en ampten beroepen wesende, yvert voor 't gemeen beste,1 2 set goed en bloed inde weegschael om het gemeen beste: want vermits de 3 wegh ter deugde, in seker aensien, steyl en moeyelyck valt, wort hy van3-4 4 weynigen gesocht, veel min bewandelt: oversulcx munten deugdelycke 5 personagien voor andere uyt, en worden vande gemeente gelieft, en als5 6 aengebeden, so lang de selve van hare vooghden, en vaderen gesond6 7 oordeelt. Tegens de sulcke kanten sich altyd die hun bysonder boven het7 8 gemeen welvaren stellen, en om alle hinderpalen wegh te nemen, trachten 9 by alle middelen der vromen naem, en faem hatelyck te maken: het welck9 10 dan, overmits hier toe stof ontbreeckt niet kan geschieden, als met slincx-10-11 11 sche afwegen, tot geweld en valscheyd, logh en bedrog in te slaen. De 12 menschen die de meestendeel onervare syn, en op menschen steunen, of12 13 nutshalven, of om sucht die sy den desen of dien toedragen, of uyt licht13 14 betrouwen, laten sich lichtelyck misleyden van geveynsde en bedriege-14 15 lycke voorgangers, en noch lichter alsser saecken onder gemengt worden 16 die 't haylige betreffen; onder welcx momaensicht de boose Heydenen [ick16-17 17 roer geene Christenen] wonderlyck hunne personagie hebben gespeelt, 18 en tot nadeel van de vroome raedsmannen, ende de lichtgeloovige, en 19 wispeltuurige gemeente, treffelijcke winsten gestreken. Evenwel gelyc het19 20 der rechtvaerdigheyd, als eygen is, verdrucking te lyden: alsoo is haer 21 oock als eenen troostelycken loon bygeleyd, dat haere onnooselheyd niet21

[p. 620]

22 onderdruckt blyft: maer by alle eerlycke nakomelingen doorbreeckt, en in22 23 waerden gehouden ende geviert word. Onder de overoude kan hier van23 24 getuygen de Griecxsche Palamedes, dien wy op het Neerlandsche tooneel 25 brenghen: Want na dat hy so schendigh onder het decxsel van met den25 26 vyand ghehandelt, en penningen genoten te hebben, by 't gemeene volck26 27 hatelyck gemaeckt, en door Agamemnon en Ulysses, tot eene onherhae-27-28 28 lijcke schade, en bederf van gants Grieckenland vermoort was, soo heeft28-31 29 sijne onnooselheyd, en oprechtigheyd, na het verdwynen der logenen,29 30 en lasteringen hoe langs hoe meer, tot schande en verstroyinghe sijner30 31 beulen, en moordenaeren, door gebroken: even als de Sonne, de welcke, 32 na het verstuyven der nevelen en dampen, wederom opklaert, en te voor- 33 schijn komt: gelijck dit veersken seyd, dat de Zeegod33

 
Collectasque fugat nubes, solemque reducit.34

35 Dat is:

 
Verjaeght de wolcken, die sich dick te saem' vergaeren,
 
En weer met sonneschijn den Hemel op doet klaeren.

38 En sonder desen troost en belooninge souden de vroome [die als py- 39 laren noch de wereldsche staeten, en geselligheyd der menschen staende39 40 houden, en onderschoren] dickwils onder hunnen last, en in de aenvech- 41 tingen, die sy voor het gemeen beste lyden, beswijcken: daer sy nu hier 42 door gesterckt sijnde, noch menigmael de stormen, en onweeren man- 43 haftig, ende met eene wonderbare standvastigheyd uytstaen: gelijc wy hier43 44 van een voorbeeld hebben aen den geduldigen Socrates: die beschuldigt, 45 ende ter dood veroordeelt wesende, om dat hy vreemt van de Griecxsche45-46 46 Goden gevoelde, sich na Xenophons getuygenis, met Palamedes aldus 47 trooste en sterckte: Paramytheitai d'eti me kai Palameedees, ho paraplee-47-49 48 sioos emoi teleuteesas. eti gar kai nun polu kallious hymnous parechetai 49 Odysséoos tou adikeoos apokteinantos auton.

[p. 621]

50 Dat is te segghen:

51 Daerbeneffens vertroost my Palamedes, die eene gelijcke dood gestorven51 52 is als ick: want hy nu schoondre lofsangen verschaft als Vlysses, die hem52 53 onrechtvaerdelijck om het leven broght.

54 Oversulcx is het gemeene beste niet weynigh gehouden in de geschicht-54-55 55 schryvers, poëten, en redenaers, die de beroemde helden hebben on- 56 sterffelijck gemaeckt, door hunne gheschriften sonder de welcke so 57 vermaerde, en loffelycke daeden, met den graeve, en eene eeuwighe57-59 58 vergetelheyd souden overstolpt blyven: daer nu hunne geheugenis en 59 glorie, noch veele dappere mannen uytlevert, en hen ter deughde aen- 60 prickelt, wanneer sy overwegen, hoe

 
Indomita virtus colitur, & toto Deus61
 
Narratur orbe.

soo veel geseyd:

 
Voor d'ongetemde deughd men wieroockreucken queeckt,63
 
En van soo groot een' God de gantsche wereldt spreeckt.

65 Als myne treursangeres toghtigh was om yet wat treffelycx te rijmen,65 66 soo heeftse Palamedes uytgepickt, een' man die by Griecxsche, en Latyn-66 67 sche schryvers soo hoogh geroemt word. Diogenes Laërtius getuyght in67 68 het leven van Socrates, dat Euripides, de wyse dichter, en Goddelycke 69 treurspeelder, sijnen Palamedes op het tooneel brengende, die van69 70 Athenen hunne moordadigheyd, gepleeght in het ombrengen van 71 Socrates, bedecktelyck aldus verweten heeft:71

72 Ektanet' ektanete tan pansophon tan ouden algunousan adona mousan.72

73 Philostrates, die het leven van Palamedes beschreven heeft, gedenckt73

[p. 622]

74 mede in synen Ulysses de selve woorden, en voegt'er dit volghende noch 75 by: kai hoti peisthentes anthroopoo deinoo, kai anaidei logoo, tauta drasejan. 76 Het welcke wy in rym aldus aen een schaeckelen:76

 
Ghy hebt, o Griecksche schaer! verstoort77
 
Den soeten nachtegael vermoort;
 
Een' Sanggodin, in all's versocht,79
80
En wys, die geen verdriet aenbroght:
 
En hebt geblinddoeckt altemael,81
 
Door d'onbeschaemde logentael
 
Eens wreên tirans vol bitterheyd,
 
Bedreven soo vervloeckt een feyt.84

85 Daer hebt ghy een treffelyc getuygenis gehoort van deses vorsten wys- 86 heyd, heerlyck wtgedruckt door dien Goddelycken bynaem PANSO-86-87 87 PHON: gelyc Xenophon, die Socrates leerling, en tijdgenoot geweest is, 88 hier mede overeenstemt int vierde boeck der gedenckweerdige saecken,88 89 daer hy Euthydemus doet spreecken: Maer hebt ghy niet gehoort van 90 Palamedes rampsaligheden? diense altemael roemen dat hy om sijne wijsheyd90 91 benijdt, door Vlysses omgekomen is. De selve Xenophon in syn 10. boeck91-92 92 van de jaght seydt: dat Palamedes doen hy leefde sijne tijdgenoten in wijs- 93 heyd verre te boven ging. Sijne rechtvaerdigheyd ende onnooselheyd 94 blijckt niet minder als sijne voorsichtigheyd: gelijck wy alreede hebben 95 aengewesen: en Philostrates in het leven van Appollonius Tyaneus, doet95 96 Tespion, een overste der schoolsophisten, in syn gesprake van de recht-96 97 vaerdigheyd aldus spreken: Als ick by my selven overlegge 'tgeen Pala-97 98 medes voor Trojen: en Socrates te Athenen overgecomen is: soo dunckt my 99 dat de rechtvaerdigheyt by de menschen qualijck onthaelt word: want dese99 100 die de alderrechtvaerdighste waren, syn met de hooghste onbillickheyt be-

[p. 623]
tekstkritische noten

101 jegent, ja alleen op vermoeden van boose feyten omgebrocht, alsmen buyten101-102 102 recht het oordeel over hen velde.

103 Virgilius in sijn tweede boeck van AEneas getuygter dit af:103

 
Fando aliquid si forte tuas pervenit ad aureis
105
Belidae nomen Palamedis, & inclyta fama
 
Gloria: quem falsa sub proditione Pelasgi
 
Insontem, infando indicio, quia bella vetabat,
 
Demisere neci: nunc cassum lumine lugent.

Dat is:

 
Soo mooghelijck koutsgewijse u yet ter ooren quam109
110
Van Palameed, geteelt uyt koning Belus stam,
 
Beroemt van naem en faem, die sonder schuld most sneven,
 
En onder schijn van t'loos verraed by hem bedreven,112
 
Op 't overschendigh blyck ter grouwelycke dood113
 
Van Griecken werd gedoemt, mids hy den krygh verbood:114
115
Nu dees voor's Hemels licht geloocken heeft syne oogen
 
Betreurt de Grieck syn lyck, te spa met rouw bewogen.116

117 Wy komen tot Ovidius, daer Ajax Ulysses dit te kaeuwen geeft:117

 
Vellet & infelix Palamedes esse relictus;
 
Viveret aut certe lethum sine crimine haberet.
120
Quem male convicti nimium memor iste furoris
 
Prodere rem Danaum finxit, fictumque probavit
 
Crimen; & ostendit quod jam praefoderat aurum.

123 Dat is:

 
D'onsaelge Palameed met recht mocht wenschen mee124
125
Dat noyt Ulysses waer getogen over Zee:
 
Hy sou gewisselijck op desen dagh noch leven,
 
Of had soo valsch betight den geest niet opgegeven:
 
Wien d'overtuyghde, en al te wrockende Ithakees128
 
Opdichte 't loos verraed, en endelijck bewees129
[p. 624]
130
't Gedichte schellemstuck: ontdeckende de gaven,130
 
En 't goud dat hy'er self te vooren had doen graven.131

132 Voorwaer na myn oordeel heeft Naso dit gheestigh in sijne trans-132 133 formatie te pas ghebrocht, overmids dit aertsschelmstuck eygentlijck tot 134 de herscheppinghe of verschoppinghe behoort. Dictys Cretenser die den134 135 Trojaenschen oorloogh self bekleed, en in de punische tale beschreven135 136 heeft, ghedenckt in syn tweede boeck beyde dese deugden van Pala- 137 medes met dese woorden: Alsoo is die uytnemende en in den legher aen-137 138 ghenamen man, wiens raed nochte vromigheydt noyt vruchteloos gheweest138 139 waren, schendigh omghebrocht, als hy becingelt was van sulcke die het alder-139 140 minst betaemde. Dat de Phrygiaensche Dares seyd, dat Palamedes door140 141 de hand van Alexander of Paris vechtende omghekomen is, verdient141 142 gheen geloof, overmits hy hier in van het ghemeene ghevoelen afwijckt.142 143 Roept men dat Dares inden krijgh teghenwoordigh is geweest; wy 144 stellender Dictys tegen. Het is ons genoeg dat Dares hem afmaelt, wijs, 145 manhaftigh en lieflijck: en dat hy getuyght dat de Argiven inden leger145

[p. 625]

146 Palamedes wetenschap, billijckheyt, sachtmoedigheyd, en goedheyd 147 betreurden. Daer is oock weynigh aen geleghen, of weynighe schrijvers147 148 meer verschillen in de maniere sijner dood: Dat na Pausanias segghen148 149 Ulysses en Diomedes hem verdroncken, of soo Dictys aenteeckent, dat149 150 die twee hem in een put steenighden. Immers watter van is, Ulysses en 151 Diomedes worden na het alghemeen ghevoelen voor de schelmen ghe-151 152 houden, die desen aenslagh gebrouwen hebben: waer by aenmerckens152 153 waerdigh is het geen Dictys getuygt, datter waren die seyden: dat153-157 154 Agamemnon niet onkundigh was van desen aenslagh, uyt liefde die hy154-155 155 hadde tot het veldheerschap; en om dat het meestendeel van Palamedes 156 begeerde geregeert te wesen, en opentlijck uyt seyden, dat hem het 157 opperste ghebied toe-quam. De selve Dictys schrijft elders: dat alle de157 158 Griecksche vorsten Agamemnon vervloeckten, en van hem afweecken,158 159 om dat hy Apolloos priester Chryses sijne dochter, die hy wellusts halven 160 misbruyckte, weygerde, en oock om dat Ulysses en Diomedes, niet 161 sonder sijnen raed, let hier op, hadden vermoord Palamedes, die in den161 162 heyre so bemind, en aengenaem was. Oock staet ons waer te neemen het162

[p. 626]

163 geen Dares getuyght, dat Palamedes, terwyl het bestand was, den vorsten163 164 meermaels aendiende, dat Agamemnon niet waerdigh en was veldoverste164 165 te wesen. Maer of yemand sich verwonderde waerom Homerus desen165 166 vader des vaderlands soo stilswyghende voor by ghegaen is, die sal weten,166 167 dat de Poët hier toe noodsaeckelijck ghedronghen was, om sijnen doo-167-168 168 lenden Ulysses niet te brandmercken: waerom Philostrates in het leven 169 van Apollonius wel te recht seyd: dat Palamedes geene grootere vyanden 170 ghehad heeft als Ulysses, en Homerus: vermits die hem laghen leyde, waer 171 door hy ghesteenight is; maer dees niet weerdigh geacht heeft, met eenen171 172 woorde sijnen lof aen te roeren. Wat onheyl den Griecken, om en zedert 173 Palamedes dood, overgekoomen is, gedenckt Dictys Cretenser in sijn173 174 seste boeck, Hyginius in sijn 116e. hoofdstuck, Euripides in sijne Helene,174 175 en Electra: Seneca de Latijnsche Treurspeelder in sijnen Agamemnon:175 176 Ick geswijge dat Xenophon, in sijn thiende boeck van de jaght, uytdruc-176

[p. 627]

177 kelijck de Goden tot wreeckers van deses mans dood maeckt; alsoo dat177 178 de Pelasgen met recht klaghen mochten178

 
Impius ex quo179
180
Tydides, sed enim scelerumque inventor Vlysses
 
Fatale agressi sacrato avellere templo
 
Palladium, caesis summae custodibus arcis,
 
Corripuere sacram effigiem, manibusque cruentis
 
Virgineas ausi Divae contingere vittas:
185
Ex illo fluere, ac retro sublapsa referri
 
Spes Danaum, fractae vires, aversa Deae mens:
 
Nec dubiis ea signa dedit Tritonia monstris.

188 Dat is:

 
Maer zedert Tydeus soon, die Goddeloos bestond,189
190
Met d'Ithakois, een tuck op schelmeryen vond,190
 
't Palladium bescheert tot heyl of ongelucken,191
 
Uyt Trojens Godgewyde, en haylge kerck te rucken:192
 
Na dats' op 't opperste geklommen van den borgh,193
 
De wachters hieuwen neer, en dorsten sonder sorgh194
195
Aengrijpen 't hayligh beeld, en met bloedverwige handen195
 
Aenroeren Pallas pruyck, en maeghdelijcke banden:196
 
Van doen af is vervloeyt aller Argiven moed,197
 
En d'hoop die seegh, en ging te rug door tegenspoed,198
 
Hunn' maght gebroken is, en 's outers gunst geweecken:199
200
Minerve gaf hier van gheen twijffelachtigh teecken.200

201 Na dat dees treffelijcke man soo schendig van de Griecken vermoord 202 was, so hebben Achilles en Ajax sijn lichaem ter aerde ghedaen, op202-203

[p. 628]

203 den oever van AEolien, niet verre van Trojen. Wy hebben in dit treurspel 204 sijn uytvaert gehouden in Boeotien, in de kerck daer het wijdberoemde,204 205 en overoude orakel of de Godspraeck was der Godesse Themis, aen205 206 wiens voeten wy hem een gouden pronckbeeld rechten: dan dit salmen206 207 de poëtische vryheyd toegeven, alsoo Philostrates seyd, dat die van207-211 208 AEolien hem een kapelle haylighden, en een beeld toewyden, na de208 209 gestaltenis eens manhaftighen, en grootmoedighen mans, wien de in- 210 woonders daer ontrent, op sekere dagen des jaers te samen schoolende, 211 offerhanden toebraghten: soo dat de Mosopische treurspeelder wel te211 212 recht singt in syne Andromache

 
Ou toi leipsana toon agathoon
 
Androon aphaireitai
215
Chronos ha d'areta
 
Kai thanousi lampei.213-216

217 Dat is:

 
De tijd en heeft noyt weghghenomen
 
De naem, en 't overschot der vromen:219
220
Want na dat sy sijn overleên,
 
Soo blinckt hunn' deughd voor yeder een.

222 Maer wy vallen moghelijck den Leser verdrietigh met al te langh eene222-223 223 voor-reden, en segghen noch om kort te maken, dat indien den letter-

[p. 629]

224 kundighen hier in yet vreemds of ongerymts voorkoomt, die sal weten 225 dat wy ons daer in ghedraghen hebben na het letter-kunstigh besluyt, 226 daer van wettelijck t'Amstelredam by eenighe dichters gemaeckt: en226 227 wat de spellingh belanght, alsoo ons besluyt daer van niet en rept, en dit227-228 228 in elcx vryheydt staet, soo hebben wy meest den ghemeenen sleur ghe- 229 volght, uytgheseyd in weynighe dinghen, overmits wy tot noch toe noyt229 230 ons selven daer in hebben konnen voldoen, oock achtende datter soo230 231 veel niet aen gheleghen is, als, met verlof, sich sommighe wel inbeelden.

Hier eindigt de Voor-reden van de eerste uitgave, en sluit onmiddelik Het Inhoud aan.

In de twede uitgave van hetzelfde jaar en alle andere daarna vóór 1652, gaat de Voorrede hier nog voort als volgt:

1 In Vranckrijck hebben eenige geesten de spelling willen hervormen, en1 2 juyst schryven gelijckmen spreeckt, dan sy sijn niet gevolght geworden 3 van de treffelijckste schryvers, die ongetwijffelt gewightige reden daer 4 toe gehad hebben: en soumen hier af yet sekers besluyten so wast van 5 noode datter een tweede Cadmus verrees die meer letters vond, en het5 6 AB verrijckte: wy mosten voor eerst de Griecksche Eta, en de Deen-66-7 7 sche oe invoeren, daer tegens moghtmen eenige letters verwerpen. Maer 8 help Hercules so voortgaende, soumen het eene volck tegens het ander8 9 op de been helpen. Wat sou hier wt een letterstrijd ontstaen, veel

[p. 630]

10 bloediger als oyt het gevecht was van de Centauren: En Luciaen had10 11 treffelijcke stof om dit pleyt te beschryven; ick swyge datter licht eene 12 scheuringe te verwachten stond tusschen poëten en poëten, tot nadeel 13 van 't gemeen lichaem der dichteren: insonderheyd alsmen so regelrecht 14 tegens malkanderen aenliep, gelijck by exempel geschied in 't geschil van 15 de Z, die by sommige so veel doet als duplex Sigma, het welc sy meenen15 16 met de Griecxsche letterkunst te konnen verdedigen, dat andere rond16 17 wt lochenen, roepende: of het schoon met die letter by de Griecken so 18 gelegen is, datse nochtans by ons niet meer geld als een sachte s: ver- 19 sterckende dit voorstel met de schriften van Koornhert, en Spiegel.19 20 Maer hola 't is lang genoegh om de geytenwol getwist, laet ons liever 21 hooren wat Palamedes te seggen heeft.

[p. 631]

Het inhoud.

1 Palamedes, de soon van Nauplius koningh van Euboea, was door syne 2 langhduurighe en ghetrouwe diensten, en sonderlinghe wijsheyd, en voor-2 3 sichtigheyd, in sulck een aensien en grootachtbaerheydt ghekoomen by3 4 de Griecxsche vorsten, ende de koninghen ghebroeders, datter sonder4 5 synen raed niet werd beslooten, ja datmen de ghewichtighste saken op5 6 sijne wackerheyd, en ervarentheyd liet aenkomen, en berusten. Maer6 7 alsoo hy ghestrengh, en onbuyghelijck was, in 't voorstaen van der vorsten,7 8 en steden hoogheden, handvesten, en gherechtigheden, soo kon hy 't soo8-9 9 nau niet micken, of Agamemnon liet sich duncken dat sijne eer door 10 desen man of eenighsins ghequetst, of niet na behooren ghevoordert10 11 werd, waer door hy eenen afkeer van hem kreegh: het welck de priesters,11-12 12 en wichelaers, en insonderheyd Calches, ghewaer wordende, sochten 13 dien onlust by Agamemnon te voeden, alsoo sylieden sich in saken die13 14 den Godsdienst, en hunne hoogheyd en hayligheyd betroffen, niet 15 weynigh ghequetst hielden. Palamedes evenwel liet niet na den Myceen-15-16 16 schen koning te begunstigen in al het geen wat hy behoudens eer en eed 17 vermoght: gelijck hy dan beneffens andere goede diensten bevorderde,17 18 dat hem het opperste beleyd des Trojaenschen togts werd opgedragen,18

[p. 632]
tekstkritische noten

19 en met gemeene stemmen veldheer gemaect. Zedert geviel 't dat Ulysses19 20 [om van den optogt ontslegen te sijn, nochte de tegenwoordigheyd sijner20 21 ghemaelinne Penelope te derven] sich sot veynsende, de strand ploegde: 22 waer over hy achterhaeld werd van Palamedes, die Telemaech des ploegers22 23 soontjen in de voore leyde, het welck de vader vermyende te quetsen,23 24 so is de schalckheyd daer door openbaer gheworden: waer uyt Ulysses24 25 van dien tyd af, mede oorsaeck nam om hem te haten. Namaels als Ulysses25 26 na Thracien ghesonden was, om graen voor 't leger te halen, en ledig 27 weder keerde, werd Palamedes derwaerts geschickt die met geladen27 28 schepen afgeveerdigt, en het heyr spysende prijs inleyde. Hier door is28 29 Ulysses wrock in eene doodlijcke vyandschap verandert, en heeft om sich 30 te wreken, den gesteurden Agamemnon [die nu of na meerder ghesagh,30 31 of na d'opperste hoogheyd stond] noch wyders, soo door sich selven,31 32 als door Calches en andere, misleyd en opgehitst: voorghevende dat 33 d'Eubeër niet anders voor had als de Argolische heeren te verschoppen,33 34 en Achilles tot de eer van 't veldheerschap te verheffen, en in te dringen. 35 Na dat nu door dese oneenigheyd, geduurende het bestand, de vorsten35 36 en hoplieden hier over ghedeelt waren, en allerley achterdencken onder36 37 het licht geloovigh volck was uytgestroyt, en de domme gemeente ghe- 38 blinddoeckt, en bequaem gemaeckt om logen voor waerheyd, en valsche38 39 voor oprechte munte te ontfangen, so brouwen Ulysses, en Diomedes,39 40 met kennisse des veldheers, eenen aenslagh, om glimpelijck, en onder40 41 schijn van recht, Palamedes van kant te helpen, het welck aldus toegingh:

[p. 633]

42 men bragt door Agamemnon te wege, dat Palamedes van legerplaets42 43 verwisselde. 'S anderen daeghs daer na, als Ulysses sekeren schat van 44 goude penninghen begraven had, ter stede daer Palamedes eerst sijne 45 tenten spande, sond hy eenen Trojaen, sijnen gevangen met eenen brief,45 46 om dien heymelijck te bestellen aen Palamedes; maer de bode werd by46 47 Diomedes, die op hem paste, onderschept, om hals gebrogt, ende in47 48 vollen krijgsraed gesleept, daer de brief gelesen werd: waer in Priam48-49 49 vermelde van het gesonden gheld, en hem steef tot het voorgenomen 50 verraed. Het meestedeel der vorsten, siende 'svyands hand en segelring 51 [die konstig nagebootst waren] hielden het verraed voor waerachtigh, te 52 meer, also sulcke geruchten lang onder het volck gemompelt hadden:52 53 eenighe twyffelden: eenige wisten beter; en alsoo hier over twist rees, 54 seyde Ulysses, men soude sulcx niet eer geloof geven, voor datmen het54-55 55 stuck hadde nagevorscht, en de penningen daer de brief af vermelde, by 56 den verdachten gevonden. Dit werd so besloten, en de schat ontdeckt 57 zynde, werd Palamedes in hechtenis versekert. Syne doodvyanden stelde- 58 men over hem tot rechters, doch ter bede werd Nestor hun, om welstaens58-59 59 wille noch toegevoeght. Als sy nu vast over 't oordeel besich waren, quam 60 Calches, vergeselschapt met het by hem opgestoockte graeu, ende de60 61 krijgslieden, den welcken men desen beschuldigden [na dat de gemeente61 62 syne dood gestemt had] overleverde, die hem als eenen openbaren ver-62 63 rader uytleyden, ende steenighden, Oates, de jonger soon van Nauplius,63 64 met rou getroffen, door 't verhael van het deerlijck ombrengen sijns 65 broeders, valt klachtigh aen Neptuyn den Zeegod: die, het hooft ten65 66 golven uytsteeckende hem vertroost met de eere die het onschuldighe 67 lyck volghen sal, en voor oogen stelt wat plagen en onghelucken Griecken- 68 land, en den Vadermoordenaren over 't hoofd hanghen. Die van Trojen 69 vieren over de dood van hunnen vyand Palamedes. Het toonneel is in69 70 en buyten het Griecxsche legher, voor en om Troyen.

[p. 634]

Vs. 1
Ten leed geen seven jaer: 't duurde geen zeven jaar, er gingen nog geen zeven jaren voorbij (sinds de dood van Palamedes; in de werkelike Palamedes-geschiedenis zou dit ‘zeven’ niets te betekenen hebben; maar wel is 't van betekenis in de onderliggende Oldenbarneveld-geschiedenis; Oldenbarneveld was namelik 13 Mei 1619 gestorven; Vondel laat hier met dit stuk z'n schim weer verschijnen om die knagende gewetenswroeging in de ‘vaderbeuls’ wakker te houden, en weer te prikkelen); schaeu: (schaduw) schim; deze voorstelling van de wraak van 'n gestorvene kon Vondel wel gezien hebben in Shakespeare's Hamlet (zie 't wachterstoneel in 1e en 2e bedrijf); 't leed: er ging voorbij.
2
doorwaeren: rondwaren door.
3
opgeresene hayren: lees: opgeresen'aren.
4
blond en blaeu: bont en blauw (letterlik: dofgeel en blauw van 't opgelopen bloed; verg.: blond slaan; ons bont en blauw is waarschijnlik jonger).
5
keel: stem; flaeu: zwak.
6
vervaeren: verschrikken.
7
uyt dees' blaeren: uit deze bladen, uit dit boek (dit slaat op 't gedrukte toneelstuk).
8
ten roove: tot 'n buit.
9
zidderden: met z onder invloed van 't Duits; vlooden: (vluchtten) liepen.
11
stapte hen, uitspr. stapte'en.
*
De Griekse verzen onder deze klinkert zijn van Theókritos, de bekende bukoliese dichter uit de derde eeuw voor Kristus, die ook enkele hekeldichten geschreven heeft. De vertaling van deze regels is: ‘Zie, waarop de dankbaarheid toch uitloopt. Voed wolven op, voed honden op, opdat ze je verslinden’, of in Vondel's eigen overzetting van later (1652): ‘Waer is de danckbaerheit te vinden? | Voedt wolven op: voedt honden op, | Op dat ze u fel verslinden’. (Theokr. V-37 ΒΟΥΚΟΛΙΑΣΤΑΙ Η ΟΔΟΙΠΟΡΟΙ).
Nagenoeg alle latere uitgaven halen 't Grieks aan in Grieks schrift. Deze eerste aanhaling wordt dan aldus:
ΘΕΟΚ.
‘´Ιδ’ ἁ χάρις ἐς τί ποθέρπει.
Θρέψαι καὶ λυκιδεῖς, θρέψαι κύνας, ὥς τυ φάγωντι.
1
Die tot staet, en ampten beroepen wesende,....: wie tot staatsambten geroepen is, en ijvert....; 't gemeen beste: 't algemeen welzijn.
3-4
aensien: opzicht; van weynigen gesocht: door weinigen opgezocht, begeerd; oversulcx: en daarom; deugdelycke: deugdzame.
5
voor: boven; vande gemeente: door 't volk.
6
de selve: deze, dit ('t volk); van hare vooghden: over zijn bestuurders.
7
bysonder: persoonlik, tegenover 't algemeen welzijn (gemeen welvaren).
9
by: door; het welck: en dit ('t Latijnse quod).
10-11
als met slincxsche afwegen, tot: dan met heimelike zijwegen naar; logh: leugen; logh: 'n oud woord, gevormd onder invloed van bedroch.
12
de meestendeel: grotendeels; onervare alsof de onverbogen vorm onervaar was, zie Dl. 1 blz. 781 op vs. 2.
13
nutshalven: om voordeel; om sucht: uit genegenheid; den desen of dien: deze of die (nu nog in 't Brabants gebruikelik: den deze, den dië).
14
geveynsde: valsaardige.
16-17
't haylige: de godsdienst; onder welcx momaensicht: en onder dit masker, onder dit voorwendsel; ick roer geene Christenen: ik spreek van geen kristenen (hier ‘verraadt’ Vondel al dat ie 't over z'n eigen tijd heeft); hunne personagie hebben gespeelt: hun rol hebben gespeeld ('t Lat. personam agere).
19
treffelijcke: voortreffelike, buitengewone; gestreken: opgestreken.
21
troostelycken: troostend; bygeleyd: weggelegd, gegeven.
22
eerlycke: eerzame, deugdzame.
23
in waerden gehouden ende geviert word: gewaardeerd en geëerd wordt.
25
schendigh: schandelik; onder het decxsel: onder 't voorwendsel.
26
ghehandelt: onderhandeld, gekonkeld; 't gemeene volck: 't gewone volk.
27-28
onherhaelijcke: onherstelbare; bederf: verderf.
28-31
heeft.... door gebroken: is aan 't licht gekomen.
29
oprechtigheyd: rechtvaardigheid.
30
verstroyinghe: vernietiging.
33
de Zeegod is hier Neptunus.
34
Collectasque....: de aanhaling is uit Vergilius' AEeneis 1:143.
39
wereldsche: wereldlike; geselligheyd der menschen: gemeenschap.
43
uytstaen: doorstaan.
45-46
vreemd van.... gevoelde: 'n afwijkend gevoelen had over.
47-49
De aanhaling is uit Xenophons' Apologia (Teubner-uitgave Scripta Minora I, blz. 278; de tekst daar is enigsins afwijkend).
Het Grieks citaat is in de latere uitgaven: Παραμυθεῖται δ᾽ ἔτι με καὶ Παλαμήδης, ὁ παραπλησίως ἐμοὶ τελευτήσας. ἔτι γὰρ καὶ νῦν πολὺ καλλίους ὕμνους παρέχεται ’Οδυσσέως τοῦ ἀδικέως ἀποκτείναντος αὐτόν.
51
Daerbeneffens: bovendien; eene gelijcke dood: 'n even onrechtvaardige dood.
52
verschaft: stof geeft tot.
54-55
Oversulcx: hierom; gehouden in: verschuldigd aan; geschichtschryvers: geschiedschrijvers; geschicht, zie Dl. 1, blz. 472 op vs. 9.
57-59
met den graeve en eene eeuwighe vergetelheyd: met de eeuwige vergetelheid van 't graf ('n hendiadys); overstolpt: bedekt (als met 'n stolp); hunne geheugenis en glorie: hun roemrijke gedachtenis; uytlevert: oplevert.
61
Indomita....: de aanhaling is uit Seneca's Hercules Furens vs. 39-40.
63
queeckt: verwekt.
65
Als: toen; toghtigh: begerig; yet wat treffelycx: iets voortreffeliks.
66
uytgepickt: uitgekozen; by: door.
67
Diogenes Laërtius, zie Dl. 1 blz. 718 op r. 6; Diogenis Laertii de Vitis philosophorum liber secundus, caput 5 sect. 23 (Teubner uitgave blz. 81).
69
treurspeelder: treurspeldichter; Eurípides' treurspel Palamedes is verloren geraakt.
71
bedecktelyck: in bedekte vorm.
72
In Grieks schrift: ’᾽Εκτάνετ᾽ ἐκτάνετε τὰν πάνσοφον τὰν οὐδὲν ἀλγύνουσαν ἀδόνα μοῦσαν. ('t Doriese adona meermalen naast αἠδόνα).
73
Philostrates: Flavius Philóstratos, 'n Grieks schrijver (± 170-250 n. Kr.) schreef o.a. Heróikos (Heldeboek), waarin hij 'n karakteristiek geeft van de voornaamste Trojaanse helden in de vorm van 'n tweespraak, zo in hfst. X van Palamedes (Vondel noemt dat het leven van Palamedes) en in XI van Odusseus (in synen Ulysses); de aangehaalde tekst [καὶ] ὅτι πεισθέντες ἀνθρώπῳ δεινῷ καὶ ἀναιδεῖ ταῦτα δράσειαν. Heroikos XI (Vondel's tekst heeft achter ἀναιδεῖ nog logoo = λόγῳ, de ι subscriptum is niet weergegeven).
76
Het welcke....: d.i. de beide Griekse aanhalingen.
77
verstoort: in uw boosheid.
79
in all's versocht: in alles ervaren; versocht van versoeken: beproeven.
81
geblinddoeckt altemael: geheel verblind.
84
soo vervloeckt een feyt: zo'n vervloekte misdaad.
86-87
Pánsophon: verbogen vorm van 't Griekse Pansophos = alwijze.
88
gedenckweerdige saecken: gedenkwaardigheden, gedenkschriften ('Απομνημονεύματα of Memorabilia).
De aanhaling is uit 't 4e boek van de Memorabilia 2e hfst. nr. 33.
90
diense.... roemen: van wie ze roemend vertellen.
91-92
De selve: dezelfde; 10. boeck van de jaght: tiende geschrift, dat over de jacht handelt; 't is uit 't 1e hfst. (nr. 11) van Cynegeticus (Κυνηγετικός = boek over de jacht); (buiten de verdediging van Sokrates, is dit 't tiende van z'n kleinere werken).
95
De aanhaling (r. 97) is uit ‘Apollónios van Tyana’ (6e Boek 21e hfst.).
96
Tespion: in de Griekse tekst heet hij Thespésioon; een overste der schoolsophisten: 'n heel voorname wijsgeer; gesprake: samenspraak, tweespraak; wijsgerige betogen werden door de Ouden gewoonlik in de vorm van 'n tweespraak uitgegeven, in hfst. 21 houdt Apollónios met Thespésioon 'n gesprek over de rechtvaardigheid.
97
overlegge: naga.
99
by: door; qualijck onthaelt: slecht behandeld.
TEKSTKRITIEK: vs. 113 overschendigh, de oude uitgave heeft overschuldigh.
101-102
alsmen: toen men; buyten recht: tegen 't recht; recht zonder lidw. om z'n algemene betekenis.
103
De aanhaling is uit Vergilius' AEneis 2e Boek vs. 81-85.
109
koutsgewijse: in 't gesprek, bij gerucht; (kout: gesprek); yet: iets.
112
loos: vals.
113
Op 't overschendigh blyck: op 't allerschandelikste getuigenis.
114
Van: door; mids: omdat (met d-spelling; dacht Vondel nog aan midden waar 't mee samenhangt? mits van middes).
116
te spa: te laat.
117
De aanhaling is uit Ovidius' Metamorphoseon, dertiende boek vs. 56-60; (in Vondel's latere vertaling 13e boek, vs. 84-92).
124
onsaelge: ongelukkige.
128
d'overtuyghde: de van (bedrog) overtuigde; Palamedes had aangetoond dat Ulysses veinsde krankzinnig te zijn. Ulysses ploegde 't dorre zeestrand; Palamedes lei diens zoontje Telémachos voor de ploeg, maar Ulysses meed de kleine omzichtig. Hij had de schijn aangenomen krankzinnig te zijn, om vrij te blijven van de tocht naar Troje; Ithakees: vorst van Ithaka = Ulysses. Zie Inhoud, blz. 632, r. 19-vlgg.
129
Wien.... opdichte: Wie.... toedichtte, tegen wie.... verdichtte, verzon.
130
Gedichte: verdichte, verzonnen; ontdeckende: open leggende, te voorschijn halende.
131
graven: begraven (nml. op de plek waar Palamedes' tent gestaan had).
132
Naso: Ovidius Naso.
transformatie: metamorfose of herschepping (zie de zinspeling in de volgende regel). Ovidius spreekt hier over Palamedes in zijn verhaal van de metamorfose van Ajax. Nu doet Vondel 't voorkomen, alsof Ovidius dit schellemstuck van Ulysses hierom in de Herscheppingen bezongen heeft, omdat Ulysses door laster aan Palamedes als 't ware 'n ‘herschepping’ of ‘verschopping’ bezorgd heeft. Hij speelt dus ironies met scheppen en schoppen.
134
Dictys Cretenser, 'n Latinisme naar Dictys Cretensis: Dictys van Kreta; hij zou als ooggetuige die meegestreden had, de Trojaanse oorlog in z'n ‘dagboek’ (Ephémeris) in 't phoenicies beschreven hebben; we hebben zogenaamd van zijn werk 'n Latijnse vertaling van Q. Septimius (Ephémeris belli Trojani) (uit de 4e eeuw na Kr.). De verder aangehaalde Lat. teksten uit Dictys en Dares ontleende ik aan de uitg. van Blaeuw 1630.
135
bekleed: bijgewoond; punische tale: phoeniciese taal.
137
De aanhaling is uit 't 2e boek blz. 38: ‘Ita vir optimus acceptusque in exercitu, cuius neque consilium unquam, neque virtus frustra fuit, circumventus a quibus minime debuerat, indigno modo interiit.’
138
aenghenamen: geziene; vromigheydt: dapperheid.
139
schendigh: op 'n schandelike wijze; becingelt was: belaagd werd; die: aan wie.
140
Phrygiaensche Dares: Dares van Phrygië, op wiens naam eveneens 'n werkje staat over de verwoesting van Troje (oorspr. in 't Grieks); ook hij heeft zogenaamd meegevochten voor Troje; 't Latijnse werkje (dat op zijn naam staat) De excidio Troïae is geschreven in de 5e eeuw na Kr., maar er staat in dat 't door de bekende Corn. Nepos (uit de 1e eeuw vóór Kr.) uit 't Grieks vertaald is.
141
Alexander: de gewone naam van Paris bij Homeros; ‘Cui (= Palamedi) exsultanti & glorianti Alexander Paris sagitta collum transfigit’ (Dares v. Phrygië, blz. 182).
142
ghemeene: algemene.
145
lieflijck: beminnelik; ‘Palamedem (gracilem, longum), sapientem, animo magnum, blandum’ (Dares van Phrygië, blz. 168); Argiven: inwoners van Argos, de Grieken; ‘Argivi in castris Palamedis scientiam, aequitatem, bonitatem, clementiam lamentantur.’
147
weynighe: enige.
148
weynighe... meer: nog enige; in de maniere sijner dood: in de wijze waarop hij gestorven is; na: naar, volgens; Pausanias, wschl. niet Pausanias waar Philostratos 't over heeft in z'n ‘levens van sophisten’, maar de bekende archeoloog die 'n beschrijving gaf van Griekenland; zie Dl. 1 blz. 550, aant. op de ondertekening.
149
Dictys Cretensis boek II blz. 38: ‘Igitur simulato quod thesaurum repertum in puteo cum eo partiri vellent, remotis procul omnibus, persuadent, uti ipse potius descenderet; eumque nihil insidiose metuentem, adminiculo funis usum deponunt; ac propere arreptis saxis, quae circum erant, desuper obruunt.’
151
schelmen: booswichten.
152
gebrouwen: opgezet; ‘Per idem tempus Diomedes & Vlysses consilium de interficiendo Palamede ineunt’ (D. Cret. Boek II, blz. 38).
153-157
datter waren.... toe-quam: ‘Sed fuere, qui ejus consilii haut expertem Agamemnonem dicerent, ob amorem ducis in exercitum; & quia pars maxima regi ab eo cupiens, tradendum ei imperium palam loquebantur’ (D. Cret. blz. 38).
154-155
Agamemnon....: ook hier zinspeelt Vondel er op dat Maurits medeplichtig was; uyt liefde die hy hadde tot het veldheerschap: omdat hij 't opperbevel wilde behouden; ook Oldenbarneveld zou daags voor zijn dood gezegd hebben dat Maurits naar de souvereiniteit of naar meer autoriteit in 't land stond (zie Uitenbogaert's Kerk. Hist. blz. 1203 en Brandt's Rechtspleg. blz. 179); het meestendeel: 't merendeel.
157
De selve: dezelfde; ghebied: gezag.
158
afweecken: afvielen; ‘singuli reges ad Agamemnonem adeunt, eumque multis probris insequuntur: quippe qui ob amorem captivae mulieris, seque, &, quod indignissimum videretur, tanti numinis deum comtemtui habuisset: ac mox universi exsecrati deseruere, ob id, & memores Palamedis, quam gratum, acceptumque in exercitu, haut sine consilio eius, Diomedes atque Vlysses dolo circumventum, necavissent.’ (Dict. Cret. Boek II, blz. 52).
161
let hier op....: deze woorden staan niet bij Dictys; Vondel wijst weer uitdrukkelik op 't medeweten van Maurits.
162
aengenaem: gezien; staet ons.... te: moeten wij.
163
bestand: wapenstilstand; wij denken natuurlik onmiddelik aan hèt Bestand van 1609; maar in Vondel's tijd was bestand 't gewone woord voor wapenstilstand; ‘Dum induciae sunt, Palamedes non cessat seditionem facere: indignum regem Agamemnonem esse qui exercitui imperet & indoctum dixit’ (Dares v. Phrygië, blz. 174). Behalve korte bestanden om doden te begraven, zoals 't hierbedoelde, vermeldt hij ook 'n wapenstilstand van drie jaar (blz. 176).
164
aendiende: voorhield.
165
of: indien.
166
vader des vaderlands: de gewone betieteling in deze tijd van Oldenbarneveld; 't is 'n eretietel die bij de Romeinen gegeven werd aan mannen die zich biezonder verdienstelik gemaakt hadden; sal: moet.
167-168
doolenden Ulysses: zwervende Ulysses, zo genoemd om z'n zwerftochten na de Trojaanse Oorlog, die verhaald worden in Homeros' Odusseia: Philóstratos zegt: ‘.... Homeros voert hem niet in, in z'n gedichten om niet de oneer van Odusseus te moeten zingen’ (Phil. t.a.p. 4e Boek 16e hfst.); waerom: en hierom; de letterl. vertaling van de laatste aangehaalde zinsnede is: ‘terwijl deze hem geen woord, waardig achtte.’ (τῷ δὲ οὐδὲ ἔπους αὐτὸν άξιώσαντι); (zie Philostratos t.a.p. 3e Boek 22e hfst.).
171
dees: de ander, Homeros.
173
overgekoomen: overkomen; over die onheilen wordt ook al gesproken, onmiddelik na 't bovenaangehaalde over Agamemnon-Chryses blz. 52-53. seste boeck: alleen in 't begin in verband met Palamedes, o.a. ook de list van Nauplios (zie aant. op r. 174).
174
Hyginius: eigenlik Hygínus, vrijgelatene van Augustus, hoofd van de Palatijnse biblioteek; schreef over filologiese en historiese onderwerpen; bewaard gebleven is o.a. ‘Fabulae’. In Fabula (vertelling) 116 verhaalt hij o.a. hoe velen van de Grieken op hun terugtocht in de wrekende handen van Nauplios, de vader van Palamedes, vielen. Hij had namelik in 'n stormige nacht'n brandende fakkel op gevaarlike kustplaatsen laten ontsteken, waar de Grieken op af zeilden, in de hoop veilig te kunnen landen. De meesten kwamen om in de zee, anderen die naar land zwommen werden door Nauplios gedood. Ulysses en Meneláos werden door de wind van hun vaderland afgedreven; Euripides in zijn treurspelen Hélene en Elektra: o.a. in de reien, maar niet om Palamedes' dood.
175
In Seneca's Agamemnon wordt in vs. 557-vlgg. de list van Nauplios verhaald.
176
geswijge: verzwijg; thiende boeck van de jaght: zie blz. 622 aant. op r. 91-92; deze meedeling staat vlak achter de daar genoemde.
177
alsoo dat: zodat.
178
Pelasgen voor Grieken: eigenlik de naam van de oorspronkelike bewoners van Griekenland.
179
Impius....: de aanhaling is uit Vergilius' AEneis 2e Boek vs. 163-171; 't zijn daar de woorden van de spion Sinon.
189
Tydeus soon: Diomedes; Goddeloos: als 'n goddeloze; bestond.... te rucken (r. 192): 't waagde.... te roven.
190
d'Ithakois: de vorst van Ithaka, Ulysses; een tuck op schelmeryen vond: een, iemand die tuk (belust) was op 't uitdenken van schelmstukken; vond: vondst, 't vinden.
191
't Palladium: 't beeld van Pallas Athene of Minerva, zie blz. 93 op r. 232; bescheert: bestemd, door 't noodlot aangewezen; zolang dit beeld in Troje vereerd werd, was de stad veilig; was 't weg, dan moest Troje vallen.
192
kerck: tempel.
193
borgh: burcht.
194
sonder sorgh: zonder zich om iets te bekommeren.
195
bloedverwige: met bloed gekleurde.
196
Pallas' hoofd (pruyck) aanraken, en maagdelike banden; de banden zijn hier de omwindsels die om 't beeld waren gewonden als tekenen van verering.
197
vervloeyt: weggevloeid, geweken.
198
die seegh: die zonk, daalde; ging te rug: week.
199
's outers gunst: de begunstiging van 't altaar, d.i. van de godheid, Minerva.
200
Minerve: Minerva, de Latijnse naam voor Pallas Athene.
202-203
op den oever van AEolien: op 't strand van AEolië (de kuststreek van Klein Azië, westelik van Troje); deze biezonderheden over Palamedes' begrafenis bij Philostratos, Heróikos, X:11.
204
sijn uytvaert.... zie vs. 2011-vlgg.; Boeotien: landschap in Griekenland tussen Phokis en Attika; kerck: tempel.
205
Themis, de godin van de gerechtigheid, was vóór Apollo de godin die door 't Delphies orakel sprak; over dit orakel spreekt Philóstratos in Appollonios (zie r. 95 en 96) 8e B. 9e hfst.; dit orakel bedoelt Vondel; Delphi (Delphoi) lag echter niet in Boeotië maar in Phokis.
206
wiens: wier; rechten: oprichten; gouden pronckbeeld: Vondel zegt (in vs. 2019-vlgg.) dat in de tempel van Delphi aan de voeten van Themis 'n goude pronkbeeld voor Palamedes werd opgericht; dan: maar.
207-211
deze biezonderheden in z'n Heróikos, X:11; alsoo: omdat.
208
kapelle: tempeltje.
211
de Mosopische treurspeelder: de Atheense treurspeldichter Euripides, die Ioniër van afkomst was, en de Ioniese stad Athene buitengewoon verheerlikt heeft; Mosopische voor Mopsopische = Atheense; Mopsopia: de vroegere naam voor Athene, zo genoemd naar z'n vroegere koning Mópsopos.
213-216
Uit Andrómache vs. 774-776. In Grieks schrift:
 
Οὔ τοι λείψανα τῶν ἀγαθῶν
 
’Ανδρῶν ἀφαιρεῖται
 
Χρόνος ἁ δ᾽ ἀρετὰ
 
Καὶ θανοῦσι λάμπει.
Deze vierregelige aanhaling vinden we later ook wel achter 't ‘Jaergetijde van wijlen heer Joan v. Oldenbarnevelt’ (1631).
219
der vromen: der edele mensen.
222-223
al te langh eene voor-reden: 'n al te lange voorrede; om kort: om 't kort.
226
daer van....: dat over die zaken volgens wettelike regels in Amsterdam door enige dichters gemaakt is; dit letterkundig besluit is genomen in de samenkomsten van Reael, Hooft, de Hubert en Vondel (zie aant. voor de Hekuba, blz. 534 aant. op r. 23); dat besluit betrof volgens Brandt ‘het stuk der taalschikkinge, de t'saamenvoeging der woorden en naamen, het onderscheidt der geslachten, buiging der gevallen’ (d.i. naamvallen).
227-228
Brandt zegt t.a.p. dat ook over de spelling 'n besluit genomen is; wat onjuist is, zoals hier blijkt; alsoo: omdat; en dit in elcx vryheyd staet: en ieder hier vrij in is; meest: meestal; ghemeenen sleur: gewone manier van schrijven.
229
uytgheseyd: behalve.
230
voldoen: tevreden stellen.
1
geesten: geleerden.
5
Cadmus: 'n Phoeniciese koningszoon, aan wie de uitvinding van de lettertekens werd toegeschreven.
6
de Griecksche Eta, Vondel bedoelt waarschijnlik om hiermee de è-klank aan te geven in woorden als wèreld, pèrel en dergelijke, zoals die in zijn tijd en tot op onze dagen toe werd uitgesproken; ook mischien voor die eigenaardige klank tussen a en e voor de r als in vers of vaers, gaarne, enz. (zie aant. achterin).
6-7
De Deensche oe: 't Deense teken (gestreepte o) voor de eu-klank, als in keus, sneu, deur enz.
8
help Hercules vertaling van 't Latijnse mehercule; bij Hérkules, naar 't voorbeeld van God help of help.
10
de Centauren (Kentauren) waren 'n bergvolk in Thessalië; ze werden volgens de oude sage voorgesteld in de gedaante van paarden met bovenlijf en hoofd van 'n mens. Toen op de bruiloft van Peirithoös en de Lapiethiese koningsdochter Hippodameia, een van de Centauren de bruid met geweld wilde ontvoeren, ontstond er 'n bloedige strijd tussen de Centauren en de Lapiethen, eveneens 'n Thessaliese volkstam. De Centauren waren ervaren in allerlei wetenschappen en kunsten; een van hun, Cheiroon, was de opvoeder van Achilles. De strijd van de Centauren en de Lapiethen is dikwels door de Griekse kunstenaars uitgebeeld.
Luciaen: de Griekse sophist Lukiános (2e eeuw na Kr.); negatieve twijfelaar in de grote wereldvragen, is hij 'n geestig schrijver, boeiend en keurig verteller in allerlei kleine oppervlakkige schetsen. Hij heeft de naam van ‘Griekse Voltaire’. Vondel vindt 'n dergelijke spellingstrijd stof voor zijn pen om z'n spottende ironie, zoals hij bijv. in z'n ‘Ware geschiedenis’ de Griekse romans belachelik maakte.
15
duplex Sigma: dubbele s: de scherpe s. Hierover heeft De Hubert in z'n Waarschouwinge (zie blz. 534, aant. op r. 23) geschreven; hij wil ook de z voor ss, en bedoelt dan de klank van de scherpe s; ze noemen die klank dubbele s, omdat velen (ook Vondel) die klank met ss aanduidden, bijv. danssen; de zachte werd in zulke en andere gevallen met een s aangeduid: gansen; voor de scherpe wilden sommigen, zoals De Hubert, 't teken z.
16
letterkunst: kennis van de letters, spelkunst, ook spraakleer; wat Vondel hier bedoelt voor 't Grieks (dus met de ζ [zeta]) is niet duidelik; De Hubert spreekt van ‘de latiinze tale’, en verklaart 't ook niet.
19
Coornhert schreef in verschillende woorden, maar lang niet overal, de z zoals wij; Spiegel deed 't geregeld.
2
sonderlinghe: biezondere.
3
grootachtbaerheydt: hoogachting.
4
de koninghen ghebroeders: de twee broederskoningen, Agamemnon en Meneláos.
5
niet: niets.
6
wackerheyd: helder oordeel; ervarentheyd met overgangs-t zoals in mijnentwege.
7
alsoo: omdat; voorstaen: hooghouden, handhaven; der vorsten: d.i. van de andere vorsten, die Agamemnon wel als opperste veldheer erkenden, maar zelfstandige soevereinen waren; dit slaat blijkbaar op de soevereine rechten van de verschillende gewesten, en de rechten van de steden.
8-9
hoogheden: souvereiniteit; handvesten: bezegelde voorrechten, vrijheden; gherechtigheden: rechtsgebieden, rechtsregelingen; soo kon hy 't soo nau niet micken: daarom kon hij 't niet zo nauwkeurig afpassen; liet sich duncken: verbeeldde zich.
10
ghevoordert: bevorderd (zie Dl. 1 blz. 514 op vs. 182).
11-12
de priesters, en wichelaers: daarmee zijn bedoeld de kontra-remonstrantse predikanten; Calches: Kalchas, bekende wichelaar; deze verbeeldt de kontra-remonstrantse predikanten in 't algemeen; de Amersf. uitg. geeft op: Johannes Borgemannus=Johannes Bogerman; deze was 'n goed vriend van Maurits voor wie hij enige maanden in Den Haag preekte; tegen hem richtte Vondel z'n ‘Krachteloose paepenblixem’ (1625/6 ongeveer). De sluwe en trouweloze Kalchas die de priesterlike macht over 't wereldlik rechtsgebied wil uitbreiden, en de oppervorst in 't gevlij komt, is van de na-Homeriese sage.
13
onlust: onaangename stemming, wrevel; alsoo doordat.
15-16
den Myceenschen koning = Agamemnon; behoudens: met behoud van.
17
gelijck hy dan: zoals ie dan ook.
18
het opperste beleyd: de opperste leiding; hier ook: Maurits' benoeming tot kapitein-generaal van de Unie.
TEKSTKRITIEK: r. 22, in de oude uitgave is 't woord werd uitgevallen. - r. 40 om glimpelijck, de oude uitgave heeft op glimpelijck.
19
gemeene: algemene; geviel 't: gebeurde 't; dit wordt verhaald door Philóstratos in Heróïkos X:2.
20
den optogt: 't ten oorlog trekken, 't optrekken; ontslegen: ontslagen (Vlaams-Brab. vorm).
22
waer over hy achterhaeld werd van: waarin zijn bedrog achterhaald werd door.
23
het welck...: en omdat de vader vermeed dit (kind) te kwetsen; dubbel Latinisme: in het welck (Lat. quod) en 't zelfstandig deelw.: de vader vermyende: omdat de vader vermeed.
24
schalckheyd: sluw bedrog.
25
oorsaeck nam: aanleiding nam.
27
geschickt: gestuurd.
28
afgeveerdigt: afgezonden van Thracië, teruggekomen; prijs inleyde: eer inlegde, verwierf.
30
gesteurden: verstoorde, vertoornde.
31
d'opperste hoogheyd: de hoogste macht, de soevereiniteit; wyders: verder, meer.
33
d'Eubeër = Palamedes; de Argolische heeren: de vorsten van Argos: Agamemnon en Meneláos (eigenlik is Agamemnon alleen koning van Argos).
35
het bestand: zie aant. op r. 163 blz. 626 van de Voor-reden.
36
hoplieden: bevelhebbers; ghedeelt: verdeeld.
38
bequaem: geschikt.
39
oprechte: echte; brouwen: beramen in 't geheim.
40
met kennisse des veldheers: Vondel wijst hier weer uitdrukkelik op de medeplichtigheid van Maurits (zie r. 154-vlgg. van de Voor-reden); glimpelijck: met 'n glimp, onder 'n bedriegelik voorwendsel.
42
door: door middel van; te wege: te weeg.
45
sijnen gevangen: z'n gevangene; gevangen als verbogen vorm van gevange.
46
by: door.
47
die op hem paste: die op hem loerde.
48-49
Priam vermelde van: Priam sprak over; Priam: de koning van Troje; steef: stijfde, versterkte.
52
also: omdat; gemompelt hadden: in 't geheim rondgelopen hadden, gemompeld werden.
54-55
sulcx: hieraan; het stuck: de zaak; daer.... af vermelde: waarvan sprak.
58-59
ter bede: op verzoek; om welstaens wille: om wille van de betamelikheid, voor de vorm, voor 't fatsoen; vast: ijverig, druk; over 't oordeel: met de beoordeeling, met 't vonnis.
60
by: door.
61
den welcken: aan wie; de gemeente: 't volk.
62
openbaren: duidelik erkende.
63
uytleyden: wegvoerden.
65
valt klachtigh aen: valt met klachten aan, spreekt heftig z'n klachten uit tot.
69
vieren: verheugen zich.

Vorige Volgende

Over dit hoofdstuk/artikel

Palamedes oft Vermoorde onnooselheyd


over Joan van Oldenbarnevelt

over Jacob Aertsz. Colom