De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel
Regelnummers proza laten
vervallen | |
[Palamedes]
Jacob Aertsz. Colom (of Calom), de doopsgezinde boekverkoper,
die Vondel's Palamedes uitgaf. - Matham's gravure stelt hem voor als aardrijkskundige en cartograaf, als hoedanig Colom (1599-1673) o.a. de auteur is van De Vyerighe Colom Klaer Vertoonende in vyftich onderscheydene Curieuse Caarten De XVII. Nederlantsche Provincien, Alsmede De Hartogen, Houtvesters en Graven van Vlaenderen, Hollandt ende Zelandt. met Desselfs beschryving, waarvan hij tevens een Franse uitgaaf bewerkte en publiceerde: La Flamboyante Colomne des Pays-Bas. Autrement dict Les XVII. Provinces... Anno 1636. | |
[p. 613] | |
‘'s Lands treurspel’
Onthoofding van de 72-jarige staatsman Johan van Oldenbarnevelt 13 mei 1619 op 't ruw schavotgetimmerte vóór de ridderzaal op het Haagse binnenhof, naar de bekende historiese prent van Claes Jansz. Visscher. Tragiese ‘Iustitie’ (een gerechtelike moord immers voor de geschiedkundige wetenschap), die Vondel heeft geleid en bezield tot de dramatiese fantasie van zijn Palamedes oft vermoorde onnooselheyd. | |
[p. 614] | |
Johan van Oldenbarnevelt in 1617
Prent van W. Delff naar een portret van de zeventig-jarige geschilderd door Mierevelt | |
[p. 615] | |
[p. 616] | |
PALAMEDES WORDT HIER AFGEDRUKT VOLGENS de eerste uitgave. Ghedruckt na de Copye Tot Amsterdam, By Jacob Aertsz. Colom, Boeckvercooper op 't Water / in de vyerighe Colom. Anno 1625. Zie op de vorige pagina 't tietelblad typografies nagevolgd. (Unger: Bibliographie van Vondels werken nr. 112, blz. 36). Vignet: 'n vurige kolom; de uitgever werd dus naar z'n uithangbord genoemd (zie het vignet met randtekst op blz. 486). Opmerkelik is dat Jacob Aertsz. zich vroeger (zie blz. 486 en 529) Kalom of Calom noemde, en dat weer doet in alle volgende Palamedes-uitgaven bij hem verschenen. Ook in het Doopsgezind Memoriaal van Reinier Wybrandsz heet hij zowel Calom als Colom. In het opengeslagen boek op zijn portret (zie blz. 612) staat Colom; ook in de beide in het onderschrift vermelde atlassen tekent hij zich zo. Zijn famielie noemt zich Colom.
In de tietel: onnooselheyd: onschuld; nunc cassum lumine lugent: nu betreuren zij de van 't leven(slicht) beroofde, nu betreuren zij hem, nu hij dood is (zie blz. 623 r. 108 en 115, 116). (Vergilius' AEneis 2:85).
De prent van Savery, hiernaast gereproduceerd, komt in de eerste uitgave van Palamedes niet voor (behalve in enkele exemplaren), wel in de latere uitgaven van 1625/1626 en volgende. Wat de prent voorstelt, vindt men beschreven in Palamedes zelf vs. 2023-2041. Brandt zegt in zijn Leven van Vondel: ‘Op den tytel van Palamedes... volgde een print, daar een oudt man, van een achtbaar en deftig gelaat, zweemende naar [= gelijkende op] den Advocaat, in een diereperk stondt beslooten, en van [= door] Themis, Godinne der Rechtvaardigheit, werdt gelauriert.’ Een van de meest linkse koppen van de zeven-koppige draak zien we 'n kroon op hebben: mogelik is daarmee bedoeld de Engelse koning Jakob I, aartsvijand van Oldenbarneveld, die door bemiddeling van z'n gezanten het politiek-theologies twistvuur in de Republiek ijverig stookte. | |
[p. 617] | |
Het ongediert begrimt met open muijl, en pooten
Manhafte onnooselheijd, in 't beestenperck verstooten: Noch swichtse niet, hoe seer de boosheijd brult, en tiert: Maer spreeckt voor 't heijligh recht: dies Themis haer lauriert. | |
[p. 618] | |
Klinckert.aant.Ten leed geen seven jaer, of Palamedes schaeu,Vs. 1
By nacht, de tenten ging der Rechteren doorwaeren:2
Die resen op verbaest met opgeresene hayren,3
En sagen daer een schim mishandelt blond en blaeu.4
5
Sijn baerd hing dick van bloed: sijn' keel was schor, en flaeu.5
Wie komt ons, riepen sy, in 't duyster dus vervaeren?6
By toortslicht, sprack hy, ick uw' straf lees uyt dees' blaeren:7
Die myne onnooselheyd ten roove gaeft aen 't graeu.8
Sy zidderden van schrick, sy vlooden niet, sy vloogen,9
10
Dan ginder, dan weer hier, voor 't branden sijner oogen.
Hy stapte hen na, en liet een bloedvleck waer hy trad:11
Tot dat de schemering des dageraeds ontloocken,
D'ancxstvalligheyd verdreef van 't naer, en yss'lyck spoocken,
En vond de vaderbeuls door 't knaegen afgemat.
THEOK. Idacharis es ti potherpei. Threpsai kai lukideis, threpsai kynas, hoos ty phagoonti.* | |
[p. 619] | |
Voor-Reden.aant.1 Die tot staet, en ampten beroepen wesende, yvert voor 't gemeen beste,1 2 set goed en bloed inde weegschael om het gemeen beste: want vermits de 3 wegh ter deugde, in seker aensien, steyl en moeyelyck valt, wort hy van3-4 4 weynigen gesocht, veel min bewandelt: oversulcx munten deugdelycke 5 personagien voor andere uyt, en worden vande gemeente gelieft, en als5 6 aengebeden, so lang de selve van hare vooghden, en vaderen gesond6 7 oordeelt. Tegens de sulcke kanten sich altyd die hun bysonder boven het7 8 gemeen welvaren stellen, en om alle hinderpalen wegh te nemen, trachten 9 by alle middelen der vromen naem, en faem hatelyck te maken: het welck9 10 dan, overmits hier toe stof ontbreeckt niet kan geschieden, als met slincx-10-11 11 sche afwegen, tot geweld en valscheyd, logh en bedrog in te slaen. De 12 menschen die de meestendeel onervare syn, en op menschen steunen, of12 13 nutshalven, of om sucht die sy den desen of dien toedragen, of uyt licht13 14 betrouwen, laten sich lichtelyck misleyden van geveynsde en bedriege-14 15 lycke voorgangers, en noch lichter alsser saecken onder gemengt worden 16 die 't haylige betreffen; onder welcx momaensicht de boose Heydenen [ick16-17 17 roer geene Christenen] wonderlyck hunne personagie hebben gespeelt, 18 en tot nadeel van de vroome raedsmannen, ende de lichtgeloovige, en 19 wispeltuurige gemeente, treffelijcke winsten gestreken. Evenwel gelyc het19 20 der rechtvaerdigheyd, als eygen is, verdrucking te lyden: alsoo is haer 21 oock als eenen troostelycken loon bygeleyd, dat haere onnooselheyd niet21 | |
[p. 620] | |
22 onderdruckt blyft: maer by alle eerlycke nakomelingen doorbreeckt, en in22 23 waerden gehouden ende geviert word. Onder de overoude kan hier van23 24 getuygen de Griecxsche Palamedes, dien wy op het Neerlandsche tooneel 25 brenghen: Want na dat hy so schendigh onder het decxsel van met den25 26 vyand ghehandelt, en penningen genoten te hebben, by 't gemeene volck26 27 hatelyck gemaeckt, en door Agamemnon en Ulysses, tot eene onherhae-27-28 28 lijcke schade, en bederf van gants Grieckenland vermoort was, soo heeft28-31 29 sijne onnooselheyd, en oprechtigheyd, na het verdwynen der logenen,29 30 en lasteringen hoe langs hoe meer, tot schande en verstroyinghe sijner30 31 beulen, en moordenaeren, door gebroken: even als de Sonne, de welcke, 32 na het verstuyven der nevelen en dampen, wederom opklaert, en te voor- 33 schijn komt: gelijck dit veersken seyd, dat de Zeegod33
Collectasque fugat nubes, solemque reducit.34
35 Dat is: Verjaeght de wolcken, die sich dick te saem' vergaeren,
En weer met sonneschijn den Hemel op doet klaeren.
38 En sonder desen troost en belooninge souden de vroome [die als py- 39 laren noch de wereldsche staeten, en geselligheyd der menschen staende39 40 houden, en onderschoren] dickwils onder hunnen last, en in de aenvech- 41 tingen, die sy voor het gemeen beste lyden, beswijcken: daer sy nu hier 42 door gesterckt sijnde, noch menigmael de stormen, en onweeren man- 43 haftig, ende met eene wonderbare standvastigheyd uytstaen: gelijc wy hier43 44 van een voorbeeld hebben aen den geduldigen Socrates: die beschuldigt, 45 ende ter dood veroordeelt wesende, om dat hy vreemt van de Griecxsche45-46 46 Goden gevoelde, sich na Xenophons getuygenis, met Palamedes aldus 47 trooste en sterckte: Paramytheitai d'eti me kai Palameedees, ho paraplee-47-49 48 sioos emoi teleuteesas. eti gar kai nun polu kallious hymnous parechetai 49 Odysséoos tou adikeoos apokteinantos auton. | |
[p. 621] | |
50 Dat is te segghen: 51 Daerbeneffens vertroost my Palamedes, die eene gelijcke dood gestorven51 52 is als ick: want hy nu schoondre lofsangen verschaft als Vlysses, die hem52 53 onrechtvaerdelijck om het leven broght. 54 Oversulcx is het gemeene beste niet weynigh gehouden in de geschicht-54-55 55 schryvers, poëten, en redenaers, die de beroemde helden hebben on- 56 sterffelijck gemaeckt, door hunne gheschriften sonder de welcke so 57 vermaerde, en loffelycke daeden, met den graeve, en eene eeuwighe57-59 58 vergetelheyd souden overstolpt blyven: daer nu hunne geheugenis en 59 glorie, noch veele dappere mannen uytlevert, en hen ter deughde aen- 60 prickelt, wanneer sy overwegen, hoe
Indomita virtus colitur, & toto Deus61
Narratur orbe.
soo veel geseyd: Voor d'ongetemde deughd men wieroockreucken queeckt,63
En van soo groot een' God de gantsche wereldt spreeckt.
65 Als myne treursangeres toghtigh was om yet wat treffelycx te rijmen,65 66 soo heeftse Palamedes uytgepickt, een' man die by Griecxsche, en Latyn-66 67 sche schryvers soo hoogh geroemt word. Diogenes Laërtius getuyght in67 68 het leven van Socrates, dat Euripides, de wyse dichter, en Goddelycke 69 treurspeelder, sijnen Palamedes op het tooneel brengende, die van69 70 Athenen hunne moordadigheyd, gepleeght in het ombrengen van 71 Socrates, bedecktelyck aldus verweten heeft:71 72 Ektanet' ektanete tan pansophon tan ouden algunousan adona mousan.72 73 Philostrates, die het leven van Palamedes beschreven heeft, gedenckt73 | |
[p. 622] | |
74 mede in synen Ulysses de selve woorden, en voegt'er dit volghende noch 75 by: kai hoti peisthentes anthroopoo deinoo, kai anaidei logoo, tauta drasejan. 76 Het welcke wy in rym aldus aen een schaeckelen:76 Ghy hebt, o Griecksche schaer! verstoort77
Den soeten nachtegael vermoort;
Een' Sanggodin, in all's versocht,79
80
En wys, die geen verdriet aenbroght:
En hebt geblinddoeckt altemael,81
Door d'onbeschaemde logentael
Eens wreên tirans vol bitterheyd,
Bedreven soo vervloeckt een feyt.84
85 Daer hebt ghy een treffelyc getuygenis gehoort van deses vorsten wys- 86 heyd, heerlyck wtgedruckt door dien Goddelycken bynaem PANSO-86-87 87 PHON: gelyc Xenophon, die Socrates leerling, en tijdgenoot geweest is, 88 hier mede overeenstemt int vierde boeck der gedenckweerdige saecken,88 89 daer hy Euthydemus doet spreecken: Maer hebt ghy niet gehoort van 90 Palamedes rampsaligheden? diense altemael roemen dat hy om sijne wijsheyd90 91 benijdt, door Vlysses omgekomen is. De selve Xenophon in syn 10. boeck91-92 92 van de jaght seydt: dat Palamedes doen hy leefde sijne tijdgenoten in wijs- 93 heyd verre te boven ging. Sijne rechtvaerdigheyd ende onnooselheyd 94 blijckt niet minder als sijne voorsichtigheyd: gelijck wy alreede hebben 95 aengewesen: en Philostrates in het leven van Appollonius Tyaneus, doet95 96 Tespion, een overste der schoolsophisten, in syn gesprake van de recht-96 97 vaerdigheyd aldus spreken: Als ick by my selven overlegge 'tgeen Pala-97 98 medes voor Trojen: en Socrates te Athenen overgecomen is: soo dunckt my 99 dat de rechtvaerdigheyt by de menschen qualijck onthaelt word: want dese99 100 die de alderrechtvaerdighste waren, syn met de hooghste onbillickheyt be- | |
[p. 623] | |
101 jegent, ja alleen op vermoeden van boose feyten omgebrocht, alsmen buyten101-102 102 recht het oordeel over hen velde. 103 Virgilius in sijn tweede boeck van AEneas getuygter dit af:103
Fando aliquid si forte tuas pervenit ad aureis
105
Belidae nomen Palamedis, & inclyta fama
Gloria: quem falsa sub proditione Pelasgi
Insontem, infando indicio, quia bella vetabat,
Demisere neci: nunc cassum lumine lugent.
Dat is: Soo mooghelijck koutsgewijse u yet ter ooren quam109
110
Van Palameed, geteelt uyt koning Belus stam,
Beroemt van naem en faem, die sonder schuld most sneven,
En onder schijn van t'loos verraed by hem bedreven,112
Op 't overschendigh blyck ter grouwelycke dood113
Van Griecken werd gedoemt, mids hy den krygh verbood:114
115
Nu dees voor's Hemels licht geloocken heeft syne oogen
Betreurt de Grieck syn lyck, te spa met rouw bewogen.116
117 Wy komen tot Ovidius, daer Ajax Ulysses dit te kaeuwen geeft:117
Vellet & infelix Palamedes esse relictus;
Viveret aut certe lethum sine crimine haberet.
120
Quem male convicti nimium memor iste furoris
Prodere rem Danaum finxit, fictumque probavit
Crimen; & ostendit quod jam praefoderat aurum.
123 Dat is: | |
[p. 624] | |
130
't Gedichte schellemstuck: ontdeckende de gaven,130
En 't goud dat hy'er self te vooren had doen graven.131
132 Voorwaer na myn oordeel heeft Naso dit gheestigh in sijne trans-132 133 formatie te pas ghebrocht, overmids dit aertsschelmstuck eygentlijck tot 134 de herscheppinghe of verschoppinghe behoort. Dictys Cretenser die den134 135 Trojaenschen oorloogh self bekleed, en in de punische tale beschreven135 136 heeft, ghedenckt in syn tweede boeck beyde dese deugden van Pala- 137 medes met dese woorden: Alsoo is die uytnemende en in den legher aen-137 138 ghenamen man, wiens raed nochte vromigheydt noyt vruchteloos gheweest138 139 waren, schendigh omghebrocht, als hy becingelt was van sulcke die het alder-139 140 minst betaemde. Dat de Phrygiaensche Dares seyd, dat Palamedes door140 141 de hand van Alexander of Paris vechtende omghekomen is, verdient141 142 gheen geloof, overmits hy hier in van het ghemeene ghevoelen afwijckt.142 143 Roept men dat Dares inden krijgh teghenwoordigh is geweest; wy 144 stellender Dictys tegen. Het is ons genoeg dat Dares hem afmaelt, wijs, 145 manhaftigh en lieflijck: en dat hy getuyght dat de Argiven inden leger145 | |
[p. 625] | |
146 Palamedes wetenschap, billijckheyt, sachtmoedigheyd, en goedheyd 147 betreurden. Daer is oock weynigh aen geleghen, of weynighe schrijvers147 148 meer verschillen in de maniere sijner dood: Dat na Pausanias segghen148 149 Ulysses en Diomedes hem verdroncken, of soo Dictys aenteeckent, dat149 150 die twee hem in een put steenighden. Immers watter van is, Ulysses en 151 Diomedes worden na het alghemeen ghevoelen voor de schelmen ghe-151 152 houden, die desen aenslagh gebrouwen hebben: waer by aenmerckens152 153 waerdigh is het geen Dictys getuygt, datter waren die seyden: dat153-157 154 Agamemnon niet onkundigh was van desen aenslagh, uyt liefde die hy154-155 155 hadde tot het veldheerschap; en om dat het meestendeel van Palamedes 156 begeerde geregeert te wesen, en opentlijck uyt seyden, dat hem het 157 opperste ghebied toe-quam. De selve Dictys schrijft elders: dat alle de157 158 Griecksche vorsten Agamemnon vervloeckten, en van hem afweecken,158 159 om dat hy Apolloos priester Chryses sijne dochter, die hy wellusts halven 160 misbruyckte, weygerde, en oock om dat Ulysses en Diomedes, niet 161 sonder sijnen raed, let hier op, hadden vermoord Palamedes, die in den161 162 heyre so bemind, en aengenaem was. Oock staet ons waer te neemen het162 | |
[p. 626] | |
163 geen Dares getuyght, dat Palamedes, terwyl het bestand was, den vorsten163 164 meermaels aendiende, dat Agamemnon niet waerdigh en was veldoverste164 165 te wesen. Maer of yemand sich verwonderde waerom Homerus desen165 166 vader des vaderlands soo stilswyghende voor by ghegaen is, die sal weten,166 167 dat de Poët hier toe noodsaeckelijck ghedronghen was, om sijnen doo-167-168 168 lenden Ulysses niet te brandmercken: waerom Philostrates in het leven 169 van Apollonius wel te recht seyd: dat Palamedes geene grootere vyanden 170 ghehad heeft als Ulysses, en Homerus: vermits die hem laghen leyde, waer 171 door hy ghesteenight is; maer dees niet weerdigh geacht heeft, met eenen171 172 woorde sijnen lof aen te roeren. Wat onheyl den Griecken, om en zedert 173 Palamedes dood, overgekoomen is, gedenckt Dictys Cretenser in sijn173 174 seste boeck, Hyginius in sijn 116e. hoofdstuck, Euripides in sijne Helene,174 175 en Electra: Seneca de Latijnsche Treurspeelder in sijnen Agamemnon:175 176 Ick geswijge dat Xenophon, in sijn thiende boeck van de jaght, uytdruc-176 | |
[p. 627] | |
177 kelijck de Goden tot wreeckers van deses mans dood maeckt; alsoo dat177 178 de Pelasgen met recht klaghen mochten178
Impius ex quo179
180
Tydides, sed enim scelerumque inventor Vlysses
Fatale agressi sacrato avellere templo
Palladium, caesis summae custodibus arcis,
Corripuere sacram effigiem, manibusque cruentis
Virgineas ausi Divae contingere vittas:
185
Ex illo fluere, ac retro sublapsa referri
Spes Danaum, fractae vires, aversa Deae mens:
Nec dubiis ea signa dedit Tritonia monstris.
188 Dat is: Maer zedert Tydeus soon, die Goddeloos bestond,189
190
Met d'Ithakois, een tuck op schelmeryen vond,190
't Palladium bescheert tot heyl of ongelucken,191
Uyt Trojens Godgewyde, en haylge kerck te rucken:192
Na dats' op 't opperste geklommen van den borgh,193
De wachters hieuwen neer, en dorsten sonder sorgh194
195
Aengrijpen 't hayligh beeld, en met bloedverwige handen195
Aenroeren Pallas pruyck, en maeghdelijcke banden:196
Van doen af is vervloeyt aller Argiven moed,197
En d'hoop die seegh, en ging te rug door tegenspoed,198
Hunn' maght gebroken is, en 's outers gunst geweecken:199
200
Minerve gaf hier van gheen twijffelachtigh teecken.200
201 Na dat dees treffelijcke man soo schendig van de Griecken vermoord 202 was, so hebben Achilles en Ajax sijn lichaem ter aerde ghedaen, op202-203 | |
[p. 628] | |
203 den oever van AEolien, niet verre van Trojen. Wy hebben in dit treurspel 204 sijn uytvaert gehouden in Boeotien, in de kerck daer het wijdberoemde,204 205 en overoude orakel of de Godspraeck was der Godesse Themis, aen205 206 wiens voeten wy hem een gouden pronckbeeld rechten: dan dit salmen206 207 de poëtische vryheyd toegeven, alsoo Philostrates seyd, dat die van207-211 208 AEolien hem een kapelle haylighden, en een beeld toewyden, na de208 209 gestaltenis eens manhaftighen, en grootmoedighen mans, wien de in- 210 woonders daer ontrent, op sekere dagen des jaers te samen schoolende, 211 offerhanden toebraghten: soo dat de Mosopische treurspeelder wel te211 212 recht singt in syne Andromache
Ou toi leipsana toon agathoon
Androon aphaireitai
215
Chronos ha d'areta
Kai thanousi lampei.213-216
217 Dat is: De tijd en heeft noyt weghghenomen
De naem, en 't overschot der vromen:219
220
Want na dat sy sijn overleên,
Soo blinckt hunn' deughd voor yeder een.
222 Maer wy vallen moghelijck den Leser verdrietigh met al te langh eene222-223 223 voor-reden, en segghen noch om kort te maken, dat indien den letter- | |
[p. 629] | |
224 kundighen hier in yet vreemds of ongerymts voorkoomt, die sal weten 225 dat wy ons daer in ghedraghen hebben na het letter-kunstigh besluyt, 226 daer van wettelijck t'Amstelredam by eenighe dichters gemaeckt: en226 227 wat de spellingh belanght, alsoo ons besluyt daer van niet en rept, en dit227-228 228 in elcx vryheydt staet, soo hebben wy meest den ghemeenen sleur ghe- 229 volght, uytgheseyd in weynighe dinghen, overmits wy tot noch toe noyt229 230 ons selven daer in hebben konnen voldoen, oock achtende datter soo230 231 veel niet aen gheleghen is, als, met verlof, sich sommighe wel inbeelden.
Hier eindigt de Voor-reden van de eerste uitgave, en sluit onmiddelik Het Inhoud aan. In de twede uitgave van hetzelfde jaar en alle andere daarna vóór 1652, gaat de Voorrede hier nog voort als volgt: 1 In Vranckrijck hebben eenige geesten de spelling willen hervormen, en1 2 juyst schryven gelijckmen spreeckt, dan sy sijn niet gevolght geworden 3 van de treffelijckste schryvers, die ongetwijffelt gewightige reden daer 4 toe gehad hebben: en soumen hier af yet sekers besluyten so wast van 5 noode datter een tweede Cadmus verrees die meer letters vond, en het5 6 AB verrijckte: wy mosten voor eerst de Griecksche Eta, en de Deen-66-7 7 sche oe invoeren, daer tegens moghtmen eenige letters verwerpen. Maer 8 help Hercules so voortgaende, soumen het eene volck tegens het ander8 9 op de been helpen. Wat sou hier wt een letterstrijd ontstaen, veel | |
[p. 630] | |
10 bloediger als oyt het gevecht was van de Centauren: En Luciaen had10 11 treffelijcke stof om dit pleyt te beschryven; ick swyge datter licht eene 12 scheuringe te verwachten stond tusschen poëten en poëten, tot nadeel 13 van 't gemeen lichaem der dichteren: insonderheyd alsmen so regelrecht 14 tegens malkanderen aenliep, gelijck by exempel geschied in 't geschil van 15 de Z, die by sommige so veel doet als duplex Sigma, het welc sy meenen15 16 met de Griecxsche letterkunst te konnen verdedigen, dat andere rond16 17 wt lochenen, roepende: of het schoon met die letter by de Griecken so 18 gelegen is, datse nochtans by ons niet meer geld als een sachte s: ver- 19 sterckende dit voorstel met de schriften van Koornhert, en Spiegel.19 20 Maer hola 't is lang genoegh om de geytenwol getwist, laet ons liever 21 hooren wat Palamedes te seggen heeft. | |
[p. 631] | |
Het inhoud.1 Palamedes, de soon van Nauplius koningh van Euboea, was door syne 2 langhduurighe en ghetrouwe diensten, en sonderlinghe wijsheyd, en voor-2 3 sichtigheyd, in sulck een aensien en grootachtbaerheydt ghekoomen by3 4 de Griecxsche vorsten, ende de koninghen ghebroeders, datter sonder4 5 synen raed niet werd beslooten, ja datmen de ghewichtighste saken op5 6 sijne wackerheyd, en ervarentheyd liet aenkomen, en berusten. Maer6 7 alsoo hy ghestrengh, en onbuyghelijck was, in 't voorstaen van der vorsten,7 8 en steden hoogheden, handvesten, en gherechtigheden, soo kon hy 't soo8-9 9 nau niet micken, of Agamemnon liet sich duncken dat sijne eer door 10 desen man of eenighsins ghequetst, of niet na behooren ghevoordert10 11 werd, waer door hy eenen afkeer van hem kreegh: het welck de priesters,11-12 12 en wichelaers, en insonderheyd Calches, ghewaer wordende, sochten 13 dien onlust by Agamemnon te voeden, alsoo sylieden sich in saken die13 14 den Godsdienst, en hunne hoogheyd en hayligheyd betroffen, niet 15 weynigh ghequetst hielden. Palamedes evenwel liet niet na den Myceen-15-16 16 schen koning te begunstigen in al het geen wat hy behoudens eer en eed 17 vermoght: gelijck hy dan beneffens andere goede diensten bevorderde,17 18 dat hem het opperste beleyd des Trojaenschen togts werd opgedragen,18 | |
[p. 632] | |
19 en met gemeene stemmen veldheer gemaect. Zedert geviel 't dat Ulysses19 20 [om van den optogt ontslegen te sijn, nochte de tegenwoordigheyd sijner20 21 ghemaelinne Penelope te derven] sich sot veynsende, de strand ploegde: 22 waer over hy achterhaeld werd van Palamedes, die Telemaech des ploegers22 23 soontjen in de voore leyde, het welck de vader vermyende te quetsen,23 24 so is de schalckheyd daer door openbaer gheworden: waer uyt Ulysses24 25 van dien tyd af, mede oorsaeck nam om hem te haten. Namaels als Ulysses25 26 na Thracien ghesonden was, om graen voor 't leger te halen, en ledig 27 weder keerde, werd Palamedes derwaerts geschickt die met geladen27 28 schepen afgeveerdigt, en het heyr spysende prijs inleyde. Hier door is28 29 Ulysses wrock in eene doodlijcke vyandschap verandert, en heeft om sich 30 te wreken, den gesteurden Agamemnon [die nu of na meerder ghesagh,30 31 of na d'opperste hoogheyd stond] noch wyders, soo door sich selven,31 32 als door Calches en andere, misleyd en opgehitst: voorghevende dat 33 d'Eubeër niet anders voor had als de Argolische heeren te verschoppen,33 34 en Achilles tot de eer van 't veldheerschap te verheffen, en in te dringen. 35 Na dat nu door dese oneenigheyd, geduurende het bestand, de vorsten35 36 en hoplieden hier over ghedeelt waren, en allerley achterdencken onder36 37 het licht geloovigh volck was uytgestroyt, en de domme gemeente ghe- 38 blinddoeckt, en bequaem gemaeckt om logen voor waerheyd, en valsche38 39 voor oprechte munte te ontfangen, so brouwen Ulysses, en Diomedes,39 40 met kennisse des veldheers, eenen aenslagh, om glimpelijck, en onder40 41 schijn van recht, Palamedes van kant te helpen, het welck aldus toegingh: | |
[p. 633] | |
42 men bragt door Agamemnon te wege, dat Palamedes van legerplaets42 43 verwisselde. 'S anderen daeghs daer na, als Ulysses sekeren schat van 44 goude penninghen begraven had, ter stede daer Palamedes eerst sijne 45 tenten spande, sond hy eenen Trojaen, sijnen gevangen met eenen brief,45 46 om dien heymelijck te bestellen aen Palamedes; maer de bode werd by46 47 Diomedes, die op hem paste, onderschept, om hals gebrogt, ende in47 48 vollen krijgsraed gesleept, daer de brief gelesen werd: waer in Priam48-49 49 vermelde van het gesonden gheld, en hem steef tot het voorgenomen 50 verraed. Het meestedeel der vorsten, siende 'svyands hand en segelring 51 [die konstig nagebootst waren] hielden het verraed voor waerachtigh, te 52 meer, also sulcke geruchten lang onder het volck gemompelt hadden:52 53 eenighe twyffelden: eenige wisten beter; en alsoo hier over twist rees, 54 seyde Ulysses, men soude sulcx niet eer geloof geven, voor datmen het54-55 55 stuck hadde nagevorscht, en de penningen daer de brief af vermelde, by 56 den verdachten gevonden. Dit werd so besloten, en de schat ontdeckt 57 zynde, werd Palamedes in hechtenis versekert. Syne doodvyanden stelde- 58 men over hem tot rechters, doch ter bede werd Nestor hun, om welstaens58-59 59 wille noch toegevoeght. Als sy nu vast over 't oordeel besich waren, quam 60 Calches, vergeselschapt met het by hem opgestoockte graeu, ende de60 61 krijgslieden, den welcken men desen beschuldigden [na dat de gemeente61 62 syne dood gestemt had] overleverde, die hem als eenen openbaren ver-62 63 rader uytleyden, ende steenighden, Oates, de jonger soon van Nauplius,63 64 met rou getroffen, door 't verhael van het deerlijck ombrengen sijns 65 broeders, valt klachtigh aen Neptuyn den Zeegod: die, het hooft ten65 66 golven uytsteeckende hem vertroost met de eere die het onschuldighe 67 lyck volghen sal, en voor oogen stelt wat plagen en onghelucken Griecken- 68 land, en den Vadermoordenaren over 't hoofd hanghen. Die van Trojen 69 vieren over de dood van hunnen vyand Palamedes. Het toonneel is in69 70 en buyten het Griecxsche legher, voor en om Troyen. | |
[p. 634] | |
|