De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendPersonagien.PALAMEDES.Ga naar voetnoot+ REY van Euboeers.Ga naar voetnoot+ REY van Ithakoisen.Ga naar voetnoot+ MEGEER.Ga naar voetnoot+ SISYPHVS.Ga naar voetnoot+ ULYSSES.Ga naar voetnoot+ Ulysses dienaer. DIOMEDES.Ga naar voetnoot+ REY van Peloponnesers en Ithakoisen.Ga naar voetnoot+ EVRYPILVS.Ga naar voetnoot+ Schildwacht. AGAMEMNON.Ga naar voetnoot+ Agamemnons dienaer. NESTOR.Ga naar voetnoot+ AIAX.Ga naar voetnoot+ OATES.Ga naar voetnoot+ THERSITES.Ga naar voetnoot+ CALCHES.Ga naar voetnoot+ BODE. NEPTVIN.Ga naar voetnoot+ PRIAM.Ga naar voetnoot+ HECVBA.Ga naar voetnoot+ REY van Trojaensche Maegden. De veroordeling en de dood van Palamedes, hier op 't toneel gebracht, is 'n gebeurtenis uit de grote worstelstijd van de Grieken tegen Troje, maar 'n gebeurtenis die, evenals de persoon van Palamedes bij Homeros niet bekend is. Vondel geeft dan ook de personen niet 't karakter van Homeros' Ilias en Odussee, maar zoals hij ze in de na-Homeriese sage van veel later tijd vond voorgesteld, vooral bij Vergilius en Ovidius, en Philóstratos' Heróïkos (Heldeboek) X, wat Vondel noemt 't ‘leven van Palamedes’ (zie blz. 621, aant. op r. 73). | |
[pagina 635]
| |
Personenlijst.Palamedes is 'n dubbel treurspel: door 't hele treurspel heen van de Griekse Palamedes, zien we ‘'s lands treurspel’, 't treurspel van Oldenbarneveld. De ‘personagien’ zijn dus de dragers van 'n dubbele rol. Daarom volgt hier de verklaring van dezelfde personen, zo als ze optreden in 't spel van Oldenbarneveld, 't eigenlike spel dat Vondel bedoelde, en dat hij verborg, zoals Brandt zegt ‘onder de schorsse’ van 't andere. Deze verklaringen zijn door Geraerdt Brandt uit Vondel's eigen mond opgetekend. Na Brandt's dood zijn die aantekeningen ook gebruikt in de zogenaamde ‘Amersfoortse’ uitgave (zie Nadere verklaringen, achterin). PALAMEDES: Oldenbarneveld. REY VAN EUBOEERS: de Remonstranten; voorstanders van Oldenbarneveld. REY VAN ITHAKOISEN: Contraremonstranten, vooral Zeeuwse aanhangers van Maurits; vijanden van Oldenbarneveld. MEGEER: Reinier Pauw, vele jaren burgemeester van Amsterdam (hoewel hij een van de 24 rechters was, treedt hij hier niet in de rol van rechter). SÍSYPHUS: Anthonis Duijck, griffier van 't Hof van Holland, en na Old. Raadpensionaris van Holland, met Pauw de heftigste vijand van Old.; ze stellen voor ‘helsche boosheden, die Oldenbarneveldts vijanden de quaade middelen ingaaven om hem van kant te helpen’. ULYSSES: François van Aerssen; hij was gezant in Parijs, wat hij aan Oldenbarneveld te danken had; maar hij is z'n doodsvijand geworden; tevens wordt hieronder een van de 24 vijandige rechters verstaan, want Van Aerssen heeft nooit in de rechtbank gezeten. DIOMEDES: Graaf Willem Lodewijk van Nassau, stadhouder van Friesland; heftig Contraremonstrant; hij vooral en Van Aerssen hebben voortdurend Maurits tegen Old. opgezet. Tevens worden er onder verstaan de Heer van Duyvenvoorde en een van de rechters die Old. veroordeelden, vooral Hugo Muijs van Holy, schout van de stad Dordrecht. REY VAN PELOPONNESERS EN ITHAKOISEN: de Peloponnesers, de Contraremonstranten en aanhangers van Maurits, vijanden van Oldenbarneveld; meer biezonder Hollandse Contraremonstrantse predikanten (zie voor Ithakoisen boven). EURYPILUS: Trigland; en de heftigste Contraremonstrantse predikanten in 't algemeen, zoals ook met Calches meerderen worden bedoeld. (Vondel voelt in deze naam wel: iemand met 'n mond als 'n schuurdeur; Eurúpulos betekent immers: met wije poorten). AGAMEMNON (ook dikwels met Menelaüs ‘de twee gebroedren’): prins Maurits. NESTOR: de raadsheer Adrianus Junius en de onpartijdige rechters. AIAX o.a. de Heer van Mathenesse, of vooral Johan van Schagen, die door Vondel later in de Harpoen geprezen wordt als 'n oprecht edelman, die met anderen Oldenbarneveld trachtten te redden; ook wordt door Aiax Prins Frederik Hendrik bedoeld. OATES: Kornelis van der Myle, schoonzoon van Oldenbarneveld, en in 't algemeen zijn kinderen, bloedverwanten en vrienden. THERSÍTES: Gerrit Beukels van Zanten, een van de 24 rechters; de felste van allen tegen Oldenbarneveld. CALCHES: Johannes Bogerman, de voorzitter van de Dordse synode, en verschillende heftige Contraremonstrantse predikanten (zie bij Eurypilus). NEPTUIN: de goddelike wraak over die misdaad. PRIAM: aartshertog Albertus. HECUBA: aartshertogin Isabella. REY VAN TROJAENSCHE MAEGHDEN: 't Spaanse of Brabantse volk. Door Priam, Hecuba en de Trojaensche Maeghden worden in 't algemeen heel de Spaanse partij, de vijanden van Holland en van de Verenigde Nederlanden voorgesteld. De 24 rechters worden verbeeld door 4 personen: Ulysses, Diomédes, Nestor, Thersítes. Brandt waarschuwt aan 't begin van zijn Aantekeningen: ‘dat wie hier neuswijs in alle persoonadien, vaarsen en woorden geheijmenissen wil soecken, zigh sal bedroogen vinden’. | |
[pagina 636]
| |
I. V. Vondelens Palamedes
| |
[pagina 637]
| |
Onledig hiel den raed der koningen en heeren:Ga naar voetnoot16
Dat ick gedaghvaert quam, en schoon sy altemaelGa naar voetnoot17
Beslooten 't eerloos feyt te rechten met het stael:
Noch seyde ick: 't was by hen te heftigh opgenomen,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
En datmen tijdts genoegh sou tot het uyterst' komen.Ga naar voetnoot20
Waer uyt men vaten moght, dat ick 't meyneedigh ryckGa naar voetnoot21
Meer gunst toedroegh als ons, gequest door 't ongelijck:Ga naar voetnoot22
Ick antwoord: het besluyt is licht om wederleggen,Ga naar voetnoot23
Vermits dit geensins volght uyt het voorgaende seggen:
25[regelnummer]
Maer eer het tegendeel: want dat ick liever sagh
De saeck in vre beslecht, by middel van verdragh,
Is waer en lovens weerd: en wie ontkent wat plaegen,Ga naar voetnoot27
Bellone met sich sleept, met droeve nederlagen,Ga naar voetnoot28
Gevaerlijck voor 'tgemeen: wiens welvaert men met druck,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En angst siet hangen in de weeghschael van 't geluck.
Dat ick Priaem dan noo' met krijgh sagh aengegrepen,Ga naar voetnoot31
Was om der Phrygen torts te weeren van ons' schepen:Ga naar voetnoot32
Was om Achilles niet met Hector onverveert
Te worst'len doen om 't ramp, of hun, of ons bescheert.Ga naar voetnoot33-34
35[regelnummer]
Hier by en rust'et niet, men smyt my voor de schenen,Ga naar voetnoot35
Dat ick de koningen van Sparten, en Mycenen,Ga naar voetnoot36-vlgg.
| |
[pagina 638]
| |
Met al de vorsten, als wy setten onsen voet
Op Dardans bodem, wou versmooren in hun bloed:Ga naar voetnoot38
Om dat ick, alsmen had gegeven 't bloedigh teecken,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
De vloot noch versch geland, van d'oevers af deê steecken.Ga naar voetnoot40
En hielme binnen boords, 't geleeck wat, wistme' nietGa naar voetnoot41
Dat dit door enckel last des veldheers waer geschied:
Die, als wy 't aerselen der bange krijgslien vruchten,Ga naar voetnoot43
Hun allen troost, en hoop benemen wou van vluchten,
45[regelnummer]
En moedigen tot slaen, wanneer de nood hen deê
Aenloopen op het spits, of 't swalpen van de Zee.Ga naar voetnoot46
Noch wiltmen my te lyve, om dat ick driest, en stouterGa naar voetnoot47
Als andere, eer Iphigeen noch verwde 't bloedigh outer,Ga naar voetnoot48
Het offer marren dede, en 't stuck leyd in beraed:Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Of juyst onnoosel bloed, en Agamemnons saed.Ga naar voetnoot50
De grimmige Hecate most paeyen, en versachten?Ga naar voetnoot51
Dan ofmen haer een hinde, of teere geyt sou slaghten?
Een' sake die sich schaemt, recht of hy yet verbeurt,Ga naar voetnoot53
| |
[pagina 639]
| |
Die Calches in syn waen, en schelmsse droomen steurt,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
En daer aen twyffel slaet: of Goden en Godessen,Ga naar voetnoot55
In 't grousaem moorden van gehaylighde princessenGa naar voetnoot56
Behagen namen oyt: gelyck der Goden tolckGa naar voetnoot57
Dees grove logens veylt voor waerheyd aen het volck,Ga naar voetnoot58
Dat voor hem nedervalt, en feest maeckt van 't vernielen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En 't ommebrengen van soo veel gedoemde sielen.Ga naar voetnoot60
Men stroyt om 's veldheers haet te scharpen tegens my:Ga naar voetnoot61
Dat ick besnoeyen wil de wettige vooghdyGa naar voetnoot62
Der twee gebroederen, en d'opperste der GrieckenGa naar voetnoot63
Treck op Achilles sijd' en tracht bedeckt hun wieckenGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Te korten, waer ick magh; 't welck uytbarst langs hoe meer,Ga naar voetnoot65
Mits ick met hengsten van 't verovert Lesbos keer,Ga naar voetnoot66
Met hoorenbeesten, en een hoop geboeyde slaven:Ga naar voetnoot67
Maer 't goud verloochen, om behendigh 't ondergravenGa naar voetnoot68
Het steunsel hunner maght: dewyl elck als sijn' God,
70[regelnummer]
Dien aenbid, die hem streckt tot voordeel, en genot.Ga naar voetnoot69-70
Dan om die laster plaets te geven, ick de vorstenGa naar voetnoot71
Hou t'edel van gemoed: en geen doorluchte borstenGa naar voetnoot72
Gevoelen dit van my, die Menelaüs, metGa naar voetnoot73
Syn oudren broeder, heb gemerckt, en uytgesetGa naar voetnoot74
| |
[pagina 640]
| |
75[regelnummer]
Tot hoofden vanden toght, als 't veelen heeft verdrooten,Ga naar voetnoot75
En droegh hun op 't beleyd van ons beroemde vlooten,Ga naar voetnoot76
Doen Calches op hen smaeld' en uytspoogh vier en vlam,
Om datse daelden van soo Goddeloos een stam,Ga naar voetnoot78
Dat ick gebrandmerckt word met soo een onrijp oordeel
80[regelnummer]
Als die den roof misbruyckt tot een bysonder voordeel,Ga naar voetnoot80
En Chirons voesterling soeck voor te trecken: neen,Ga naar voetnoot81
Ick kan, en danck 't de Goon, 't bysonder van 't gemeenGa naar voetnoot82
Voorsichtigh schiften, en elck een het syn verschaffen:
Ick handhaef yeders recht, en pas op niemands blaffen.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Elcx vryheid is de mijn: die weegh' ick in een schaelGa naar voetnoot85
Wie hier uyt vreese deyst, ick sta gelyck een pael.Ga naar voetnoot86
Dreyght Palamedes vry te moorden en te priemen,Ga naar voetnoot87
Hy blijft de selve man, al sneed ghy hem aen riemen:Ga naar voetnoot88
En draeght zich na syn plicht getrou, oprecht en kuysch:Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Men soecke hem waermen wil, hier leyt d'Euboeer thuys.Ga naar voetnoot90
Voorts dat ick Thestors soon soo vaeck heb doorgenomen:Ga naar voetnoot91
Tis waer, my docht twas tijdt syn hoovaerd te betoomen,Ga naar voetnoot92
Om dat hy verder als de kerck en 'touter gaet,Ga naar voetnoot93
| |
[pagina 641]
| |
En snufflen comt uyt baet, en staetsucht inden raet.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Hy is een vreemdeling, ja een Trojaen gheboren,Ga naar voetnoot95
Noch kent de seden niet die tot ons land behooren,
Noch wat ons welvaert eyscht. hy wette sijn verstantGa naar voetnoot97
Int geen sijn ampt betreft, en kruyp int ingewantGa naar voetnoot98
Der dieren met syn gheest; en staer' op 'sHemels lichten:Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Hy lette op voglensang, op droomen en gesichten,
Op Godspraeck en geheym, en hangher niet wat byGa naar voetnoot101
Van 'tzyn, of lustet hem, elck hebb' syn oordeel vry.
Maer 'tis te schandeloos, en strijd met al myn dadenGa naar voetnoot103
Dat ick ben omgekocht om 't leger te verraden:
105[regelnummer]
Dat Paris, om met my te handlen van die moort,Ga naar voetnoot105
Lach 'snachts met een galey met goudt gelaen aen boort:Ga naar voetnoot106
Dat ick den oorlogh schorste, en wtstel nam tien dagen,Ga naar voetnoot107
Om ons t'ontwapenen, en dan het stuck te waghenGa naar voetnoot108
Met meerdre sekerheyt. Apollo, die u troonGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
En setel hebt gebout in t midden vande Goon,
En met u klaerheyt bluscht de Goddelycke lampen,Ga naar voetnoot111
En van het Aerdrijck veeght de nevelen en dampen:
Ghy siet in dese nacht, en voor uw Majesteyt,
Der sulcker schennis stuyt op myn onnooselheyt.Ga naar voetnoot114
| |
[pagina 642]
| |
115[regelnummer]
Dits mijn besoldingh dan, voor dat ick met beswarenGa naar voetnoot115
Tot der Argiven heyl geslaeft heb soo veel jaren,Ga naar voetnoot116
Met wijsheyt, raed en daed 't bouvalligh ryck gestut:
De stormen afgeweert, en op mijn borst geschut:Ga naar voetnoot118
Den boef vermomt met schijn van Godtvrucht en van hayligheydGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
Ontdeckt, en Pelops hof, en 'tlant herstelt in vayligheyt:Ga naar voetnoot120
Wtheemsche ballingen van have, en huys berooft,Ga naar voetnoot121
Gelockt, gewellekomt, en in mijn' schoot gestooft:
Vergroot der steden kreyts, en ommeloop der muuren:Ga naar voetnoot123
Tot Grieckens hulp verplicht gekroonde nageburen:Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Met kielen ingesleept den oegst die 'toosten las:Ga naar voetnoot125
Ja daer de naelde swijmt, gestaen na vryen pas:Ga naar voetnoot126
Vlysses achterhaelt: het heyr, als 't scheen verlaeten,Ga naar voetnoot127
Door hongers nood, gespijst: geoeffent ons soldaten:
De deughd des Peleaens verstaelt met kloeck beleydt:Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
D'eylanden, en de steen, aen Helles strandt ontseyd:Ga naar voetnoot129-130Ga naar voetnoot130
Steenrotsen wtgehoolt, en stucken lands vergraven:
| |
[pagina 643]
| |
Nu hier een' schans geleyd, dan gins gediept eene haven:
t'Abyde in doods gevaer mijn' vroomigheyd gebragt:
Daer ick gewond werd op den aenslagh in der nacht:Ga naar voetnoot133-134
135[regelnummer]
Daer doen Achilles weeck, als 't naulijcx was begonnen,Ga naar voetnoot135
Noch voor den morgen stond de vesting werd gewonnen;Ga naar voetnoot131-136
En had ick d'ongunst van ons' Princen niet gevreest,
Lyrnes voor myn vertreck verovert waer geweest.Ga naar voetnoot138
Maer wat beschuldig ick een wuft, en dom gepeupel,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Dat na den voorgang van syn' heer gaet recht, of kreupel:Ga naar voetnoot140
Daer doch Laërtes soon, die op een grootren bout,Ga naar voetnoot141
My met's rijcx wichelaer, al dese moeyten brout,
En na myn leven staet, en gaet syn sinnen spitsen,
Om 't krygsvolck tegens my dolkoppigh op te hitsen,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Sy brullen langs hoe meer. waer of ick best verschuyl?
Wie blijft die lyd gevaer: wie vlught die schoutmen vuyl.Ga naar voetnoot146
My docht, den jongsten nacht, dat ick voor andere radder,Ga naar voetnoot147
Beklom des schaeckers burgh, en vechtende op een ladderGa naar voetnoot148
Opgaf den geest, daer ick den vyand besich hiel,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
En met een groot stuck muurs geplet ter Aerde viel:
Doen schoot ick op, en schoon ick niet op d'ydelheden
Van spoock of droomen pas, noch leydt my op de ledenGa naar voetnoot151-152
Of d'eene of d'andre ramp, myn strenge dwaelstar oock
Voorlang te Troje in 'tveld mijn' beyde ooghappels loock.Ga naar voetnoot153-154
| |
[pagina 644]
| |
155[regelnummer]
De wichelaers my niet als ongelucken spellen:
Doch een' manhafte siel moet dit ter syden stellen.
Heer vader, die my erft den segen van uw' kroon,Ga naar voetnoot157
Het ga met my soo 'twil: ick blyf u echte soon
Van bloedt, en van gemoed, en sal u niet ontaerdenGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
In vroomigheydt, in trou, in 'tmidden van de swaerden,Ga naar voetnoot160
In 'tmidden van de nyd, en lasteringhen: daer
Mijn goede naem, en faem me wort bedruckt soo swaer.
Ick weet waer op ick steun. mijn ongekreuckt geweten
En is niet quaeds bewust, noch heeft sich noyt vergetenGa naar voetnoot164
165[regelnummer]
Aen eenigh schendigh feyt: en soo ick daerom ly,Ga naar voetnoot165
Soo wasch' mijn edel bloedt eens anders schelmery.
REY VAN EVBEËRS. REY VAN ITHAKOISEN.
Wy Krijslien passen op ons' beurtGa naar voetnoot167
Rondom Neptunus muuren:Ga naar voetnoot168
Terwijl den Hemel starloos treurt,
170[regelnummer]
En telt de sleepende uyren.
De nare lucht nu schreyt en sucht:Ga naar voetnoot171
Hoe lange sal het duuren?
De middernacht herhaelt haer schaGa naar voetnoot173
Met dick're duysternissen:
175[regelnummer]
Slaghregens decken Cynthia,Ga naar voetnoot175
Dies wy haer aenschijn missen.Ga naar voetnoot176
Wiens vroomheyd sal, met Trojens val,Ga naar voetnoot177
'T begonnen oorlogh slissen.Ga naar voetnoot178
| |
[pagina 645]
| |
Rey van Ithakoisen:
d'Euboeër afkomst sal met dwangGa naar voetnoot179
180[regelnummer]
Mars teugelen ten lesten:Ga naar voetnoot180
Maer niet met Trojens ondergang,
En 'tstorten van dees' vesten,
Maer met dese Aerd, door Hectors swaerd,
Van lijcken vet te mesten.Ga naar voetnoot183-184
Rey van Eubeërs:
185[regelnummer]
Die swanger gaen van guyteryGa naar voetnoot185
Ons Prins hier me betighten:Ga naar voetnoot186
Om datse minder zijn als hy,
En niet voor uyt en lichten.Ga naar voetnoot188
Dus tracht de nijt zijn faem van spijtGa naar voetnoot189
190[regelnummer]
Veel logens op te dichten.Ga naar voetnoot190
Rey van Ithakoisen:
Wat sucht hy in sijn boesem draeghtGa naar voetnoot191
Is vaeck aen hem ghebleken:
Die 't heyr op svyands bodem waeght,Ga naar voetnoot193
En dan van vre wil spreken,
195[regelnummer]
Die veynst en sluypt, en onderkruypt
Al d'opperste der Greecken.Ga naar voetnoot196
Rey van Eubeërs:
Aen hem, wiens tong van Nectar dout,Ga naar voetnoot197
En draeght vergift inwendigh,
Word eer dees schalckheyd toevertrout,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
En watmen acht voor schendigh:Ga naar voetnoot200
| |
[pagina 646]
| |
Die hof en sael, met logentaelGa naar voetnoot201
Stoffeeren kan behendigh.
Ons Vorst soeckt op gheen ledekantGa naar voetnoot203
Mycenen te bescharmen,
205[regelnummer]
Hy ploeght niet aen d'onvruchtbre strant,Ga naar voetnoot205
Op dat hy magh verwarmen
Sijn bedgenoot, die in haer schoot
Hem kust, en neemt in d'armen.
Rey van Ithakoisen:
Het log gheslacht van Ithaca,
210[regelnummer]
Dat achter leyd ghekroopen,Ga naar voetnoot209-210
Is niet soo vierigh nergens na,Ga naar voetnoot211
Om hoplien op te loopen,Ga naar voetnoot212
Ghelijck u Heer, die met sijn speer
Koomt achter aen gedroopen.Ga naar voetnoot213-214
Rey van Eubeërs:
215[regelnummer]
Wat Palamedes derf bestaenGa naar voetnoot215
Dat bleeck, doen hij int landen
Het volck dede in slaghoorden staen,
En redde van verbranden,
En strandens nood ons trotse vloot,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Als 'tleger weeck met schanden.
Rey van Ithakoisen:
'T is waer, wy kennen 'smans bedrijf,Ga naar voetnoot221
Het berghen van de kielen
| |
[pagina 647]
| |
Was 'tbergen van syn eygen lyfGa naar voetnoot223
Doen soo veele helden vielen:Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Doen hy de doodt den rugge bood,
Met wiecken aen syne hielen.Ga naar voetnoot225-226
Rey van Eubeërs:
Hoe d'onverbiddelycke ThraxGa naar voetnoot227
Hem leende gunstige ooren
Bleeck, doen hy 'theyr vertrooste stracxGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
Met graen, en weeldigh kooren:Ga naar voetnoot230
Daer hy't uw' vorst ontseggen dorst,Ga naar voetnoot231
Doen 't leger scheen verloren.
Rey van Ithakoisen:
Vlysses droeghme geen ontsagh,Ga naar voetnoot233
Wat was aen hem bedreven:Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Die niet wt Argos schatkist maghGa naar voetnoot235
Syn paerden voeder gheven:
Nocht aen den disch des veldheers is
Gesien en hoogh verheven.
Rey van Eubeërs:
Hy is te vreden met syn erf,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
En syn heer vaders leenen,
| |
[pagina 648]
| |
Al bet als hy, die roemen derfGa naar voetnoot241
Op Ithaca van steenenGa naar voetnoot242
En klippen woest, en groot, wiens oegstGa naar voetnoot243
Is slechter als wy meenen.
Rey van Ithakoisen:
245[regelnummer]
Maer waerom stoft dit volck aldus
Op syne erfkoninckrycken?
Heeft niet de vader Nauplius
Voor Princen moeten wycken?Ga naar voetnoot248
En tot syn heyl, de vlag en't seyl
250[regelnummer]
Voor mindre moeten strycken?Ga naar voetnoot247-250
Rey van Eubeërs:
't Was Nauplius wiens wysheyd vaeck
Veel koningen versochten,Ga naar voetnoot252
En hiel met alle vorsten spraeck,Ga naar voetnoot253
Op veel manhafte toghten:
255[regelnummer]
Doen sy wel eer, van heynd en veer
Geschencken hem toebroghten.
Rey van Ithakoisen:
Waer 't vreemt dat Palamedes danGa naar voetnoot257
Ons heyrkracht ging verraden?
Vermits hy muylen stallen kan
260[regelnummer]
Met schatten swaer geladen,
Gelijck de stam, daer hy af quam,Ga naar voetnoot261
Geen giften kost versmaden.Ga naar voetnoot262
Rey van Eubeërs:
Verdient hy een brandteecken, dieGa naar voetnoot263
Tot onses staets verklenen,Ga naar voetnoot264
| |
[pagina 649]
| |
265[regelnummer]
Ick meest verrijckt met giften sie:
Merck desen niet, maer genen:Ga naar voetnoot266
Wiens goudsucht boos, en Goddeloos
Vind sijns ghelyck niet eenen.
Steyl Neritos vol klippen heeftGa naar voetnoot269
270[regelnummer]
Noyt woester dier ontfangen
Als hy, die schelms en onbeleeftGa naar voetnoot271
Betrout syn' slimme gangen:Ga naar voetnoot272
Die lieght, en stout syn' verw behoud,Ga naar voetnoot273
Schoon hy 'r in word gevangen.Ga naar voetnoot274
Rey van Ithakoisen:
275[regelnummer]
Vlysses, die op Calches steunt,
En ons gebroederheeren,Ga naar voetnoot276
Sich dese laster niet bekreunt:
Syn vroomheydt salmen eeren.Ga naar voetnoot278
Maer wie den helm voert als een schelm,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Dat sal de tijdt ons leeren.
Rey van Eubeërs:
Drael lang, o blonde Phoebus! drael,Ga naar voetnoot281
Schou eeuwich onse kimmen,Ga naar voetnoot282
D'ondanckbre Grajen niet bestrael,Ga naar voetnoot283
Die langs hoe meer verslimmen.Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Waer vlieden wy? wat raseryGa naar voetnoot285
Komt uyt den afgrondt klimmen?
|
|