De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 781]
| |
De brviloft
van den Heere
Iakob Iakobsz Hinlopen,
| |
[pagina 782]
| |
Naar zich, oock t'zamentrock de harten die hier paren.
De zuivre Liefde helpt dit stemmigh paar vergaren;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Daar zy al stil belaaght, en, in het heimlick, mickt
Op twee, malkander lang van boven toegeschickt.Ga naar voetnoot15-16
Zy spilde geen geweer. haar pijlen wrochten wonder,Ga naar voetnoot17
Als zy te raken paste een ieder, in't byzonder,Ga naar voetnoot18
Het scheen bykans een droom. zy stonden beyde stom;Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Dies greepse elx rechte hant, en sprack: heer Bruidegom,Ga naar voetnoot20
En uitgeleze Bruit, schept moedt, en wilt u dragen
En voegen, in dien staat, naar 's hemels welbehagen:Ga naar voetnoot21-22
Op dat hy anders niet aan ieders voorhooft speur,Ga naar voetnoot23
Dan dat uw beider wil hange aan zijn willekeur.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Hy die vereenight zoo veel hemelsche lichamen,Ga naar voetnoot25
Door onderling verdragh, en krachtighlick te zamenGa naar voetnoot26
Den ronden aardkloot bint, en op twee punten wickt,Ga naar voetnoot27
Heeft, tot een merck van gunst, uw huwlick toegeknickt.Ga naar voetnoot28
De Bruigom stemt haar toe. De Bruit, aan 't overwegenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Van dit gewightigh stuck, stont stom, en gansch verlegen,Ga naar voetnoot30
En sprack ten lange leste: o droeve en leide Maar!Ga naar voetnoot31
| |
[pagina 783]
| |
Mijn hals verworpt dit juck. dat pack valt my te zwaar.Ga naar voetnoot32
Een andren aan te slaan: mijn vader laten varen,Ga naar voetnoot33
Wiens drempel zedigh my betrouwt is te bewaren;Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Wiens huiszorgh ick verstrecke, in zijnen ouderdom,Ga naar voetnoot35
Nu hy zijn ega derft, die vlijtigh naar hem omGa naar voetnoot36
Te kijken plagh, en voor zijn zwakheit was zorgvuldigh,
Ick ben niet meer my zelf, maar hem te dienen schuldigh:Ga naar voetnoot38
Dies neem mijn ontschult aan, op reden vast gegront.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
De Liefde sprack: vergeefs weerstreeft ghy 't echtverbont.
Bedenck uw eigen beste, en laat uw hart verwecken,
Van hem, die t'effens man en vader zal verstrecken:Ga naar voetnoot41-42
En, als de doot van hier den ouden vader ruck,Ga naar voetnoot43
V diene als trouwste vooght, en trooste in zulk een druck.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
De vader troost zich dit. de vrienden met hun allen:Ga naar voetnoot45
Dies 't lot, dat in uw schoot van boven is gevallen,
Gewillighlick omhels. Toen zagh men hare jeught
Ontfonken, root van schaamte, en, half van rou en vreugt,Ga naar voetnoot46-48
De tranen langs de wang afrollen, en zich spreien;Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Als die haar maagdom noch, voor 't einde, wou beschreien,Ga naar voetnoot50
En Sara gaf bedruckt stilswijgend te verstaan,Ga naar voetnoot51
| |
[pagina 784]
| |
Dat zy Hinlopen zagh voor haren Bruigom aan.Ga naar voetnoot52
Gespelen, sprackze, gaat, en helpt uw maytijt vieren.Ga naar voetnoot53
Gaat helpt den maagderey met krans en zangk vercieren.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Mijn lente neemt verlof, en scheit met haar saizoen.Ga naar voetnoot55
Ick volgh mijn speelgenoot, en trede op spader groen.Ga naar voetnoot56
De t'zamenvoeghster deed hun beide harten branden,Ga naar voetnoot57
En vlechtende wel vast het paar verloofde handenGa naar voetnoot58
In een, verhief haar stem, en goot dus overluitGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Den zegen, over d'echt der twee gelieven, uit.
Ghy, die van jaar op jaar, door milde zegeningen,
Veroirzaackt teelt op teelt, en vruchtbaarheit der dingen,
Alscheppende Natuur, die alles onderhoudt,Ga naar voetnoot63
En schaklende eeuw aan eeuw, de weerelt stut en bouwt;Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Die d'elementen leert omhelzen huns gelijcken;Ga naar voetnoot65
De beurten stiert, en voedt in zoo veel koningkrijcken
D'onsterflickheit des tijts: o onbepaalde ziel,Ga naar voetnoot66-67
Een oirzaack dat 'tgevaart der weerelt noit verviel,Ga naar voetnoot68
Begunstigh met uw gunst dit waarde paar, o vader,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Het welck ghy heden bint met eenen bant te gader:
| |
[pagina 785]
| |
En zegen het, dat, eer de zon de Maaght bestraal,Ga naar voetnoot71
Vit deze twee verrijze een jonge Ian de Waal,
Of een Hinlopen, die zijn oudren zy gegevenGa naar voetnoot73
Ten zoeten troost en hope en kortswijle, in dit leven;Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Die, zijner oudren beek, oock in den lesten daghGa naar voetnoot75
En zalige ure, in vre, hun oogen luicken magh.Ga naar voetnoot76
Zoo sprackze naulix, en verbont dees echtgenoten,Ga naar voetnoot77
Of 'k zagh, als in 't verschiet, de bruiloftzaal ontsloten.
De Bruigom trat voor uit: zijn ega volghde hem.
80[regelnummer]
De speelnoots, daar te feest genoot, haar schelle stemGa naar voetnoot80
Verhieven orgelzoet. elck zweegh, als zy aanvingen,Ga naar voetnoot81
Het vrolick paar te lief den echtlof toe te zingen.Ga naar voetnoot82
Huwelijcks Lof/ Op de Wijse:Ga naar voetnoot*
Si tanto gratioso. Lof, lof, sy dees Goddinne,Ga naar voetnoot83
Die daeg'lijcks 'teen geslacht met t'ander strengelt,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
En niet door gheyle minne,
Als Venus dee, het bloet der wulpschen menghelt,Ga naar voetnoot86
| |
[pagina 786]
| |
5
Maer stedelijck ‘soo sedelijck
Kan door haer kracht beweghenGa naar voetnoot87-88
Die min verachten ‘en echtelijck betrachtenGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
s'Hemels zeghen.
O Voester-vrouw der vromenGa naar voetnoot91
10
Door u ist dat noch d'Oud'ren wort ghegheven,Ga naar voetnoot92
Met juychinghe uytghenomen,Ga naar voetnoot93
Int derde lidt haer blijschap te beleven,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En uyt haer stronck ‘staen tot een pronckGa naar voetnoot95
Veel stammen, elcks om 'tbrave,Ga naar voetnoot96
15
Die noch op heden ‘opwecken d'overledenGa naar voetnoot97
Wt den grave.
Wat waert met d'arme mensche:Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Indien hy u ghesellicheyt sou derven?Ga naar voetnoot100
Al hadde hy s'herten wenscheGa naar voetnoot101
20
In eensaemheyt hy quijnende moest sterven:
De goude torts ‘des daeghs sou kortsGa naar voetnoot103
Vergheefs op onse daken,
105[regelnummer]
Soo helder lichten ‘noch menschen aenghesichten
Meer vermaecken.
25
Of soo men in u stedeGa naar voetnoot107
| |
[pagina 787]
| |
Vrouw Venus smoockte alleen met wieroockvyeren,Ga naar voetnoot108
De menschelijcke zedeGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Antwoorde flucx tghebruyck der wilde dieren,Ga naar voetnoot110
En elck sou boos ‘heel wetteloosGa naar voetnoot111
30
V dorpels gaen ontwijen,Ga naar voetnoot112
Die vranck en veylich ‘betreen, al die nu heyligh
Willen vrijen.Ga naar voetnoot113-114
115[regelnummer]
Io Io Goddinne:Ga naar voetnoot115
Die in u stoel soo heerlijck zit bepeerelt,Ga naar voetnoot116
35
En als een Coninginne
De Scepter draeght van treedlijcxt deel der weerelt,Ga naar voetnoot118
Langh duere u rijck ‘vrou Huwelijck,
120[regelnummer]
Groot worde uwe heerschappije,Ga naar voetnoot120
Eer langhe doetse ‘ontsien ons tegen-voetse
40
V partije.Ga naar voetnoot121-122
EYNDE.
|
|