De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 498]
| |
Vorsteliicke Warande der dierenaant.aant.aant.Ga naar voetnoot* | |
Waer in de Zeden-rijcke Philosophie, Poëtisch, Morael, en Historiael, vermakelijck en treffelijck wort voorghestelt:Met Exemplen uyt de oude Historien, in Prose; ende Vytleggingen, in Rijm verclaert:
Oock met aerdige Afbeeldingen geciert, ende constich in coper gesneden, door Marcvs Gerards, Schilder.
Alles tot sonderlinghen dienst ende nutticheyt voor alle staten van menschen uytghegeven.
Amstelredam, | |
[pagina 499]
| |
[pagina 500]
| |
AFGEDRUKT VOLGENS DE TEKST EN NAAR DE PRENTEN VAN DE EERSTE UITGAVE, WAARVAN HIERVOOR 'T TIETELBLAD OP WARE GROOTTE IS AFGEBEELD (BIBLIOGRAPHIE VAN VONDELS WERKEN, NR. 85).
Marcus Gheeraerts had 107 platen in koper gesneden en die op zijn kosten uitgegeven onder de tietel DE VVARACHTIGHE FABVLEN DER DIEREN in 1567 bij de drukker Pieter de Clerck in Brugge. De gerijmde bijschriften waren van Edewaerd De Dene van Brugge. Deze afbeeldingen worden door Carel van Mander zeer geprezen (zie blz. 501). Dezelfde kopere platen, 'n beetje opgesneden, met 18 nieuwe ertussen en 'n nieuwe plaat voor 't tietelblad, zijn opnieuw afgedrukt in ESBATEMENT MORAL, DES ANIMAUX. A Anvers chez Philippe Galle, van 1578. De Franse bijschriften zijn alle sonnetten of klinkdichten van meer dan een onbekende schrijver. De nieuwe platen zijn waarschijnlik van de uitgever Philippe Galle, die etser was. Al de 125 kopere platen van 't Franse fabelboek heeft Dirck Pietersz. opnieuw geprent in de WARANDE. De afbeelding op 't tietelblad is maar gedeeltelik overgenomen van ESBATEMENT, n.l. 't bovendeel van 't middenstuk. De nieuwe prenten uit ESBATEMENT, die niet van Gheeraerts zijn, vinden we in WARANDE onder de volgende nrs. 1, 2, 3, 11, 14, 18, 19, 21, 22, 24, 47, 50, 52, 54, 98, 101, 110 en 114. De volgorde van de prenten is in ieder van de drie bundels verschillend. Evenals voor DEN GULDEN WINCKÉL heeft Dirck Pietersz. ook voor de WARANDE Vondel de gerijmde bijschriften laten maken. Vondel volgt in die bijschriften de tekst van de Franse sonnetten, en heeft ze min of meer vrij bewerkt. De onderschriften ‘in prose’ in 'n veel ouder Nederlands geschreven, zijn niet van Vondel, maar ontleend aan andere fabelboeken (mogelik aan 'n Duits THEATRUM ANIMALIUM van 1608), waarschijnlik door Dirck Pietersz., die blijkbaar ook de Voor-reden geschreven heeft. Er zijn van Gheeraerts z'n prenten ook kopieën andersom in hout-snee uitgegeven met dezelfde Franse bijschriften als de ESBATEMENT, en met Duitse bijschriften of liever achterschriften. | |
[pagina 501]
| |
Carel van ManderGa naar voetnoot*
| |
[pagina 502]
| |
Voor-reden aenden Konstlievenden Leser, aengaende de stichtighe vermakelickheyd ende nutticheyd der Fabulen.1 De treffelijckheyt ende nutticheyt der Fabulen (Verstandige Leser) isGa naar voetnoot1 2 soo groot, dat die selve met geene woorden kan uytgedruckt noch be-Ga naar voetnoot2 3 schreven worden: t'welck alsins door hem selven klaer is: want onder dieGa naar voetnoot3 4 selve leyt die wijsheyd, als onder een schorsse, verborghen. WaeroverGa naar voetnoot4 5 oock de Oude geoordeelt hebben, dat niemant die selve te recht konde 6 verstaen; 'ten waere hij met een doorluchtigh verstandt van Godt wasGa naar voetnoot6 7 begaeft. Want Plato, die onder den Heydenen de Godlijcke ghenaemt 8 wordt, oordeelde datmen vande eerlijcke Fabulen behoorde te beginnen:Ga naar voetnoot8 9 Dat oock de Voedsters de teere en buyghsame verstanden met soodanighe 10 lieflijckheyt meer behoorden te koesteren ende op te queecken, als zij haereGa naar voetnoot10 11 lichamen ghewoon zijn te cieren en op te proncken. Wie isset niet bekent 12 dat alle gheheimnissen der Ouden hier onder hebben ghescholen? wantGa naar voetnoot12 13 zij gaven daer mede de domme werelt te verstaen, datter most eenighe 14 Godts-dienst zijn, om alsoo de herten aff te schricken van de ondeugden, 15 en ten wedersijden een spoore of prickel te geven de deughden te om-Ga naar voetnoot15 16 helsen. Dionys. Halicarnass. heeft seer klaerlijck der Fabulen nootwen-Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 503]
| |
17 dicheyt te kennen ghegeven, als hy seyt: Wie isser die niet en soude meenen, 18 dat der Griecken fabulen den menschen hooghnodigh zijn? eenighe zijnder die 19 de wercken der nature onder seeckere verbloemde redenen voorstellen, andereGa naar voetnoot19 20 die der menschen Droefheden en Ellendicheden boven maten vertroosten, 21 andere drijven van haer wegh vreese en allerley verstooringhen des ghemoets, 22 en verjaghen de oneerlijcke ghedachten; jae een ijgelijck is tot haere besondereGa naar voetnoot22 23 nutticheyt ghevonden. 'Tis oock seecker dat de fabulen den menschen 24 aenbrenghen een vaste overlegginghe tot scherpsinnicheyt en opmerc-Ga naar voetnoot24 25 kinghe des verstandts, want soo haest en wort de fabel niet voorghestelt, 26 off 'tkloecke vernuft lett terstont op't ooghmerck desselver. soo dat intGa naar voetnoot26 27 voorstellen en begrijpen een sonderlinghe aerdicheydt geleghen is.Ga naar voetnoot27 28 Daer en is bij nae geene saecke die yemant mocht overkomen, of menGa naar voetnoot28 29 vindt daerinne stoffe, 'tzij ter leeringe of ter waerschouwinghe voorge-Ga naar voetnoot29 30 stelt: jae met sodanige vermaecklijckheyt, dat veele gheoordeelt hebben, 31 de vindingh der selve te wesen een lieflijcke en verheughlijcke confitureGa naar voetnoot31-32 32 van't menschen leven, en geen kleyne vertroostinghe onser swaricheden, 33 waer toe die oock (sonder twijfel) van den Ouden zijn bedacht en ghe-Ga naar voetnoot33 34 vonden. De edele en treffelijcke verstanden scheppen hier uyt een groote 35 nutticheyt en scherpsinnicheydt: maer den geenen, die slechs bij haerGa naar voetnoot35 36 neuse heen sien, schijnen dese dingen belachelijck, jae connen niet God-Ga naar voetnoot36 37 lijx daer uyt mercken en verstaen; gelijck d'onverstandige, die alleen opGa naar voetnoot37 38 de schorsse, en niet op de deughd en vruchten des booms letten. dese 39 zijn den kinderen ghelijck, die bij den viere een deel Poëtische kluchtenGa naar voetnoot39 40 vertellen, en letten niet eenmael op de heylighe en overtrefflijcke nutti-Ga naar voetnoot40 41 cheydt die daeronder verborghen is. 42 D'Oudheyd deser fabulen is soodanigh, dat den tijd daer van schijnt | |
[pagina 504]
| |
43 haer register verlooren te hebben. zij worden gemeenlijck AEsopo toe-Ga naar voetnoot43 44 gheschreven (hoe wel die oock bij veele andere geleerde Mannen verdichtGa naar voetnoot44 45 zijn) om dat zijne harssenen veerdiger ende bequamer waeren, waeroverGa naar voetnoot45 46 hy ooc, als den konstichsten Meester daer van alleene den naem heeft 47 bekomen. 48 De H. Schriftuere wort van haere Godtlijcke Heylicheyt niet ont- 49 luystert, als wij menschlijcker wijse dese Fabulen, naer 'tsegghen der 50 Ouden, verheffen: doch elcx moetmen in haeren sin aenmercken: met eenGa naar voetnoot50 51 ander geest is dese, met een ander geest is d'ander beschreven. De H. 52 Schriftuere voert ons met verscheyden exemplen en aenwijsinghen, sooGa naar voetnoot52-53 53 totte Dieren, Vogelen, &c. als tot verbloemde ende allegorische manierenGa naar voetnoot53-54 54 van spreken, die niet als met eenen verlichten geest connen verstaen en 55 begrepen worden, waerin den H. Geest selve schijnt een vermaken ge-Ga naar voetnoot55 56 nomen te hebben. Soo datmen dese (soo veel een zeedelijck, burgerlijck 57 en eerlijck leven belanght) niet behoort te verachten en onteeren.Ga naar voetnoot57 58 Versoecken daerom, dat niemandt onsen vlijdt beschuldige, om dat wijGa naar voetnoot58 59 dese Heydensche Fabulen uyt het boeck der vergetenheyt wederom voor 60 den dagh brenghen, als zijnde ghenoechsaem van andere ghedicht en 61 beschreven, maar letten insonderheyt op de geest-rijcke hant deses konst- 62 rijcken Schilders, die soo aerdigh en levendich het wesen der dingenGa naar voetnoot62 63 heeft naeghebootst, dat de nature selve schijnt ontluystert te zijn. Waer- 64 over hy oock eenen onsterflijcken loff bij alle konst-beminders ver- 65 kreghen, en met den lauren-croon, nae zijne waerdigheyt, ver-eert is. 66 Van de dichten, salt aen den verstandighen Leser staen, die selve naeGa naar voetnoot66 67 zijne beleeftheyd te verschoonen ende ten besten uyt te legghen: MaerGa naar voetnoot67 | |
[pagina 505]
| |
68 van den onverstandigen kan noch Apellis beeld, noch Homeri rijmen, nietGa naar voetnoot68 69 onghelastert noch onghetadelt blijven. tot meerder verlichtinghe enGa naar voetnoot69-70 70 verlustinghe deses wercx, hebben wij op een ijder Fabel ghepast en ge- 71 eygent een oude historie, soo uyt de Latijnsche als Griecxsche schrijvers, 72 om met de nieuwe Historien geene ergernisse of aenstoot te geven, alsooGa naar voetnoot72 73 dit tot niemandts hoon noch smaet, maer alleen tot aller waerschouwinghe 74 en leeringhe gheschreven is. 75 Neemt hiermede onsen arbeyd in danck, en verwacht hier nae (met 76 des Heeren hulpe) wat anders.Ga naar voetnoot76Ga naar voetnoot* |
|