De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 506]
| |
Vermaeckelijcke Inleydinghe Tot de Vorstelijcke Warande der onvernuftighe Dieren.Ga naar voetnoot*Tsa Mackers! 'tzeyltjen strijckt, en stieret 'tjacht te lande,Ga naar voetnoot1
Op dat wij onzen geest gins in die groen Waerande,
Een vorstelijcke plaets, ververschen inde schaeuw:Ga naar voetnoot3
De Zonne steeckt te zeer, haer hette maeckt ons flaeuw.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
De schoot van't binnen-meyr, is spiegel-glad en effen.Ga naar voetnoot5
Het windeken dat slaept, geen baren zich verheffen.
Koomt, volght mij op het spoor, en houd dit binnen-pat.
Van nuchtren morghen-dauw zijn noch de kruyden nat.Ga naar voetnoot8
Wij naerdren meer en meer, de lust-plaets loopt ons teghen.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Hoe aerdigh heeft Natuur beschildert dese weghen!Ga naar voetnoot10
Hier ist daer't wezen most, hou sluyter open doet!Ga naar voetnoot11
Hij word mijn stem ghewaer, en loopt ons te gemoet.
| |
[pagina 507]
| |
Hoff-wachter oorloft doch dees Heeren en Jonck-vrouwen,Ga naar voetnoot13
Dat zij de cierlijckheyd van dese plaets aenschouwen,
15[regelnummer]
U moeyt vergolden werd. Koomt vrunden treed vrij aen,Ga naar voetnoot15
Ontschuylt der sonnen brand in schaduwende blaen.Ga naar voetnoot16
Dat yeder een van ons zich inbeelde inde zinnen,
Dat wy al Graven zijn, Baroenen en Gravinnen,Ga naar voetnoot18
Int nutten van haer weelde, en haer wellusticheyd,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Daer menigh d'hemel om zijn wellust heeft ontseyt.Ga naar voetnoot20
Wat haghen groen van palm zijn hier soo glad geschoren?
Die doolhoofs wijs ghestreckt, gekrunckelt ons verlorenGa naar voetnoot22
Doen doolen hier en daer, zoo datmen hier int groen
Van d'eel Cretensche maeght wel 'tklouwen had van doen,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Om volghen lancx den draed', om eyndelijck den blindenGa naar voetnoot25
Bedriegelijcken wegh, en d'open-poort te vinden.
Wij dolen heen en weer, en worden staegs gestuyt.Ga naar voetnoot27
Wij zijn schier affgemat. hoe raecken wij hier uyt?
De Doolhoff schijnt met ons zijn spotternij te drijven.
30[regelnummer]
Wat Geest heeft ons vervoert? 'tgheselschap moet hier blijven.Ga naar voetnoot30
Men houdet mij te goede, ick kent het is mijn schuld,Ga naar voetnoot31
Ick, ick sal d'oorsaeck zijn, soo ghij hier blijven sult.
'Tgeselschap, soo mij dunckt, vermoeyt, sou wel ghelustenGa naar voetnoot33
Te lesschen haeren dorst en ergens wat te rusten.
35[regelnummer]
Wat raed? hoe moghen wij ontsluypen sulck ghevaer?Ga naar voetnoot35
Off ergens een weerdinne hier op te speuren waer,
Zoo waer't ghewonnen spel. doch voor ons lijfs vermoeyenGa naar voetnoot37
Ziet aende slincker zijde een schoon prieelken bloeyen:
| |
[pagina 508]
| |
Elck spoeye best hij mach. Tsa vrunden sit hier om!Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
U aessem wat verhaelt, ghij zijt ons wellekom.Ga naar voetnoot40
Een aengename rust ververscht den machteloosen,Ga naar voetnoot41
En 'therte door den reuck van lelien en roosen,
Daer 'troosmarijn tapijt is rondsom mee bestickt,Ga naar voetnoot43
Niet weynich word vermaeckt, verlustight en verquickt.
45[regelnummer]
Maer wat Lucretia, van maecksel wel besneden,Ga naar voetnoot45
Verberght daer in het groen haer blancke en naeckte leden?
En dreyght haer selfs de dood? zij dreyght niet, och zij steeckt!
Zij quetst haer selven 'thert! Ziet ziet hoe't bloed uytbreeckt:
Hoe't bloed de wonde ontvloeyt, en daelt met groot verlanghen
50[regelnummer]
Benedenwaerts, daer't word behendelijck gevanghen,
Door s'kunstenaers bedrijf. verschrickt niet, 'tis maer schijn,
'Ten is geen vrouwen bloed, 'tis enckel rooden wijn:
Die Bacchus is ghewoon te schencken voor de Vorsten,Ga naar voetnoot53
En andre die vermoeyt hier inde schaduw dorsten.
55[regelnummer]
Nu vrunden drinckt eens om, ziet hier is wel te pasGa naar voetnoot55
Op kunst-rijck goud gheschroeft een crystalijnen glas.
Avoust, en doet bescheyt, daer is nog inde tonne,Ga naar voetnoot57
Laet omgaen met de Maen, of liever met de Zonne.Ga naar voetnoot58
Gheselschap brenght eens om, en koelt vrij uwen moet:Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
'Tis niet Lucretias maer enckel druyven-bloed,Ga naar voetnoot60
'Twelck 'tbeeld besloten houd, van binnen in zijn adren,
Die wonderlijck gheleyt van elders haer vergadren.Ga naar voetnoot62
| |
[pagina 509]
| |
Zoo niemant meerder lust, soo nemen wij verloff.Ga naar voetnoot63
Vaert wel Lucretia: zoo yemant wat te groff
65[regelnummer]
Of te tyrannighlijck u 'tbloed heeft afghezoghen,
Denckt dat versmachten dorst tot sulcx hem heeft bewoghen.Ga naar voetnoot66
'Tis langh ghenoech ghedwaelt, wy laten den Labrint:Ga naar voetnoot67
Die hier ervaren is wel flucx een uytkomst vind.Ga naar voetnoot68
De bloemhoff light nu 'tnaest, wiens bedden zijn als schulpen
70[regelnummer]
Heel uytheemsch van begrijp, daer menichte van tulpenGa naar voetnoot70
Als in slaghorden staen, en steken haren kop
Veelverwigh nae de locht en nae de sterren op.Ga naar voetnoot71-72
Mij lust niet al de rest der bloemen te verhalen,Ga naar voetnoot73
Daer Flora prachtigh schijnt op't cierlijcxst mee te pralen:Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Als Zephyr haer omhelst, als zijn gezochtste bruyt,
En violetten blaest met Zijnen adem uyt,Ga naar voetnoot76
Zoo dickmael hij haer kust in dalen en prieelen,
Wanneer zij onderlingh malcandren 'therte ontstelen.
Hier heeft zijn zetel-stoel ghebouwt de blijde Mey
80[regelnummer]
Van thijm, van roosmarijn, en bloemen veelderley.
Wat menghsels gloeyen hier? daer dhommelende bijenGa naar voetnoot81
Om zoeten honighzeem haer wellust komen vrijen.Ga naar voetnoot81-82
Maar laet ons om wat nieus te droomen zijn bereyt,
Vermits 'tvermaeck ghevoed word door verscheydenheyd.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Tsa opwaerts met mij stijght, op desen lagen toren
Die uyt een eyckenboom is wonderlijck gheboren,
En seven transsen draeght, een eere deser stee:Ga naar voetnoot87
| |
[pagina 510]
| |
Van waer ghy ziet beneen ontstaen een wilde ZeeGa naar voetnoot88-vlgg.
Door't springhen van een born, gegroeyt uyt groene planten,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Dat als een schreyend beelt versmelt aen alle kanten
In vloeyende krystal, en 'tlijckt wel aenden schijn,
Als oft de Philosooph Heraclitus wou zijn:Ga naar voetnoot92
Die't alles, wat beschijnt het wanckel licht der Manen,Ga naar voetnoot93
Beschreyens weerdigh acht, met uytghestorte tranen.
95[regelnummer]
Ghij ziet hier weerzijds 'tstrangh van eenen OceaenGa naar voetnoot95
Die op zijn glasen stroom voert kielen zwaer ghelaen.Ga naar voetnoot96
Walvisschen mooghdij hier en monsters zien wanschapen,Ga naar voetnoot97
Die visschen rispen uyt en stroomen, als zij gapen:Ga naar voetnoot98
Die't water dobbren doen, dat Typhis is verveert,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
En Palinurus selff voor't slinghren van haer steert.Ga naar voetnoot100
Neptunus ziedij thooft en natten baert opsteecken,Ga naar voetnoot101
En dreygen met zijn vorck de baren die hem smeecken.Ga naar voetnoot102
Op zijnen kinck hoorn maeckt den Triton heesch gheluyt,Ga naar voetnoot103
Dat al de water Goon en Nimphen kijcken uyt.
105[regelnummer]
Maer och hij word verlust en bijster schier van sinnen,Ga naar voetnoot105
Die dees Zee-juffren siet, dees spieg'lende Meyrminnen:Ga naar voetnoot106
Die met hayrstreelen staegh bedrijven al haer pracht:Ga naar voetnoot107
| |
[pagina 511]
| |
Dees, snoert haer vlechten op: die, om haer schaduw lacht:
Dees, laet aen haer paruyck tgoud en ghesteenten blincken,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
En peerlen die zij raept wanneer de schepen zincken:
Die, kemt haer gouden hayr, en wast in't soute natGa naar voetnoot111
Haer blinckende aenghezicht en voorhooft altijd glad.
Help Nimphen die u ziet, wie ist, die niet souw wenschen,Ga naar voetnoot113
Dat ghij mocht zijn gheteelt van't bloed en 'tsaed der menschen.
115[regelnummer]
Wie ist die niet beklaeght dat u ghestaltenis'
Is boven navel mensch, en onder navel visch?
Maer ginder, zoo mij dunckt, uyt een verburghen havenGa naar voetnoot117
Vlieght een Galey in't ruym door't roeyen vande slaven;Ga naar voetnoot118
Rand een Koopvaerder aen, die op't verbolghen Meyr
120[regelnummer]
Zijn boeve-netten spant, en kloeck zich stelt te weyr.Ga naar voetnoot120
Wacht mannen, tgeld u lijff! Matroosen houd u onder!Ga naar voetnoot121
Daer gaet een roock-wolck op, gevolght van eenen donder
En blixem des gheschuts, dat eyslijck van gheluyt
Vuyr, water, aerd, en locht blaest t'zijnder kelen uyt.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Het ijser plompt in't nat, nae dat het een gheschreye
Heeft schielijck opgheweckt in't midden der galleye,
Die alzins is gheverwt, met klibber, breyn en bloed:Ga naar voetnoot127
Hier rolt een menschen hooft, en ginder eenen voet,
In't midden vanden storm groeyt 'therte vande Turcken,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Die op haer halve maen en dicken tulband snurcken,Ga naar voetnoot130
d'Hollander onversaeght, bralt met zijn Princen vlagh:Ga naar voetnoot131
| |
[pagina 512]
| |
d'Hollander die noch noeyt verwonnen t'onder lagh.Ga naar voetnoot132
Eer zouw de lont in't kruyt in't midden vande baren
Met zijn en s'vijands hulck recht nae de sterren varen,Ga naar voetnoot133-134Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Eer hij zich dwinghen liet van een Mahumetaen,Ga naar voetnoot135
En 'tijser aen het been soo schendelijck liet slaen.Ga naar voetnoot136
Mars raest noch even dol; hoe zal dien strijd zich enden?Ga naar voetnoot137
De Turck het hert ontvalt, hij gaet het hooft flucx wendenGa naar voetnoot138
Weer nae zijn roof-nest toe. hij reyst weer op een nieuw:Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
En d'Hollansche kartouw die schenckt hem den adieu.Ga naar voetnoot140
Ghewis eens menschen oogh en kan zich niet versaden.
De geest en 'thert zijn met verwondren overladen.
Best dalen wij om laegh, en zien waer zich nu reptGa naar voetnoot143-vlgg.Ga naar voetnoot143
tGhevogelt dat de locht met zijne vleuglen schept,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
En hooger niet en stijght alst net en wil ghedooghen,Ga naar voetnoot145
Dat haer ghevanghen houd en alzins overtoghen.Ga naar voetnoot146
Den Arend krom ghebeckt is Keyser van dit rijck,
Die Iupijns blixem voert, daer elck voor knielt int slijck.Ga naar voetnoot148
De Kraen, de blancke Zwaen, de roode Kalikoenen,Ga naar voetnoot149
| |
[pagina 513]
| |
150[regelnummer]
De Gier en Paeuw dat zijn sijn heeren en baroenen.Ga naar voetnoot150
Den Haen wil Koningh zijn, om dat hij is ghecroont,
Om dat hij moedigh sich in't bloedigh oorloogh toont,Ga naar voetnoot152
En sich met d'handschoen licht laet tot den kamp bekoren,Ga naar voetnoot153
Vertrouwende op sijn moet en op sijn scherpe sporen.
155[regelnummer]
Hij heeft der boelen veel, sijn geyle min hij bluscht,Ga naar voetnoot155
Recht oft een Koningh mocht al doen wat hem ghelust.
De Papegaey is Tolck, die aen d'uytheemsche volcken
Moet brenghen s'Konincx hert en sijnen sin vertolcken.Ga naar voetnoot158
De Struys sijn rechter is, die't vierschaer steeds bedient,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
En oordeelt in sijn naem wie vijand is of vriend.
De Valck als beudel straft, die't vierschaer heeft verwesen,Ga naar voetnoot161
Verbidden hier niet geld, als 'tvonnis is ghelesen.
De Zwaluw, Musch, en Gans, de Duyff, de Nachtegael
En d'Exster brenghen chijns den Keyser altemael.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
De Vleermuys en den Uyl, als bloedighe Tyrannen,
Zijn eeuwigh uyt het hoff in ballinghschap ghebannen.
Wiens herte niet ontluyckt, die sulcken vlucht bij een
Ghevlerckte borgers siet, van maecxsel onderscheen?
Eenparigh d'een verschijnt, en d'ander bont van pluymen.Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Hoe kanmen hier sijn tijd verspillen en versuymen!
tSa! gaen wij nu bespien waer't wilt en onghediertGa naar voetnoot171
Verschuylt in't donker wout, en ons voor d'oogen zwiert.
Dien heuvel wel beplant verstreckt eens Princen wooningh,Ga naar voetnoot173
Voor d'onverwonnen Leeuw der dieren hooft en Koningh:
175[regelnummer]
Die hier zijn hoff ophout, en met een fier ghemoed,
Nae sijn raed-kamer treed, gevolght van eenen stoet
En uytgelesen hoop van wel-geboren dieren,
Die hoogh gheadelt sijn, en die zijn hoogheyd vieren.Ga naar voetnoot178
| |
[pagina 514]
| |
't Langh-halzige Kameel; Heer Bockaert langh-gebaert.Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Het felle Panter-dier, en 'twelbeslagen Paerd;
Heer Wolffaert, en den Beyr zijn s'Konincx opper-raden,
Die letten wat het rijck kan voordren en beschaden.Ga naar voetnoot182
De Tygher veld-heer is in't ruym van dees valley,
Daer hij het opzicht heeft van s'Konincx veld-armey.Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Dien vreesselijcken Dogh, die d'ooghen wijt op sperde,
De trotze Capiteyn is van des Konincx guarde.
t'Loos Reyntjen is spion die altijds op de straet
Doorsnuffelt watter in de wereld ommegaet.
De Brack is Courtisaen, en d'Hasen zijn lakeyen,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Die proncken aen't palleys met s'Konincx levereyen.Ga naar voetnoot190
Den afghejuckten Stier, den Ezel en het ZwijnGa naar voetnoot191
Aen hofdienst met de Kat van ouds verbonden zijn.
De Baviaen, de Sim, en d'Aep hier op tonneelenGa naar voetnoot193
Comedianten zijn, die s'Princen farcen spelen.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Wie zagh oyt schoonder jaght van alderhande Wilt?Ga naar voetnoot195
Ziet hoe d'een in ghedaente, en verw van d'ander schilt.Ga naar voetnoot196
Hoe ruygh den eenen is, en d'ander tam van zeden.Ga naar voetnoot197
Zoo ijmand maer wat tijds of uren wil besteden
In't groen van dees Warande, en gae slaen over alGa naar voetnoot199-vlgg.
200[regelnummer]
t'Ghevogelte en t'ghediert: eerlanghe hij worden sal
Een treflijck Philosooph, vermids des wijsheyds leestenGa naar voetnoot201
Ghevormt zijn nae't bedrijff van vogelen en beesten.
Wie dan leergierigh is, die voeg zich hier bij mij,
En laet geen leerens tijd onachtsaem gaen voorbij.
I.V. VONDELEN.Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 515]
| |
Dorpel-Opschrift.Ga naar voetnoot*O Mensch, die hier, in dees Warand,
Tot u vermaeck wordt omgeleydt,
Terwijl dat ghij den geest vermeydtGa naar voetnoot3
Leert wat, en lett eens op u schand:
5[regelnummer]
Bemerckt hier, hoe het scherp verstant,
Twelck goet en quaet door Reden scheydt,Ga naar voetnoot6
Trouw, Liefde, en Recht, en Zeegbaerheyt,Ga naar voetnoot7
Gheweken zijn in't Beesten-lant.
Den Mensch is nu in desen eeuwGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Van aert een Wolf, Vos, Beer oft Leeuw.
Pythagoras souw seggen dan;Ga naar voetnoot11
Den Man wordt Beest, de Beest wort Man.Ga naar voetnoot12
Des kent u vuyl; en seght, Ick wenschGa naar voetnoot13
Dat ick weerom mach worden Mensch.
I.R.A.Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 516]
| |
Tot d'aenschouwers van dees warande.Koomt vrij schouwen dese Beemd,
Siet hoe wonderlijck en vreemd
Dat de Dierkens 'tsamen leven:
Hoe de trotse Leeuwe pralt,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
'tReyntjen loos in stricken valt,Ga naar voetnoot5
Hoe 'tSchaep voor de Wolf moet beven.
Waer den mensche in wort gheleert,
Hoe des werelts hoogheyd keert:
Hoe zich ijder heeft te draghen:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
'tZij tot eerbaerheyd en deughd,Ga naar voetnoot10
'tZij tot teghenspoet of vreughd,
Wilt dat hier de beestjens vragen.
| |
[pagina 517]
| |
Klinck-Gedicht.Ontkerckert van het Lijf mijn Ziel korts gingh spanseren,Ga naar voetnoot1
En vond' een groen Warande, alwaer zij trots en fier
Sagh treden op het kruyt, en speelen menigh Dier,Ga naar voetnoot3
Oock Voogh'len licht en vlugh van allerhande veeren.
5[regelnummer]
O sprack zij! laet den tijdt niet vruchteloos passeren,
Hebt acht op haer bedrijff en onderlingh geswier,Ga naar voetnoot6
Misschien de Wijsheyd oock verburgen schuylt alhier:
Van Dieren mogen doch de Menschen zeeden leeren.
Zij lagh hier op haer luym, en hielt haer wegh gescholen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En monsterde al het Choor der gener die hier dolen:
Ten laetsten leerens satt, zij tlichaem weder vandt.
Beval de Kunst-Goddin eens Dichters, met zijn dichten,
En Beeldenaer uyt jonst dees Idé te verlichten,Ga naar voetnoot13
Om elck die aen te bien tot een dierweerdigh pandt.Ga naar voetnoot14Ga naar voetnoot*
|
|