De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 473]
| |
De vaderen,
| |
[pagina 474]
| |
Inhoudt.1 Dit stuck-werck vervaet de verklaringhe vant ghene Moses verhaeltGa naar voetnoot1 2 int 22. Capittel Genesis, hoe Godt Abraham versocht, ende hem bevalGa naar voetnoot2 3 synen Sone Isaac te brengen op eenen berg, om aldaer geoffert, tot een 4 Holocaustum, dat is, onthalst, daer na ontledet, ende van sijnen VaderGa naar voetnoot4 5 Gode geoffert te worden. Onse dichter heeft sijn bedenckinge over sooGa naar voetnoot5-6 6 grooten geheymenisse, en teeckent aen de voornaemste omstandicheden 7 desselfs. 1. eerstelijck, stelt hy voor oogen, de goede onderwijsinge, endeGa naar voetnoot7 8 opvoedinge van Isaak, Abrahams genegentheyt nevens soodanighen Sone. 9 2. ten tweeden, de versoeckinghe van den waren Godt, de welcke de sijneGa naar voetnoot9-10 10 grondeert gantsch op andre wijse, als wel de Sathan den Menschen. 3. ende 11 overmits men uyt den text verstaet, dat de Vader was bevolen sijnen SoonGa naar voetnoot11 12 te offeren, s' daegs te voren eer hy op trock om Gode te ghehoorsamen, 13 soo vertoont de Dichter ten derden de groote aenvechtingen die AbrahamGa naar voetnoot13-14 14 al den nacht in sijn ghemoet hadde, int overdencken vant gene hem belast 15 was. Hier over worden dan wijtloopich voorgestelt, alle de tegenwerpingen 16 vande natuerlijcke hertzneigingen, om Abraham af te keeren van GodsGa naar voetnoot16 17 bevel te gehoorsamen: daerby, de verantwoordingen vanden Gheest GodsGa naar voetnoot17 18 in sijn getrouwe dienst-knecht, de welcke overwinner blijft, besloten 19 hebbende sijnen last te voldoen. 4. ten vierden, beschrijft hy syn reyse 20 nae den bergh, de nieuwe aenvechtingen van Abraham en Isaac, daerGa naar voetnoot20-21 21 na haer beyder Geloove, ende de geluckige uytgangh van haer vrywilligeGa naar voetnoot21 22 gehoorsaemheyt, de Heere haer op 't uyterste te kennen gevende, de | |
[pagina 475]
| |
23 reste van sijn verborgen wille over sulck een versoeckinge. Sluytelijcken,Ga naar voetnoot23 24 de Dichter hebbende Abrahams geloove groot gemaect, ende tselve tegen-Ga naar voetnoot24 25 gestelt de wreede en mensch-verdichte Gods-diensten der afgodischeGa naar voetnoot25 26 Heydenen, dewelcke hare kinderen den Duyvel, ende niet Gode opge- 27 offert hebben, toont het ware wesen van dese schaduwe, ende de t'samen-Ga naar voetnoot27 28 stemminge die daer is tusschen Isaac en Iesum Christum het Lam Gods 29 voorgeschict ten brand-offer tot quijt-scheldinghe onser sonden.Ga naar voetnoot29 | |
[pagina 476]
| |
Klinck-veers, over Abrahams offerhande.aant.Ga naar voetnoot*D'oud-Vader sijnen Soon brengt met bedroefder zielenGa naar voetnoot1
Op't rijsende gheberghte, op dat hy't altaer sprenghtGa naar voetnoot2
Met 'tbloed sijns lieven kinds, en 'tvuyr 'tkoud lichaem schenct,Ga naar voetnoot3
Hy bind hem d' armen vast, en doet hem neder knielen.
5[regelnummer]
De Liefde 'tvuyr ontfonct, om't slacht-schaep te vernielen,
'tGheloof dat houdet tou daer't Lam mede is ghestrenght,Ga naar voetnoot6
d'Hoop 'tstael den Vader langht, die flucx den slach aenbrengt,Ga naar voetnoot7
De Dood is al ghereet om Isacx ziel te grielen,Ga naar voetnoot8
Maer's Heeren Enghel (die om s'vromen legher waeckt)Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Abrahams arm verlet, en't droevich truer-spel staecktGa naar voetnoot10
Van Vader en van Soon, van twee bestorven herten.Ga naar voetnoot11
Nature by gheval van veers sach't schou-spel aenGa naar voetnoot12
En riep, o sterck gheloof! wat durfdy niet bestaen!
Een Vader slacht sijn Kindt, en derf de doodt uyt-terten!Ga naar voetnoot14
Anagramma,Ga naar voetnoot*
Door een ist nu voldaen.
| |
[pagina 477]
| |
De vaderen,
| |
[pagina 478]
| |
Van kindts been af ontsagh, en boven al de gheen,
20[regelnummer]
Die hingh Godt-vruchticheyt onnoosel aende speen.Ga naar voetnoot20
Sulck heyl heeft Isac wel maer noch twelck is te loven,Ga naar voetnoot21
Zyn vlyt d' opvoedingh gaet en zyn gheboort te boven:Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot22
Zyn wysheyt, zyn gheloove, en zyns gheests kloeck begryp,Ga naar voetnoot23
Zyn met zyn wulpscheyt daer, en voor zyn iaren ryp.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Noch jongh, en teeder zynde is Gods dienst zyn hanteringh,Ga naar voetnoot25
Met yver houd hy sich verplicht aen s'Vaders leeringh,Ga naar voetnoot26
Neemt op zyn voorbeeldt acht, zyn daden hy bespiet,
En schept een nutte lesse aent minste dat hy siet.
Elck woort is hem een roede, hy komt door vlyt al nader,
30[regelnummer]
Iae voorcomt d'heylghe lust en wensch van zynen Vader.Ga naar voetnoot30
En oft schoon Abraham in al t'ghene hy beooghtGa naar margenoot**Ga naar voetnoot31
Sich schickelicken wys, en welghematicht tooght,Ga naar voetnoot32
Als oft zyns Soons bedryf hem nimmer kon vernoeghen:Ga naar voetnoot33
Soo laet doch t'Vaderlijck gemoet sich niet te wroeghen.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Zyn liefd' breeckt erghens door, en t'oogh staert ongherust,Ga naar voetnoot35
En blyft ghelyck ghehecht aen Isac zynen lust.
De spieghel zyns ghesichts is Isacx soet aenschouwen,Ga naar voetnoot37
En naulycx and'ren naem de Vader heeft onthouwen.Ga naar voetnoot38
Nu God die deses liefds volmaecktheyt gade slaet,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot39-vlgg.
40[regelnummer]
Acht sulcx bequame stof waer door hy met der daet,
Mach proeven zyn gheloof, bekoort hem boven and'ren,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot41
| |
[pagina 479]
| |
Doch niet als Satan doet, oft menschen doen malcand'ren:Ga naar voetnoot42
D'erf-vyant alles goets ons steets ter hellen treckt,
En God ter havenwaerts die tot den leven streckt:Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Dees, tot de wortel toe, ons hoop waent uyt te rucken,Ga naar voetnoot45
Die, van stantvasticheyt gaet t'zeghel daer op drucken.Ga naar voetnoot46
Deen vleyt ons tot het quaet, en dander tot het goedt,
D'een van t'Christ'lyck beroep ontslaen wil ons ghemoedGa naar voetnoot48
En dander thert zyns Kercx bevestight lancx hoe styver,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Met een onleschlijck vuyr van wonderbaren yver.
En sPrincen twyffel die sich geern versekert sach,Ga naar voetnoot51
Van s'knechts getrouwicheyt, oft hy'er op steunen mach,Ga naar voetnoot52
Ontwakende overleght, oft oock zyn woorden schillen,Ga naar voetnoot53
Waer in sy met zyn doen en wercken stemmen willen;Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
En om wel te doorsien de vroomheyt zyns ghemoets,Ga naar voetnoot55
Beproeft met t' aenbeeldt hem met hamer en met toutz.Ga naar voetnoot56
Maer Godt de zyne niet door d'enghte laet passeren,Ga naar margenoot**
Van zyn becooringhs sifte om therte haer te gronderen,Ga naar voetnoot58
'Vermidts hy yeder kent en grondelicken weet,
60[regelnummer]
Elcx doen selfs eert tghedacht des menschen heeft ghesmeet,Ga naar voetnoot60
Dan wel om theylich zaet, haer sterck gheloof, te toonen,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot61
En haer stantvasticheyt als sonderlingh patroonen.Ga naar voetnoot62
Oock buytens tyts God niet haer overlast met kruys,Ga naar voetnoot63
| |
[pagina 480]
| |
Noch soo flucx alsse zyn dienstknechten van zyn huys.Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Want leerlinghs noch te swack mocht haer de moet ontglydenGa naar voetnoot65
En swacke scheepkens licht in d'afgront schipbreuck lyden.
Tgheloove nau ghelijck een tedre bloeme int gras,Ga naar voetnoot67
Sou stuyven over tvelt, voor s'eersten wints gheblas,Ga naar voetnoot68
Haer beuckelaers te dun voor sulcken herden slaghen,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
En sy te weecklijck noch tot sulcken last te dragen.
Maer dan, wanneer allencx de Goddelicke loten,Ga naar voetnoot71
Haer wortelen int hert diep hebben ingheschoten,
En als haer d'hals-kraech is strydlustigh aenghepast,Ga naar voetnoot73
Welcx dickte schroomt noch quaen noch gheenderhande last.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Ghelijck als Abraham die int Gheloove ervaren,Ga naar margenoot**
In Liefd', Rechtvaerdicheyt en Sterckte voor veel iaren,
Sich selfs onbuyghlick toont, en die als hy de krans,Ga naar voetnoot77
[Nae d'eensaem ballinghschap zyns lieven Vaderlants,
Nae sBroeders kluysteringh', nae 't missen van zyn schoone,Ga naar voetnoot79-vlgg.
80[regelnummer]
En d' al te droeven ban van Agars zynen Sone]
Als Overwinner draeght, versocht wort vande stem,Ga naar voetnoot81
Die s'Herders kruyn vaeck ciert met 'sKonincx diadem,
O stemme! u stemme dan my niet en laet ontbreken,Ga naar margenoot**
Wilt met een Godlick vuyr myn borst van nieus ontsteken,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Verheft my boven my, dat d' op en d' ondergangh,Ga naar voetnoot85
Verbaese om Abrams daed de stof van myn ghesangh.Ga naar voetnoot86
O Abram, Abraham, roept t'eeuwich Godlick wesen,
Ick ben u God, u loon, en Koningh uytghelesen,
| |
[pagina 481]
| |
Klimt op nae Salems steylte en van medooghen vreemt,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Vergiet t' rood bloedt uws Soons en Isac tleven neemt,
Doorkerft hem met u stael en schenct zijn vleesch t' vergrammen,Ga naar voetnoot91
En teeder jongh ghebeent te sparcken inde vlammen.Ga naar voetnoot92
De gheen die sluymrich droomde en t'oogh ten halven loock,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot93
Sagh soo hy waende eens gheests al t'ysselick ghespoock,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Sich ondert decksel school en anxstigh teenemalen,Ga naar voetnoot95
Mocht voor een halv' uur nau den adem weer herhalen.Ga naar voetnoot96
Niet anders Abraham van sulcke een stem sich haest,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot97
Met druck bevanghen vindt en is al heel verbaest,Ga naar voetnoot98
Zyn aensicht is alree doodverwigh en tonvreden,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Eens Winters strenghe koude ontstelt hem al de leden,
En syghende ademloos ter aerden neer van schrick,
Besturven en verbleeckt wort op een ooghenblick,
Een dood-sweet hem al tlyf bevochtight door 'tverstooren,Ga naar voetnoot103
De sprake hem gantsch begeeft, hy kan noch sien noch hooren,
105[regelnummer]
Maer als hy wat becomt en schept des levens lucht,
Stort hy twee tranen uyt, tot tweemael hy versucht:
En spreeckt: o wreedt bevel! dat ick goets moets een teder,
Ontwapent Ionghelingh sal wreedlick slaen ter neder,
Dat ick een vrient sal doon, dat ick myn hant besprenghGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
In 't bloed myns weerden soons moordadich en te strengh:Ga naar voetnoot110
Van welcken sone helaes! van Isac Abrams eenenGa naar voetnoot111
Die oyt in vriendlickheyd een Enghel heeft gheschenen,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot112
Van Isac die in deughd verstreckt elcx voorbeeld meest,Ga naar voetnoot113
| |
[pagina 482]
| |
Van Isac iongh en wulpsch maer oud en grys van gheest,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Van Isac 'theyl van d'onse en der nabuyren smerteGa naar margenoot**Ga naar voetnoot115
Die 'sVaders leven is, en 'therte van syn herte,
Dat een vervloeckt Altaer ick weecke met 'tbloed-root
Des lendens die wel eer uyt myne lenden sproot,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot118
Ach waert noch uyt myn dyge o kleyn verlies eens Menschen!Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
O licht-vergheten schade hoe gheerne wilde ick't wenschen.Ga naar margenoot**
Ick oud en vruchteloos slacht d'hollen Eyck, die naeckt,
Mismaekt en bladerloos, gheen schaduw langher maeckt,Ga naar margenoot**
En tot de wortel toe verdort niet om verslimmenGa naar margenoot**Ga naar voetnoot123
Alleen voor't veyl verstreckt een ladder om te klimmen.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Maer Isac zynde ontsielt en misse ick niet alleenGa naar voetnoot125
De name die my was door sHemels gunst bescheen,Ga naar voetnoot126
Maer vind my oock ontbloot met een van soo veel nevenGa naar margenoot**Ga naar voetnoot127
Als zands wert aende strangh van Moria ghedreven.Ga naar voetnoot128
Vermooght ghy wreeden arm de snede van u zweerd,
130[regelnummer]
Te vellen int teer hert van Isac lief en weerd?Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot130
Verseker ick waer doot van ancxt en van benoutheydt,Ga naar voetnoot131
Ontweldighde ick myn Kind de krucke van myn outheydt,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot132
Myn troost, myns herten lust, myn wit daer ick nae schiet,Ga naar voetnoot133
Niet d'handt eens fellen beuls int midden vant verdriet.
135[regelnummer]
Maer laes! sal ick verdoen? ô wreedtheydt uytghenomen,
Helaes sal ick verdoen die van my is ghecomen?Ga naar voetnoot136
Doorwonden syne borst en met bebloede vuyst
| |
[pagina 483]
| |
Hem 'thert uytrucken t'wyl daert leven uyt verhuyst?Ga naar voetnoot138
Sal ick d'aenvangher zyn van sulck een woest beleeden,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
t'Ghewyde Altaer beslaen met syn ghescherfde leden?Ga naar voetnoot140
Syn vleesch en beenen braen, dat t'slibbrigh inghewandt
Al sperkende voor my tot stoffe en asch verbrandt?Ga naar voetnoot142
'tGhedacht alleen van sulcx can s'Vaders gheest ontroeren,Ga naar voetnoot143
'Tis voor de wil te wreedt, ick swygh van uyt te voeren,
145[regelnummer]
Wie wil, wie sal, wie mach syne hand alsoo bebloedt,Ga naar voetnoot145
Ick mach noch wil gheensins my toonen soo verwoedt,
Noch doen 'tgheen Godt beveelt, God syns verbonds aenvangher,Ga naar voetnoot147
Blyft dan de pylaer niet van trou noch waerheydt langher,Ga naar voetnoot148
Maer handelt trouweloos, breeckt t'ghene hy heeft ghesticht,
150[regelnummer]
Doet 'tghene hem best bevalt, laet sich beweghen licht
Met aller winden drift en soo vele eeden strecken,Ga naar voetnoot151
Tot stricken om alsins de vromen in te trecken,
Nu sal hy toesegh doen en sweeren by zyn alGa naar voetnoot153
Dat eenmael Isacx zaet dit Landt bevolck'ren sal.
155[regelnummer]
Dit Landt daer in ick zwerve, en dat myns Soons gheslachten
Hy als een deessem sal van sijne goedtheydt achten.Ga naar voetnoot155-156
Nu willen wederom dat ick den ghenen krenckGa naar voetnoot157
Daer al mijn hope in rust, dat ick de Wereld drenck
Int bloed eens ionghelincks en eens slaghs niet en spareGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
Te rooven Isac t'hooft, en t'hooft van dese schare,
Die 't brandend wieroock sal tot d'eer syns naems besteen,Ga naar voetnoot161
Hem vullen 't oore en 't oogh met weldoen en ghebeen:Ga naar voetnoot162
| |
[pagina 484]
| |
Syn woord sal logen zijn, God selfs sal met God stryden,
En 'tghene hy my beveelt 'tbeloofde niet kan lyden,Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
De grondvest myns gheloofs 'tgheloove heel ommestoot,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot165
Oft ick syn Wetten eere oft niet ten is gheen nood:Ga naar voetnoot166
Wat seghdy Abraham? ghy soud u licht verrasschen,Ga naar voetnoot167
Den ghenen die herbaert den Phaenix uyt syne asschen,Ga naar voetnoot168
En uyt 'twelruyckend graf van eenen kleynen worm
170[regelnummer]
Een bonten Voghel weckt nae s'eerstens beeld en vorm,Ga naar voetnoot168-170
Soude hy syns Isacx wel, de stronck, vergeten moghen,Ga naar voetnoot171
Van syne aenstaende Kerck en 'tlicht dat yeders ooghen,
Soo schoonen dagh belooft, oft salt hem syn te swaer,
Hem op te wecken als hy schoon ghestorven waer?Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Maer wederom siet toe, terwyl gh'u wilt verstyvenGa naar voetnoot175
Met Gods almachtigheyt, dat in't gheheel ghy blyvenGa naar voetnoot176
Laet syn rechtvaerdicheyt, int minste is gheen verschilGa naar voetnoot177
Dat God niet doen en magh dan t'ghene hy niet en wil,Ga naar voetnoot178
Niet quaed en lieft hy doch soo fluckx voor s'Hemels schelden,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
De Zendvloed d'afgrond koos, de wijd-versopen velden,Ga naar voetnoot180
Haer toonden andermael, en Noah los van rouw,Ga naar voetnoot181
Sich met de syne ontsloegh, het dryvende ghebouw,Ga naar voetnoot182
De doodslagh werd verbo'on soo strengh dat elck mocht beven,
Als ofter snooders niet voor God mocht syn bedreven.Ga naar voetnoot184
| |
[pagina 485]
| |
185[regelnummer]
O mensch d'oordeelen Gods opt nauwst niet naer en spoort,Ga naar voetnoot185
T'is een te diepen Meyr t'en heeft noch grond noch boord,
In soob're wijsheyd doch u selven stelt ghelaten,Ga naar voetnoot187
Verwondert u alleene om t'gheen noch niet kan vatenGa naar voetnoot188
De swackheyd uwes Wets, God heeft hem selfs gheset,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Als die elck Wetten gheeft en vry blyft van syn Wet.
Hy is syn eyghen Wet en vlieght met snelle veeren,Ga naar voetnoot191
Alsins waer heen hem dryft syn willen en begeeren,Ga naar voetnoot192
Al 'tghene hy schaft is goed, niet datmen sal vermoen,Ga naar voetnoot193
Dat God om t'goeds wil t'goed ghehouden is te doen,
195[regelnummer]
Maer 'tgoed is alleen goed om dat het komt te neyghenGa naar margenoot**Ga naar voetnoot195
Van d'hooghste goedheyd selfs, des ghenen die als eyghenGa naar voetnoot196
Rechtvaerdigheyt besit, en van 'tvolkomen goed,Ga naar voetnoot197
Welck 'teygendom van dien men niet ontrecken moet.Ga naar voetnoot198
Lichtvaerdich wanen ach! wil hy dan op 't ghesteente,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Onmenschlijck zijn ghedient met menschelijck ghebeente?
Wenscht hy Godlooselick als eenen waren God
Aldus te zyn ghe-eert? ghy Milcon Astaroth,Ga naar voetnoot202-vlgg.
Ghy Chamos ghy ghedrocht, ghy Molochs u verwachtingh,
En lust ist datmen u besmoockt met sulcken slachtingh,Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Die rondom t'brand-hout spooct daer't wieroock langs af druypt,Ga naar voetnoot205
Die onse vleesch verswelght en onsen stanck insuypt,Ga naar voetnoot206
Die soeter bornen noyt ter Wereld hebt ghevonden,Ga naar voetnoot207
| |
[pagina 486]
| |
Als 'tbloed dat ons ontloopt uyt d'opghevlimde wonden.Ga naar voetnoot208
Sulckx is niet Abrams God, die Heyligh goed en zoetGa naar margenoot**Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Om onsent wille in't licht de weereld brenghen moet:Ga naar voetnoot210
Die bloed-schuld vyand is, die lieft syn werck ten goeden,Ga naar voetnoot211
Die tot brand-offer eyscht boetveerdighe ghemoeden.
Ghy zyt het die versteld in Engels aenghesicht,Ga naar voetnoot213
Van wreedheyd mynen God en Schepper valsch beticht,Ga naar margenoot**
215[regelnummer]
Die blusschen wilt in my s'gheloofs volmaeckte deughde,
En my Goods Altaer heet ontwyden, o myn vreughde,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot216
Myn welgeboorne Soon, ia Vader vanden hoop,Ga naar voetnoot217
Van een verkoren volck, u heyl heb zyn beloop.Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot218
'Ken hinder 'tniet lief kind! vreest niet dat ick ontbeereGa naar voetnoot219
220[regelnummer]
Een Vaderlyck ghemoed, ofte aen u bloed my keere,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot220
En door so vuylen stuck en onverdiende wraeck,Ga naar voetnoot221
My selfs de volgende eeuw' berucht en kenbaer maeck',Ga naar voetnoot222
Ick wil dat van myn doen de Faem ghevlerckt op styghe,Ga naar voetnoot223
Dat daer de tydingh af d'aenstaende Wereld kryge.Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
De Pyn die wederzyds bestormt op 'tvlacke veld,Ga naar voetnoot225
Nu ziddert aen d' een zy, nu weer aan d'ander helt.Ga naar voetnoot226
Daer eenen wortel kraeckt en schettert voor't fel weder,Ga naar voetnoot227
Hier eenen and'ren breeckt, hy buyght sich op en neder,
| |
[pagina 487]
| |
Hy staet en valt al staegh, is tweer Tyrannen ral,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
En hellende weet nauw' wien hy toevallen sal?
Abraham desghelickx bekryght van liefde en yver,Ga naar voetnoot231
Nu Isacx Vader is, nu weer syns Soons ontlyver,Ga naar voetnoot232
Nu heeft de Geest wat wils en dan weer 'tvleesch wat bots,Ga naar voetnoot233
Koud om syn Soon te doon, angh voor 'tmishaghen Gods;Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Ten lesten spreeckt hy dus: t'is desen God der Goden,Ga naar voetnoot235
Die my soo vaeck verscheen, myn schuts-Heer in veel nooden.
'Tis dien God die my lieft, ontwyflyck t'is de tael,
Des ghenen die in ancxst my troosten menighmael,Ga naar voetnoot238
'tKan niet de Satan syn hoe schoon hy weet te veynzen,
240[regelnummer]
Door 't ommegaen light God te vast in myn ghepeynsen,Ga naar voetnoot240
Ick voele in my sijns Gheests onsienelycke kracht,Ga naar voetnoot241
Zyns inspraecks leerlycheyd verlet steeds myn ghedacht;Ga naar voetnoot242
God van myne handen eyscht dit offer hem ter eeren,
Ick moet ['tmagh gaen soo 't wil] aen zyn bevel my keeren.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Nauw dwynt de duysternisse, oft 'twindeken versucht,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot245
En maeckt in 't boom-ryck wout een koel en zoet gherucht,
Terwyl de morgen-roode haer opsmuckt ciert en peerelt,Ga naar voetnoot247
Om bet haer schoonheyds glants te toonen al de wereld,Ga naar voetnoot248
En om te beter noch den douw die light ghespreed,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Te distilleren lanckx de soomen van haer kleed.Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot250
dOud-Vader met haer ryst en vind sich al eer langhe,Ga naar voetnoot251
| |
[pagina 488]
| |
Naer een driedaeghsche reyse aen Cedrons groene stranghe,Ga naar voetnoot252
Besichtight d'Heyl'ghe Bergh, en bevende en benout,
Styght opwaerts met zyn Soon, beswaert met t'offer-hout:
255[regelnummer]
Myn Vader seght het kind (denckt hoe hem t'hert beklemmet)Ga naar voetnoot255
Hier is wel t'drooghe rijs, t'vuyr en de scherpe lemmet,Ga naar voetnoot256
Maer t'offer-Lam ons schort, klimt op myn weerde beeld:
Klimt op seght Abraham, de rest den Heer beveelt.Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot258
Maer nauwelickx heeft noch t'onnoosel Schaep den hoogen
260[regelnummer]
En steylen top des Berghs beslaghen met zijn ooghen,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot260
Oft Abram t'hert ontsinckt, en even als het nat
Eens nieuwen soeten Wyns die bobbeligh in't vat,Ga naar voetnoot262
Soeckt locht en adem-tocht, in't eynde ontlast sich selven,Ga naar voetnoot263
En spuyt de schuym en spon aen s'Kelders hoogh ghewelven,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Braeckt eenen rooden stroom dat t' vloersel wyd en veer,Ga naar voetnoot265
Bespoelt light en beschuymt ghelyck een staende Meer:Ga naar voetnoot266
Soo vind hy sich ghesteld soo flucx hy hoort vermanenGa naar voetnoot267
Van Vader en van Soon, t'oogh d'opghehouden tranen,
Stantvasticheyd te spyt langhs t'aenzicht bigglen doet,Ga naar voetnoot268-269
270[regelnummer]
d'Hebree spreeckt by hem selfs met een beancxst ghemoed,Ga naar voetnoot270
[Want hy zyn hertzweer noch voor Isac wil verschuylen]Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot271
En eyndlick berst aldus syn droefheyd uyt met huylen:Ga naar voetnoot272
Ellendigh schouw-tooneel! Ach wreeden arm alree!Ga naar voetnoot273
Ghy met de Tourts dan blaeckt, en t'Yser scherp van snee,Ga naar voetnoot274
| |
[pagina 489]
| |
275[regelnummer]
Die blaeck'ren sal myn hert, die Isacx tyd sal korten,Ga naar voetnoot275
Die myner Zielen Ziele en 'tbloed myns bloeds sal storten:
En ghy rampsaligh kind, ghy draeght vast dat ghy steentGa naar voetnoot277
Den rijsch-bosch, die verdoen sal kraeckende u gebeent:Ga naar voetnoot278
En die om 'sVaders meer als om uwe eyghen vlecken,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Den Priester sult en'tLam eens selven offers strecken.Ga naar voetnoot280
O ongheluckigh kind! ô Vader sonder God!
Met eenen sonder heyl. Ach! ach! wat wreeder lothGa naar voetnoot282
Ons in dien afgrond stoot, waer in ick al t'ellendigh,Ga naar margenoot**
Om vroom te syn voor God, my toonen moet soo schendigh:Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Om toonen myn gheloof, moet ick't te buyten gaen,
Om Godes Soon te syn moet ick myn Soon verslaen,
Te strenghen Vader syn en sal myn smert ghenesen,Ga naar voetnoot287
Ick magh syn Vader niet noch hy myn Sone wesen.Ga naar margenoot**
Hy stijght vast nietemin, en klimmende bestaet,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Als door tgheloof vertroost, t'ontfronssen syn ghelaet.
Ghelyck de Silvre Sterr', die naulijckx uyt de barenGa naar voetnoot291
Ghewasschen synde, al meer haer voorhooft op gaet klaren,Ga naar voetnoot291-292
Hy rust thoogh Altaer toe, met rijs hy't plat belast,Ga naar voetnoot293
En bind al soetelyck syns soons beyde armen vast.
295[regelnummer]
Myn Vader roept het Kind, myn Vader, ô! myn Vader,Ga naar margenoot**
Hoe dus, hoe wendy dus u aenschyn lanckx hoe quader?Ga naar voetnoot296
Waer toe dient dit bedryf? ô! Vader segget myn.Ga naar voetnoot297
O felheyd noyt ghehoord! sal dit de middel synGa naar voetnoot298
| |
[pagina 490]
| |
Waer door ghy leven sult in myn nakomelinghen,Ga naar margenoot**
300[regelnummer]
Die heldisch eenmael dees' Provincien sullen dwinghen?Ga naar voetnoot300
Waer door ick heylighlijck met sterffelycke Go'onGa naar voetnoot301
De Wereld vullen sal, met Sterren s'Hemels throon,Ga naar voetnoot302
Son-Waghen schoone Koets, die ryck syt van Robynen,Ga naar margenoot**
Dit eyslyck schouw-spel vlied, houd op van meer te schynen,
305[regelnummer]
Verschuylt u in het Meyr, Abraham dan alleenGa naar voetnoot305
Maeckt [Isac uytgheseyd] syn goedheyt elck ghemeen.Ga naar voetnoot306
Den grooten Abraham in wreedheyt van manieren,
Salt wilde-Swijn, de Beyr, en woeste Tyger-dieren,Ga naar margenoot**
Dan wyd te boven gaen, helaes! aenschout hoe vreemt
310[regelnummer]
Hy d'ooren voor my stopt, en nergens acht op neemt,
Als op syn bloedigh stuck, o! welck onnoosel wesen,Ga naar voetnoot311
De Moorder van syn kind schynt s'hooghstens straf te wesen.Ga naar voetnoot312
De gheen die aen syn bloed hem selven schuldigh maeckt,
Vertwyffelt oft hy oock in Goddeloosheyd raeckt.
315[regelnummer]
Myn Vader leent my t'oor, niet niet dat myn begeeren,
Is met een langh sermoon u gramschap af te weeren,Ga naar voetnoot316
Mayt stoutelyck ter neer, 'tby u ghesayde graen,
Komt, komt, wilt dien ghy lieft dit leven vry ontslaen:Ga naar voetnoot318
Drenckt met myn bloed dees zo'on die dus te samen hanghen,
320[regelnummer]
Vermits myn dood u lust, ist sterven myn verlanghen,
Alleenlyck maeckt my diets waer in ick heb verschuld,Ga naar voetnoot321
Soo grouwelycken dood, hebbe ick wel oyt ghevult
Met doodlyck Aconith u schotel, myn behoeder,Ga naar voetnoot323
| |
[pagina 491]
| |
Oft met vergif verhaest de daghen van myn Moeder.Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Oft aenghespannen met u vyand op syn eysch,
Als hyt aen my versochte. ô Goddelyck Palleys!Ga naar margenoot**
O Heylich Hemelsch huys, ghewickt op weder-syden,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot326-327Ga naar voetnoot327
Soo sulck een misdaed oyt myn vroom ghedacht ontwyden,Ga naar voetnoot328
V Poorten voor my sluyt, en weert rechtvaerdelyck
330[regelnummer]
My wt der Engelen Choor en 't onvergancklyck ryck:
Soot gheen van desen is, doet my ten minsten wetenGa naar voetnoot331
O Abram [want ick u voorts Vader schroom te heeten]
T'ghene ick hebbe aenghegaen, waermede o! droeve saeck,Ga naar voetnoot333
Ick u slacht-offer ben en u myn moorder maeck:
335[regelnummer]
Ververscht in myn ghedacht die misdaed eer ick sterve,Ga naar voetnoot335-vlgg.
Op dat ick neffens God myn soen aen u verwerve,
Van sulcken snooden stuck, en by u selven ghyGa naar voetnoot337
Vernoeght hier blyft, en ick ontslaghen overly.Ga naar voetnoot338
Myn Soon tot dese straffe en sydy niet verkoren,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Noch by uwe eyghen schuld noch by uws Vaders tooren,
Den Heere ist die u roept die niet wil dat ghy d'aerdGa naar voetnoot341
Al quelende betreed: dat van een Heyden t'swaerd,Ga naar voetnoot342
Den draed uws levens kerve en uwe Ieught verrassche,Ga naar voetnoot343
Oft dat een vuyl ghesmoock u lyf verkeere in assche,Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Maer dat int Heyligh vuyr u ziele en gheest verscheen,
Met een devoten reuck met opghedraghen e'en.Ga naar voetnoot346
| |
[pagina 492]
| |
Wat vreesdy doch myn troost, myn vreughd, die 't hert my stelet?Ga naar voetnoot347
Wat vreesdy myn vermaeck, d'Onsterflycke bevelet:Ga naar voetnoot348
T'betrachten is onse ampt, en niet t'na speuren, hoe.Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
T'kan mooghlyck syn dat hy de Scepters spruyten doe
Wt u vermeluwt stof, oft hoe dan uyt u lenden
T'licht der gherechtigheyd syn stralen ons sal senden,
Die Bergh en rotz vermaelt met synen ys'ren staf:
Syn Wetten d'Hemel geeft, dit aerdrijck en t'helsch graf.Ga naar margenoot**
355[regelnummer]
Want die u wonderbaer ter Wereld bracht in 't leven,
Kan spyt natuers beloop u we'er een wesen gheven,Ga naar voetnoot356
T'welck t'eerst wijd overtreft: de macht ontbreeckt hem niet,
Noch mid'len om syn volck te lossen uyt t'verdriet.
T'roer deser Wereld is syn wijsheyt hel van klaerheyt,
360[regelnummer]
Hy is in mogentheyd niet minder als in waerheyd.
Myn goed' myn soete kind, u goedheyd al te goed,Ga naar voetnoot361
En soeticheyd de rouw' vernieuwen in 't ghemoed,Ga naar voetnoot362
Verswaren myn verlies, en syn als heete tanghen,
Die my het inghewand toenypen en verpranghen:Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Myn Soon, die niet myn Soon, maer voortaen Godes syt,
Ontfanght de leste kus en t'oorlof voor altijd.Ga naar voetnoot366
Welaen, vermids t'God wil en ghy myn Vader medeGa naar margenoot**Ga naar voetnoot367
Sulcks wilt, soo wil ick't oock, ô! voor my niet soo wreede
Als eerelycke dood, u komste niet vertreckt,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Ick sie den Hemel op, God my syne hand uytstreckt.Ga naar voetnoot370
t'Sa laet ons t'hemwaerts spoen, en manlick onverslagen,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot371
| |
[pagina 493]
| |
Een overgaende onweer, en swaer tempeest verdraghen;
Wat vreesdy desen slagh, hoe Vader swichty nu?Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot373
Och weent noch schreyt niet meer, Isac is niet meer u,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Hy was Gods eygendom, voor d'aenvangh van sijn leven,
Toelatende u t' besit alleenlick is ghegheven.Ga naar voetnoot376
Wat aersseldy te rugh op't kroonen van een stuck,Ga naar voetnoot377
Soo loflijck, soo beroemt, dat mynen neck het iuck,
Daer God my meed belast afschud' met t'uwe t'same,Ga naar margenoot**
380[regelnummer]
En ick sijn woord alsoo vrymoedich ghehoorsame?
Waer wil ick hem ontvlien? den Hemel is syn stoel,Ga naar voetnoot381
D'aerd syner voeten banck, en d'onverlichte poelGa naar voetnoot382
Daer de rampsalighe in voor s'Duyvels wreedheyt swichten,Ga naar voetnoot383
Ist doel waer in hy spilt van synen toorn de schichten.Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Mijn heyl, myn hooghste goed alleen ick uyt hem schepp',
Syn Altaer is alleen de vrijheyd welck ick heb.
Helaes! u weenen stilt, dees' zo'on gheen tranen willenGa naar voetnoot387
Soo seer als menschen bloed om haren dorst te stillen;
t'Slacht-offer en de geen die 't vuyr sal steken aen,
390[regelnummer]
Door noodwangh syn ghedruckt sich eens hier van t'ontslaen:Ga naar voetnoot390
Laet ons betoonen dat wy leerden onse zeden,
Ghy in des hooghstens Schole, ick in d'uwe, en dat hedenGa naar voetnoot392
Syn Woord dat alles schiep, dat alles stiert en ment
Des Heyl'gen saecke uytvoert, den qua'en plaeght met ellend:Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Die meer syn zaed bemint als God, verdient alredeGa naar voetnoot395
In 't huys der kindren Gods te missen syne stede:Ga naar voetnoot396
| |
[pagina 494]
| |
En die Gods Acker-veld wil bouwen, is verplicht
Hem nimmermeer te bien een weygrigh aenghesicht.Ga naar voetnoot398
De Vader dus versterckt, verfrischt syn treurigh wesen,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
En roept ô Abraham! schept moed en wilt niet vreesen,Ga naar voetnoot400
De Wereld, Adam, t'vleesch syn in u t'onderbracht,Ga naar voetnoot401
De Geest, t'Gheloove en God syn noch uws levens kracht.Ga naar margenoot**
O God door uwen Geest geeft dat s'gheloofs vertrouwen,
Myn hand verselle oock dat van verre ick magh aenschouwen,
405[regelnummer]
Des waren Isacx beeld, en dat t'slacht-offer soet,
En d'Offraer moghen syn ghewasschen in syn bloed.
Noch naulijckx eyndight hy oft om den slagh te gheven,Ga naar margenoot**
Heeft hy met macht alree den Sabel opgheheven,
Oft s'alderhooghstens stem komt donderende voorGa naar margenoot**Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Dit schouw-spel, en verlet syn Gheest, syn hand en oor:Ga naar voetnoot410
Abraham t'is ghenoegh, houd Abraham laet blyven,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot411
Herscheyd herscheyd u stael, k'wil niet uws soons ontlyven,Ga naar voetnoot412
'Khebbe een volkomen proef van u Godsvruchtigheydt,
Voor't doen neme ick de wil die daer was en bereyd.Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
Abraham looft den Heer', t'slacht-offer vande koorde
Ontslaet hy op den velde en aen den selven oorde,Ga naar voetnoot415-416
Hy seltsaem eenen Ram met d'hoornen vind verlet,Ga naar voetnoot417
Met welckers bloed devoot hy't groenende Altaer smet.Ga naar voetnoot418
t'Gheweldighste helden stuck, dat t'edelste ghemoedGa naar margenoot**Ga naar voetnoot419-vlgg.
420[regelnummer]
Der dichters oyt verdichte u daden wijcken moet,
| |
[pagina 495]
| |
En dese Wet die d'hand uws afkomsts voor sal schryven,
Sal nauwe een slecht verhael syn van u stout bedryven.
Een ander roem die't lust u overwinnende hand,Ga naar voetnoot421-423
V onghedempt gemoed, u goedheyd u verstand,
425[regelnummer]
En u rechtvaerdigheyt die d'onbesnedene eeren,Ga naar voetnoot425
Myn swacke scheepken schroomt op die Zee te laveren:
Myn dicht sal u geloof niet in't gheheel verbre'en,Ga naar voetnoot427
Maer d'honderderley vrucht by haer gheteelt versche'en;Ga naar voetnoot428
Ick wil geene and're stof dese hebbe ick uytghesondert,
430[regelnummer]
Noch eer als melden ick't wil aensien als verwondert.Ga naar voetnoot430
Slaet Heydenen de bla'en op van u Boecken vry,Ga naar margenoot**
Verhaelt in't langhe en't breede u kinder-moordery,
Op d'Altaers van u Go'on, haelt op u schrijf pampieren,
V Tempelen doorloopt en mids door d'offervyeren,Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Die uyt vermaerdheys lust u Vadren blaecken de'en,
Onmoogh'lijck ist dat ghy my wysen mooght sulck een
Beeld van Godsvruchticheyd, daer't luck soo stryd ten toone;Ga naar voetnoot437
Daer Vader en daer Soon, min Vader blyckt en Sone:Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot438
Daer d' yver van een mensche en Gods medoogentheyd,
440[regelnummer]
D'een d'ander om den krans in vrundschaps plicht ontseyt.Ga naar voetnoot440
D'eene offert zyn gheslacht uyt nood en dwangh den Goden,Ga naar voetnoot441
| |
[pagina 496]
| |
Een ander om met syn onnoosel kind te doodenGa naar voetnoot442
T'ontsterflycken syn naem, een ander voor de schrickGa naar voetnoot443
Van't dreygende ongheval, een ander dat hy schick
445[regelnummer]
Nae't oude exemplaer van s'Lands ghewoont syn zeden,Ga naar voetnoot445
Die ons t' ghesight verblind, die wreedelyck de redenGa naar voetnoot446
Wt haren setel stoot, en die gheveynst verveeltGa naar voetnoot447
Dat sondigende men s'deughds personagie speelt.Ga naar voetnoot448
Maer syns selfs over-Heer wil Abram te dier stonde,Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Op't eensaem steyl gheberght begaen een vlecke en sonde,Ga naar voetnoot450
Afgryslijck voor d' Hebreen, en noch ter selver tijdGa naar voetnoot451
Als dHemel gaef-rijck hem heeft mild ghebenedijd:
Ontseght natuer ten strijde en yvrigh op de beenen,Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot453
Verdoende synen Soon, bekrijght sich selfs met eenen.Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Mijn kunst-Goddin, die niet u Dichters t'voorhooft fier,Ga naar voetnoot455
Op den Parnas' omvlecht met broosen Lauwerier,
Maer op't doorluchtigh blauw van s'Hemels solderinghen,Ga naar voetnoot457
V pruyck met groene bla'en gaet kranssen en omringhen,
Zeght wat gheheymenis [want 'tis u naeckt en bloot]Ga naar margenoot**Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Verschuylt dese Heyl'ghe schorsse. ô! Duyvel, sonde en DoodGa naar voetnoot460
Ontsteldy niet van ancxst van spijt te rugghe vliende?
Hier uwen ondergangh naeckt afgheschildert siende?
| |
[pagina 497]
| |
Dat met ghespannen boogh, Godt op u mickt ghewis,Ga naar margenoot**
Dat Isac t'recht Patroon uws overwinners is.Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Beyds sijn sy wel bemind haers Vaders eengheboren,Ga naar voetnoot465
Beyde Heyl'ghe stichters van twee volck'ren uytverkoren:Ga naar voetnoot466
Van Heyl'ghe Vaders beyds sy trossen beyde haer hout,Ga naar voetnoot467
Onnoosel, stemmeloos, ootmoedigh en niet stout,Ga naar voetnoot468
Gheknevelt sijnse beyde, en beyde sijnse onschuldigh,
470[regelnummer]
Van hare Vad'ren beyds, ter dood gheschickt gheduldich,Ga naar voetnoot470
Op Sions Heyl'ghen bergh, die hoogh en heerelijck,
Ons als een ladder streckt nae't eeuwigh Hemel-rijck:
Ons t'Paradijs ontsluyt daer Adam wt most vluchten,
En voortbrenght s'levens Boom met sijn heyl-rijcke vruchten.
475[regelnummer]
T'is waer dat Christus sterft en Isac overschiet,Ga naar voetnoot475
Vermits sijn sterflijckheyd tot ons verlossingh nietGa naar voetnoot476
Ghenoechsaem was voor Gode, ons misdaed veel te snoode,
Was een vele eed'ler bloed en eeuwigh zaed van noode.Ga naar voetnoot478
Tot den Dichter der stichtelijcker Rijm-konst.Ga naar voetnoot*
Dichter laet de kryters snatren,
Ghy doet onse tanden watren
Nae dijn Heyl'ghe rijmery.
So moetmen Poëtiseren,
5[regelnummer]
Goddelijcken Bartaseren,
Schouwen alle Sotterny.Ga naar voetnoot6
Als de Const met suyvre handen
Bloeyen magh in onse Landen,
Wort sy door dien Geest geloont,
10[regelnummer]
Die den Dichter der Hebreuwen
Galmen doet van euw tot euwen,
En hem ewigh Koningh kroont.
Deus Providebit.Ga naar voetnoot*
|
|