De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 151]
| |
Wtvaert en treur-dicht van Henricvs de Groote,
| |
Wel-aan mijn Zang-Goddin, 't is tyd dat wy aenvangen
Te stellen op't Toneel, al zijn wy plomp en grof,
Het droevigh Treurspel van't Parisiaansche Hof,
Waarom de tranen noch bepeerlen onse wangen.
5[regelnummer]
Ghy werelt-Goden, o! die op u groote kroonen,Ga naar voetnoot5
Op u Rijcx-Staven, en verheven zetels pocht,
Wiens wortels inde Hel, wiens spitsen inde LochtGa naar voetnoot7
Sich bergen, komt nu hier, komt hier ick sal u toonen:
Dit leerlijck schouw-tooneel: komt doet u oogen open,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
't Sy oft ghy heerscht daar ons met zijn gespiegelt lichtGa naar voetnoot10
De morgen-wecker roept, 't zy oft ghy hebt gestichtGa naar voetnoot11
V troonen daar den dagh ons aspunct gaat ontloopen.Ga naar voetnoot12
Siet in dit tafereel van uwe heerlickheden
Den wanckelbaren stant, siet hoe eens Konings roem
15[regelnummer]
En blyschap eer verwelckt dan een verçierde bloem,
Die's morgens vrolijck bloost, en 's avonds leyd vertreden.
Schout 's tijds getuymel aan, die als een gramme Leeuwe
V vluchtigh leven scheurt, en hier in't aartsch gewoel
Den Vader ruckt in 't graf, den Soon stelt op den Stoel,
20[regelnummer]
En wend soo stadigh 't glas van Koning, Staat, en Eeuwe.Ga naar voetnoot20
Zijn hooge Majesteyt, de Christelijckste KoninghGa naar voetnoot21
Sich nu gesegent vont, en Vranckrijck in't gemeenGa naar voetnoot22
| |
[pagina 152]
| |
Riep, tot versekeringh van dees Monarche, alleenGa naar voetnoot23
Ontbreeckt ons Koningin de Koninghlijcke krooningh.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
De krooninge wiens glants van 't Oosten tot den Westen
Gelijck den blixem licht, en onsen Dolphijn voed,Ga naar voetnoot25-26
Soo manlijck tot de Kroon, als wel zijn Edel bloed
Rechtveerdigh erfgenaem hem tuyght, en kan bevesten.
Dus rees tot Sint Denijs den blyden dagh besloten,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Tot Medicis triumph, waar voor de schoone MeyGa naar voetnoot30
Heur bloemen allesins op 't aartrijck als een sprey
Had verwigh uytgespreet, en rijckelijck gegoten.
De vyer'ge Zonne-kloot (die met een heet gebluysterGa naar voetnoot33
Naar 't Tweelings teecken liep) heeft sich van spijt geberght,
35[regelnummer]
En van soo veel gesteente, en dierbaar gout geterght,Ga naar voetnoot35
Verloos zijn heerlijckheyd, en zyner stralen luyster.
Wat pratter pronckery! wat zeltsaem levereyenGa naar voetnoot37
Vertoonen sich alhier! hoe blinckt hier mennighvout
Den aartschen Hemel, ô! hoe ruyscht en kraackt hier't gout
40[regelnummer]
Der kleedingen, waer in sich Zephyr komt vermeyen.
't Is Salomonis Eeuw, 't zijn d'Idumeesche stranden,Ga naar voetnoot41
De Peerlen zijn gemeyn, en't Goud hier ongeacht,
Hier heeft Nature en Konst om't konstigste gewracht,Ga naar voetnoot43
Sy offren t'samen hier de wercken hunder handen.
45[regelnummer]
Maar wie in al 't gedrang soo heerlijcken van verre
Doch boven al uytmunt? o 't is de Koningin!
Henrici schoone Bruydt, de sterflijcke Goddin,
Diemen de Kroon opstelt van Vranckrijck en Navarre.Ga naar voetnoot48
Die met heur witte hand, en vingeren ompeerelt
50[regelnummer]
Den Sçepter Galliae, eenstemmigh algelijckGa naar voetnoot49-50
| |
[pagina 153]
| |
Men Koninginne kroont van't Fransche Koningrijck,
En wettelijck omdruckt voor God, en al de weerelt.Ga naar voetnoot52
Ay ziet! wat grooter vreught, en vrolijckheyd der FranssenGa naar voetnoot53
Gemoeden ree bevangt, nu met een luyde stem
55[regelnummer]
Des Hemels Echo roept, veel heyls de Diadem
Die op Mariae hooft weerlicht met helder glanssen.
Leeft lange, o Koningin! die door u kinder-baren
Ons gelucksaligh maackt, uyt wiens vruchtbaren schoot
De Dolphijn is verweckt, die naar zijns Vaders doot
60[regelnummer]
Den sleutel van dit Rijck sal houden, en bewaren.
Ter goeder tijd, en uur Prinçesse! ghy Florencen
Tot onser baten liet, en braackt de blauwe Zee,
Heur golven met de Kiel uws vlottigh Schips in twee,Ga naar voetnoot62-63
En landen spoedigh als een Venus aan ons grenssen.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Dus eyndight dese Feest, Vive! o Vive la Reine!
De naklang al den nacht vast wederschalt verheught,
Denijs onwetens is op 't hoogste van zijn vreught,Ga naar voetnoot67
Met dat sich Phoebus weer komt spieglen inde Seine.
De Koning vint Parijs met vrolickheyd bevangen,
70[regelnummer]
En overgeven heel: hy siet na zynen lustGa naar voetnoot70
Hoe vlytigh yder sich çiert, wapent, en toerust,
Om 's volgenden Sabbaths zijn Koningin t'ontfangen.
Henricus die de deught, en't heyligh Euangeli
Soo vyerighlijck beschermt, eylaas! denckt luttel ach!
75[regelnummer]
Dat met de Zon alree geresen is de dagh
Waar in zijn leven sal verwelcken als een Lely.
Als hy naar middagh doet den Koetsier zynen wagenGa naar voetnoot77
Voorthalen met 't gespan, terwijl aen 's Hemels glasGa naar voetnoot78
De Zonne wederom gaat vallen in het gras
80[regelnummer]
Soo heeft de klock zijns tijds de laatste uur geslagen.
Hy klimt ontydelijck in zijn gewielde KoetseGa naar voetnoot81
Om volgens zynen aart in 't Heldisch Arcenaal
| |
[pagina 154]
| |
Zich spieglen in 't azuur van 't Oorloghs wapen-staal,
Daar van zijn vromigheyd blijckt de beproefde toetse.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Waar is de dapp're schilt daar zijn verwonnen StedenGa naar voetnoot85
Men in geblixemt siet? daar hy met't bloedigh sweert,Ga naar voetnoot86
Met roode sluyers, en veel krijghs-roof quam te peert,Ga naar voetnoot87
Selfs uyt den slagh Yvry triumphelijck gereden.Ga naar voetnoot88
Daer 't bloed liep van zijn arm met karmozyne stralen,
90[regelnummer]
Daer hy stack inde locht de bloedige Tropheen,Ga naar voetnoot90
Waar met de Ligue in 't vlack bestoven velt verscheen,Ga naar voetnoot91
En meynden van zijn hooft de groote kroon te halen.
De blasers liggen hier daer zijn rebelle GallenGa naar voetnoot93
Eer met gedwongen zijn tot onderdanigheyt,
95[regelnummer]
Waar met de dulle Mars ter neder is geleyt,
Waar met beschoten zijn soo veel versteende wallen.
Maer och! hy rijd al voorts, lijf-wachters wilt u schamen!
Dat ghy so traaglijck volgt, 't is tijd om toe te sien,
Ghy laet hem in zijn koets met weynige Edel-lien
100[regelnummer]
Zijn eynde vinden, en zijn duyster tombe t'samen.Ga naar voetnoot100
De Voerman die hier stiert de breydels, en de toomen
Den Stierder recht gelijckt, die met 't gevlerckte Schip
Loopt op een blinde Syrt, op een verrader-klip,Ga naar voetnoot103
Op een gedoken Rootz in d'Oceaansche stroomen.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
De Rossen doen 't gebit van hare breydels schuymen,
En weyg'ren luy en traagh te trecken hunnen last,
De toom die hun bedwinght, de geessel-sweep die klastGa naar voetnoot107
Doet hun den laatsten pat van's Coninghs rit opruymen.Ga naar voetnoot108
| |
[pagina 155]
| |
't Plaveysel vander straat, d'oneffen harde steenen
110[regelnummer]
De Koetse weeren wil in heuren quaden tocht:
Des Hemels oogh verdompt zijn fackel inde lochtGa naar voetnoot111
De blauwen Hemel sich ontluystert al met eenen.
Gelijckmen menighmaal de teeckens en voorboden
Van 't aanstaande onweer ziet, als over's werelds kruyn
115[regelnummer]
Sich donder, blixem, wint wroeght dampigh, mistigh bruyn,Ga naar voetnoot115
Als Iuno krygen sal met heuren God der Goden,Ga naar voetnoot116
So sietmen hier alree beweegelijck voorloopen
De bonte Regen-boogh, der swerter wolcken val,Ga naar voetnoot117-118
Die Vranckrijcks Horisont met 't schreijende kristal,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Van een stort-regen sal in droeve tranen doopen.
Françoys (o geen Françoys) maer overgeven MoorderGa naar voetnoot121
Den wagen heeft in 't oogh, welck by sint InnocentGa naar voetnoot122
Een Kerre, en Koetse ontmoet, die met hun wielen, blentGa naar voetnoot123
Weerhouden 's Coninghs Koets, dat achterwaerts noch voorderGa naar voetnoot124
125[regelnummer]
Geen van hun allen mach: 't zy dat de Raders haken
In d'een en d'anders As: oft 't zy elckanders RatGa naar voetnoot126
Malkanderen in 't spoor van eenen wagen-pat
Weerhouden, en so t'saam aan 't stille staen geraken.
De booswicht hier op loert, en siet zijn sake schoone,
130[regelnummer]
Dies wapent Satan hem, hy ruckt uyt zijnder schee
't Geblintdoeckt hand-staal daar hy met (ô schricklijck wee!)Ga naar voetnoot131
Bourbon twee wonden geeft aldaar hy zit ten toone:
Beyde in sijn slincker zyd', vervloeckte Moorder-stucken!Ga naar voetnoot133
d'Een naer de schouder toe niet dieper is gepriemt
135[regelnummer]
Dan recht door 't vliesigh vel: en d'ander al gevliemtGa naar voetnoot135
| |
[pagina 156]
| |
Van 's Coninghs Edel hart, gaat d'ader diep doordrucken.Ga naar voetnoot136
Beneen de seste rib 'tgepuncte moort-mes krachtigh
In 's Coninghs lichaem dringht, so dat het met zijn spits
Den hollen ader treft, ô doodelijcken flits!
140[regelnummer]
De wereltsche Monarch sinckt in zyn koetse onmachtigh.
Gelijck op Helicon uytbortelende d'aderGa naar voetnoot141
Des Berghs ten Hemel sprongh, doen met 't hoef-yser straf
Persei lichten Hengst heur sloegh, en oorsprong gaf,
Soo spuyt oock alsins 't bloed van desen Franschen Vader.
145[regelnummer]
Zijn Edel-lien verbaast om 't edel bloed te stelpenGa naar voetnoot145
Flucx wenden na 't Palleys de Koninghlijcke koets,
Die stroomigh overliep van een reviere bloets,
Men riep, men kreesch om hulp, eylaas! ten mocht niet helpen.
Van alle kanten 't volck de straten quam vervullen,
150[regelnummer]
En bootsen 't baar-gedrang van een vergramde Zee,Ga naar voetnoot150
D'een om den moordenaar te scheuren flucx in twee
Men als een Leeuwe sagh van toorne en gramschap brullen.
D'een loopt na 't groot Palleys, en d'ander met veel scharen
Zich op de Wallen geeft, d'een spoeyt zich vlugh en rat,
155[regelnummer]
Om't Capitolium van dees beroemde stadt:Ga naar voetnoot155
En d'ander om Loys den Dolphijn te bewaren.Ga naar voetnoot156
Dus ondertusschen raackt de Koningh inde Louvre,
Alwaar zijn bleeck gelaat na 't leven vast de doodtGa naar voetnoot158
Afschildert, en betuyght den sterffelijcken noodt,
160[regelnummer]
En ster-ooght Hemel-waarts naar alder vromen Oevre.Ga naar voetnoot160
Zijn handen vlecht hy t'saam naar den gesterden Throone,Ga naar voetnoot161
En roept (eylaes! soo't schijnt) den hooghsten Koning aan:
Wilt tot een Offerhande ô Heer! mijn Ziel ontfaan,
Als 't Lichaem sal ontlast zijn van dees aartsche Kroone.
165[regelnummer]
Drymalen schijnt hy noch adieu te roepen t'elcken,
Adieu mijn Coningin, mijn Kinders, en mijn Hof,
| |
[pagina 157]
| |
Mijn leven nu verscheyt uyt 's Lichaems broose stof,
Onsterflijck zy mijn Ziel, 's Geests Hutte moet verwelcken.Ga naar voetnoot168
Daar werd zijn Lijck beschreyd met heet beweegde tranen,
170[regelnummer]
De droefheyt overvloeyt tot 's Hemels hoogh gebouw:
't Geluyt ten wolcken klimt, daar kleed zich inden rouw
De Choor des Parlements, met al zijn onderdanen.Ga naar voetnoot172
De duysent-tongsche Faam zy u gerucht bevolenGa naar voetnoot173
Beklaaghlijcke Monarch! aldus de Peleaan,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Met Caesar de Romeyn dy lange is voorgegaan,
Doch huns naams Echo speelt noch heden inde polen.Ga naar voetnoot176
Iaar-maanden seventhien, en elf OlympiadenGa naar voetnoot177
Afgonstigh heeft de tijd u dagen afgemaayt:
En eyndelijcken 't wiel van dynen loop gedraaytGa naar voetnoot179
180[regelnummer]
Na datmen heeft gesien de blixems van u daden:
Naer datmen den Olijf heeft vredelijck sien bloeijen
Sint ghy den Thracier hebt sijn wapenen berooft,Ga naar voetnoot182
En onder 't lief ontsagh van u gelauwert hooft
Navarre, en Vranckrijck tot een Lichaam laten groeijen:Ga naar voetnoot183-184
185[regelnummer]
Nu slaapt Henrice, slaapt, nu rust op der gedachtenGa naar voetnoot185
Verheven Altaar-plat, naar so veel Wapen-strijts:
Vermeluwt dijn Collos door 't oudt verloop des tijds,Ga naar voetnoot187
Oft wischtmen 't graf-schrift uyt van mijn geveerde schachten.Ga naar voetnoot188
V vliegende gerucht kan tijt noch eeuw verrasschen,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
De Phoenix beelt dit af, die eyndelijcken spijst,Ga naar voetnoot190
't Vuyr met zijn sterflijckheyd, waer uyt de Ionge rijst:
So sietmen weer verweckt, den Dolphijn uyt u asschen.
| |
[pagina 158]
| |
O snoode Ravaillac! God sal hier namaels eyssen
Van u (die Iean Castel, la Barre en Biron volghtGa naar voetnoot194
195[regelnummer]
Welck Acherontis poel, en Styx heeft op gegolght)Ga naar voetnoot195
Het dier vergoten bloet met een gekromde zeyssen.Ga naar voetnoot196
Eylaas! ghy moort u Ziele in droefheyt, en ellenden,
Met 's Conincx sterflijck lijf te maaijen in het graf,
En moet hier evenwel door d' alderwreetste straf
200[regelnummer]
Treurspeligh dynen tijt met 's Conincx eynd volenden.Ga naar voetnoot200
Den Hemel zy gelooft, die met zijn goetheyds vlercken
Heeft Vranckrijck overschauwt, en met genade omarmt,
Die in so grooten storm den Dolphijn heeft beschermt,
Met d' Edle Coningin, nu prijst Gods wonder wercken.
205[regelnummer]
Veel heyls, en veel gelucks, ô schoone Morgen-sterre!
Die over Vranckrijck licht, en in uws Vaders plaats
Met dijn Vrouw-Moeder heerscht, met so veel wyzen raats,Ga naar voetnoot207
Io. Io. de Kroon van Vranckrijck en Navarre!
Dolphijn (niet meer Dolphijn, maar Conincklijcke Lely,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Loys die stadigh moet vertreden sien den KopGa naar voetnoot210
Sijns vyants, en alsins 't velt-teecken rechten op,Ga naar voetnoot211
De roode Standaart-Vaan van 't dobbel Euangelij)Ga naar voetnoot212
Tot eenen Gyges groeyt, dat door u kloeck bestieren,Ga naar voetnoot213
Des Ibers Ialouzy dy nimmer achterhaelt,
215[regelnummer]
Als 't Pyreneesch geberght dijn Rijck van Spangien paaltGa naar voetnoot215
Schut sijn afgonstigheyd, oock so van u frontieren.
I.V. VONDELEN
|
|