Brabbeling (1614)
(2013)–Roemer Visscher– Auteursrechtelijk beschermdStudie-uitgave met inleiding, annotaties en commentaar
Regelnummers proza verbergen
| |
II TekstenII.1 Brabbeling
BRABBELING
Van
Roemer Visscher.
By hem selven oversien, en meer als de
helft vermeerdert.
aant. t'Amsterdam,
By Willem Jansz. op't Water, inde
Sonne-wyser. 1614.
| |
Totten Leser.Ga naar margenoot+aant.1Gunstighe Leser, ick had- 2de wel gehoopt dat dese 3myne brabbeling met my 4gesturven soude hebben, 5en voort begraven op't Kerck-hoff 6van verghetelheydt: Dan sommighe 7van mijn Vrunden hebben dese py- 8len uyt mijn koocker ghetoghen by 9een teffens, sonder dat ick dat gevoelt 10hebbe: jae en eer ick sulcks ghewaer 11geworden ben, hebben haer lappen 12te hoop ghewurpen, en soo by den 13Drucker ghebracht, om mijn mis- 14verstandt Jan alle-man inde mondt 15te gheven, en segghen dat ghedaen 16te hebben om mijn eere te verbrey- 17den, ghelijck oft een groot en loflijck 18ding was met den Narren-stock ge- 19loopen te hebben, bekennende goet- 20ronds dat ick in't ijs ghevallen, enGa naar margenoot+ 21noch niet volcomen uyt het wrack 22op't drooghe Landt ghecomen ben. 23Wat isser dan anders te verwachten 24dan schimp en berispinghe van dier 25lieden kinderen, wiens Voor-ouders 26ick wel eertijdts met Momi ellen, 27wicht en mate henlieder ghebreken 28toe-ghemeten ende vertoont hebbe. 29Dus wil ick u ghebeden hebben dat 30ghy niet voorder wilt in't werck tre- 31den, dan de Wetten en Willekeuren 32van den alder-doorsichtichsten Godt 33Momus u toelaten, sonder dat ghy my 34voor de Vierschaer van Zoylus sult 35betrecken: Want ick weet wel dat 36die crachtighe doorsichtighe Sanct, 37die de echte man is van de H. Waer- 38heydt, niet anders sal toe staen, als de 39clare loutere Waerheyt, die zijn be- 40minde Huysvrouw is, hem sal raden: 41Maer de Rechters van Zoyli Vier-Ga naar margenoot+ 42schare willen gheen partyen hooren, 43spreken sententie op des aenghevers 44segghen: Maer dit overgheslaghen, 45soo ben ick noch in meerder sorghe, 46als ghy ghehoort hebt. Wat is doch 47dat? maer als een groot deel van mijn 48genannen by den anderen sullen ver- 49gaert zijn, om den God Baccho sacri- 50fitie te doen, dan sal de Roemer over de tafelen gaen, en heeft hy dan een 52knurf, wrack of gael, dat sal sonder 53twijffel niet versweghen, maer wel 54scherpelijck ghesift over nauwe ze- 55ven, of door den buylsack ghejaecht 56worden, al haddense anders niet te 57segghen, als; Nulla placere diu nec vi- 58vere carmina possunt, quae scribuntur 59aquae potoribus. Nu sie ick sal d'an- 60der segghen, dat ghy den Man wel 61kent: Want waer hy by onse laghe- 62noodts inde kroech comt, daer smijtGa naar margenoot+ 63hy de glasen uyt. 64Voort goetgunstighe Leser, moet 65ghy my oock helpen ontschuldighen 66by de Pylaer-byters, wiens memo- 67rye soo cleyn is, datse gheheel verge- 68ten, wat sy bedreven ende gheseydt 69hebben, doe sy Cupidoos hoet met 70pluymen in triumphe opt geyle hooft 71setten: jae dat meer is, aen des min- 72nen Gods bescheeten luyers haer 73spitse neus ghesnoten hebben: ick 74meen die verwaende god-wouts hey- 75lighe Mannen, die niet lyden mogen 76datmen een vorck een vorck hiet, en 77beleefdelijck alle ding by zijn rech- 78te naem noemt: teghen dese wil ick 79my niet verweren, dan beveel sulcx 80u gonste en genade, die my beter sul- 81len verantwoorden dan ick selfs sou- 82de konnen doen: Want men seydt 83dat de Keyser voor een spreecwoortGa naar margenoot+ 84hadde, dat hy hem liever wilde stel- 85len teghen de grootste Hertoch off 86Grave die in zijn Hof was, dan tegen 87een van de alderminste Broeders van 88Sinte Franciscus oorde, want d'een weet 89dat hy zijn meerder moet verswy- 90gen, en d'ander wil met zijn onscha- 91mel back-huys dwars door de poor- 92te, sonder aensien van persoon, tijdt 93ofte weerdicheydt. Dan ick ben al 94moede van dus te ratelen, en ghy ooc, 95denck ick, hebt liever een Varcken te 96hooren gnorten, dan mijn dusdanich 97schryven te lesen. Daerom wil ick 98het inde Windt slaen, ghelijck men 99de pluymen want, die van selfs wech 100vlieghen. Nu dan adieu, vaert wel, 101tot dat ick u come berispen, dat ghy 102te veel om my ofte om mijn cluch- ten lacht, ginnickt of gabt. 104Elck wat wils.
aant.Vraecht yemant, is Roemer uyt zijn sinGa naar margenoot+
Dat hy met brabbeling maeckt vuyl zijn papier:
Soo vraecht hem weder meer noch min,
Wat sal hy dan doen? sal hy gaen te bier?
5[regelnummer]
Wat leydt daer an, alsmen moet rasen,
Tis so goet in't papier, als in de glasen.
|
|