Brabbeling (1614)
(2013)–Roemer Visscher– Auteursrechtelijk beschermdStudie-uitgave met inleiding, annotaties en commentaar
Het eerste Schock vande Quicken.Ga naar margenoot+Q.1.1aant.De hobbollighe Poeten roepen om de Musen,
Datse haer verstant souden comen vercloecken,
Maer sy comen tot onsent uyt alle buerhuysen,
En eten mijn kaerssen, papier en boecken:
5[regelnummer]
God schen de Muysen, ick moetse vloecken,
Met al die t'fenijn hier uyt suycken als padden:
Ick woud' datse de buyck vol Muysen hadden.
| |
Q.1.2aant.O moghende Fortuyne seer onghestadich,
Ghy neemt tot u so grooten recht,
De goeden quelt ghy onghenadich,
De boosen zijn door u opgherecht,
5[regelnummer]
De giften bederven het recht en slecht:
Door Fortuyne sietmen de onwaerdighe eeren:
De Fortuyne plaecht den onnoselen knecht:
Tot armoed doetse de rechtvaerdighe keeren:
De onwaerdighe gaetse met rijckdom vermeeren:
10[regelnummer]
De jonghen doetse sterven subijt:
De ouden laetse leven vol sieckten en sweeren,
Onghelijck deelt sy een yeder zynen tijt:
Sy neemt het den goeden, en gheeftet den ypocrijt,
Gheen onderscheyt hebbende tusschen recht of crom:
15[regelnummer]
Onghestadich, bros, vals, glat en dom,
En diese toelacht bedoutse wel met druck,
En diese verliet, versietse met gheluck.
| |
Q.1.3aant.Een aerdich Meysgen van Venus gheslacht,
Vraechde waer men de beste Schilders vant?
Doe antwoorde ick, nae dat ick my hadde bedacht,
En seyde te Broeck, al docht het my schandt,
5[regelnummer]
By de plompste Boeren in Waterlandt.
| |
Q.1.4Ga naar margenoot+aant.Jan dit is dat u sal gheven
In dese werelt een vrolijck leven,
Goet dat u is versturven,
En niet deur u arbeyt is verwurven,
5[regelnummer]
Altijdt een goet vuyr op u haert,
Met gheen Processen zijn beswaert,
Aen het lijf een simpel habijt,
Daer toe een hert van sorgh bevrijt,
Een ghesont lijf, en dat wel machtich,
10[regelnummer]
Wyse simpelheyt, Vrienden eendrachtich,
Ghemeenen cost sonder conste bereyt,
Niet meer te drincken dan tot vrolijckheyt,
Een vrolijck Wijf, en eerbaer by desen,
Slapen dat de nacht schijnt cort te wesen,
15[regelnummer]
En wesen dat ghy zijt by alle menschen,
Den doot te vreesen noch te wenschen:
Jan dit is dat u sal gheven
In dese werelt een vrolijck leven.
| |
Q.1.5aant.Doe Mitridates was in zijn jonghe tijdt,
Onderhielt hy met venynighe cost het leven,
Daer mede dede hy sulcken profijt,
Dat men hem, oudt zijnde, niet mocht vergheven:
5[regelnummer]
Maer ghy hebt met kyven soo veel bedreven,
Dat u niemant beroepen sal met sulcke wapen:
Want u mondt hebt ghy soo wijdt ghekeven,
Dat ghy wel soudt teghen een oven gapen.
| |
Q.1.6aant.Een twist isser onder de Goden gheresen,
Wie van Capiteyn Linther meest werde geeert:
Bachus seyt, hy moet mijn Gildebroer wesen,
Want met drincken hy hem altijt gheneert:
5[regelnummer]
Mars seydt, t'is een lanst, hy vloeckt, hy sweert,
Hy spreeckt niet dan van schieten, steken en houwen:
Neen seyde Venus, hoe seer hy den dronck begeert,
En al spreeckt hy van degens, spietsen, cartouwen,
Noch liever slaept hy by schoone Vrouwen.
| |
Q.1.7Ga naar margenoot+aant.Jorden was uytermaten seer verlieft
Op een rijcke Vrijster, die hy heeft ghecreghen,
Want alle dingh had sy dubbelt ontdieft:
Twee tabbaerts, twee rocken, als rijcke luy pleghen,
5[regelnummer]
Twee kettens, twee riemen, die elck een pont weghen,
Twee bedden, twee deeckens, en twee paer laken,
Twee huysen in't best vande stadt gheleghen,
Twee hondert gulden renten op't huys van Aken,
Twee stucken lants, t'zijn gheen cleyn saken,
10[regelnummer]
Twee koeyen, twee schapen, twee varckens, twee paerden,
Twee pijpen wijns, seer goet van smaken,
Twee billen, twee borsten, van grooter waerden,
Twee ooghen die zijn ghesicht verclaerden:
Somma t'was al dubbelt als men't wel versint,
15[regelnummer]
Jae sy was selfs dubbelt,, want sy was met kint.
| |
Q.1.8aant.Ghy zijt net Fobert in kousen en schoenen,
Ghy zijt net in cap in wambas en cleeren,
Ghy zijt net in't danssen, in't cussen en soenen,
Ghy zijt net in't kouten en deviseren,
5[regelnummer]
Ghy zijt net int drincken en bancketeren,
Ghy zijt net in refereynen, rondelen en dichten,
Ghy zijt net in een loghen te stofferen,
Door u netten sanck doet ghy droefheyt swichten:
Ghy zijt netter dan net seggen Venus nichten:
10[regelnummer]
Maer weet ghy waerom soo net is u bedrijf,
Ghy hebt een stuck van een out net int lijf.
| |
Q.1.9aant.Een Boer die ter merckt quam gheloopen,
Ging by een Tuyscher om een paert te coopen,
En seyde, fijn man hoe looft ghy dat bont?
De Tuyscher weder sonder veel praten,
5[regelnummer]
Ick sal't u gheven om dertich ducaten:
De Boer die bood hem neghen pont:
Hy sach nae de ooghen, de Tuyscher goet ront,
Van dat ghy soeckt, sprack hy, vindy niet een twint,
De Boer socht het ghesicht, en t'paert was blint.
| |
Q.1.10Ga naar margenoot+aant.Als ick het Meysgen dat ick bemin,
Vraech of sy my t'avont wil laten in?
Soo seytse: wy sullen daer wel breeder af praten:
Dats te segghen: ick wil u niet in laten.
| |
Q.1.11aant.Janneken ghy placht te wesen schoon van aenschijn:
Maer nu wort Mayken boven u ghepresen:
Wat ghy nu zijt, sal Mayken noch zijn:
Maer dat sy nu is, sult ghy nimmer wesen.
5[regelnummer]
Wat den tijdt vermach, merckt ghy in desen,
Die my Mayken doet begeeren met al mijn sinnen,
En dat ick hier voormaels u plach te beminnen.
| |
Q.1.12aant.Waer toe dient ons altijt te begeeren,
Dan om ons te quellen met pijn en smert:
Want t'begeeren doet de sinnen verteeren,
En nimmer is te vreden het begeerende hert:
5[regelnummer]
En elck is meest in't begeeren verwert:
Daerom zynder gheen gheluckighe menschen,
Dan die doot zijn, of niet meer en wenschen.
| |
Q.1.13aant.Men lubt een Haen om dat hy sou groeyen bet:
En ghy zijt ghelubt, zijt ghy daerom so vet?
| |
Q.1.14aant.Seght vry dat gheen Boef int lant mijns gelijck,, is
Als ick slechs heb rijckdom en macht,
Niemant vraecht of men goedt, elck of men rijck,, is,
Op deucht noch eere wort niet eens ghedacht:
5[regelnummer]
Want nae zijn schat wort een yeder gheacht,
En so veel ghy hebt, soo zijt ghy voorwaer,, siet,
Vraecht ghy wat schandt is te hebben? maer,, niet.
| |
Q.1.15aant.Gerrit heeft Harmen helpen kaecken,
Om dat zijn Huwelijck sou worden claer,
Nu helpt hy hem timmeren, en t'huys reet maecken,
En schier of morghen valtet hem te swaer,
5[regelnummer]
So mach hy hem oock helpen maken Vaer.
| |
Q.1.16Ga naar margenoot+aant.Soet is het Wijf, soet is de Man,, oock,
Soet is de Soon, de Dochter en Maecht,
De Swagher dat is een soete Jan,, oock,
Soet is de knecht: nu worter ghevraecht,
5[regelnummer]
Dewijl men by u alle soeticheyt siet grimmelen,
Hoe comt dat t'uwaerts de Vyghen verschimmelen?
| |
Q.1.17aant.Als ghy vande doodt sult zijn verbeten,
Dan sal men u lichaem niet meer toemeten,
Dan alleen een plaetse van seven voeten:
Dus als ghy by u Liefken zijt gheseten,
5[regelnummer]
Wilt maken goedt chier met drincken en eten,
Met danssen, met boerten, met spelen en toeten,
Waerom wilt ghy soo neerstich wroeten,
Om wijsheyt te leeren, of rijckdom te verwerven?
Solon en Cresus zijn doodt, en ghy moet sterven.
| |
Q.1.18aant.Jans Moeder is doodt over al haer lijf,
Wat vraecht hy daernae, hy can alleen wel eten:
Jan heeft verloren zijn ghetroude wijf,
Die sal hy wel haest met een ander vergheten:
5[regelnummer]
Wat soude hem dan doen treuren? wildy dat weten,
Dat hy verloor daer zijn sin meest op is ghestelt:
Vraecht ghy wat dat is? dat is zijn ghelt.
| |
Q.1.19aant.Aris sweert by het heylich cruys,
Dat hy savonts nimmermeer eet in huys:
Maer Heyndrick, op dat ghy't recht verstaet,
Hy eet niet, als hy niet te gast en gaet.
| |
Q.1.20aant.Gister avont had ick u ghenoot te gast,
Doen ic van den dronc niet mocht staen op mijn bienen,
En ghy hebt hier terstont op ghepast,
Denckende dat u sulcks wel soude dienen:
5[regelnummer]
Maer t'is hachtelijck dat soude ick mienen,
By lieden te verkeeren die houden voor warachtich,
Of woorden by den Wijn geseyt, langh zijn gedachtich.
| |
Q.1.21Ga naar margenoot+aant.Als Aris loopt om prijs nae s'lants ghebruyck,
So gaet hy voort als een luys op een terighe huyck:
Dan als hy gaet te gast om te vullen zijn gat,
Soo loopt hy so stijf als een man inde stadt.
| |
Q.1.22aant.D'een heeft lust in danssen en springhen,
D'ander heeft lust in strijden en vechten,
De derde heeft lust in spelen en singhen,
De vierde heeft lust in pleyten en rechten,
5[regelnummer]
De vijfde wilt al met drincken beslechten:
Ick houdt met een Meysgen tot liefden te beweghen,, fris:
Elck volcht daer zijn natuer meest toe gheneghen,, is.
| |
Q.1.23aant.Nimmermeer en mach de Rijcke versaden,
Al gaet hy veel goets te samen trossen,
Al is zijn hals met peerlen en goudt gheladen,
Al moet men zijn lant ploeghen met hondert ossen,
5[regelnummer]
Al mach hy hondert schepen laen en lossen:
Doch mach hy door sorghe gheen rust verwerven,
En zijn goet sal hem niet volghen nae zijn sterven.
| |
Q.1.24aant.Een verdriet alleen is alle mijn vreucht,
Dat my alle verdriet wel doet vergheten,
Want wat verdriet my Fortuyne toe veucht,
Dat wort van dit verdriet verbeten:
5[regelnummer]
By dit verdriet can ick alle droefheyt meten:
Dit verdriet is soeter dan eenich conserven,
Mocht dit verdriet alle mijn verdrieten weten,
Ick gheloof sy soude alle verdriet afkerven:
Sy is mijn verdriet, mijn vreucht, mijn leven, mijn sterven.
| |
Q.1.25aant.Commer houdt my onder de voet,
Daer en boven comt my Cupido plaghen:
Teghen armoede soude ick zijn ghemoet,
Dan de Liefde en can ick niet verdraghen.
| |
Q.1.26Ga naar margenoot+aant.Jan Dircksz. die gaet segghen over al,
Dat hy van Trijntgen heeft troost ghecreghen:
Maer Trijntgen seyt, de geck is mal,
Was hy wijs, hy haddet wel ghesweghen:
5[regelnummer]
Had hy de woorden verstaen te deghen,
Doe hy my badt of ick wilde wesen zijn wijf,
Doe seyde ick, soude ick u laten verleghen?
Ick sie u veel liever als t'hert in mijn lijf.
| |
Q.1.27aant.Dat mijn lief my sondt een van haer boden,
Of ick t'avont by haer wilde comen eten:
En dat my Juno selfs te gast quam noden
By alle de Goden inden Hemel gheseten,
5[regelnummer]
Ick soude segghen, ontschuldicht mijn vermeten,
Ick blijf by de Goddinne boven alle van waerden,
Die hier beneden by my woont opter aerden.
| |
Q.1.28aant.Tiet,, wil niet,, dat seyt sy goet ront:
An,, treckt daer van,, en laet my in't beswaren:
Truy,, is luy,, en dubbelt van gront:
Met Trijn,, sout wel zijn,, dorst zijt openbaren:
5[regelnummer]
Weyn,, wast greyn,, over twee of drie jaren:
Dan sy,, die nu my,, in minnen doet dolen,
Heeft het wesen,, van al desen,, gheleent of ghestolen.
| |
Q.1.29aant.Dewijl ghy op een rosbaer wort ghevoert,
Of ghy rijt spelen op een Spaensch ghenet,
U sael is costelijck behanghen en ghevloert,
Daer men altemet danst en maeckt een pret,
5[regelnummer]
Op u tafel zijn silveren kroesen gheset,
Om te drincken een claverblat met een staert,
Daer toe is sachter dan zijd u bedt,
Ghy zijt verlieft op een Hoer vermaert,
Daerom kermt ghy, en ghy zijt beswaert,
10[regelnummer]
Roepende, wee mijns! Liefste, hebt ghy op my den hack?
Wil ick u segghen? ghy claecht van ghemack.
| |
Q.1.30Ga naar margenoot+aant.Een proper Meysgen van manieren trot,
Dat heeft dus eens met Mieuwes ghespot
Smorghens als sy vercierde haer jonghe lijf:
Seght my eens Mieuwes, zijt ghy wijs of sot,
5[regelnummer]
Dat ghy smorghens comt als een kijck in de pot?
Comt t'achter-noen, en weest mijn tijt-verdrijf.
Ick wil tavont wel comen, ist u gherijf?
Neen, dan comt het greyn, die ick bemin:
Sint ghy dat wel Mieuwes? Soo laet ick u niet in.
| |
Q.1.31aant.Mijn Liefgens Speelnoot, om my te troosten,
Quam my besoecken daer ick lach op sterven,
En seyde teghen my onder ander propoosten:
Dat ick haer gracy noch soude verwerven:
5[regelnummer]
Dat seght ghy om mijn druck af te kerven:
Souse my ontfanghen, en t'hert ontsluyten,, noch?
Die haer deurtgen sluyt, en my daer buyten,, och!
| |
Q.1.32aant.Malcus die gheeft al dat hy mach:
Malcus gheeft voor een appel een veest:
Malcus gheeft woorden voor zijn ghelach:
Maer doe hy niet meer had, was hy bedeest,
5[regelnummer]
Wat hy sou gheven, en hy gaf zijn gheest.
| |
Q.1.33aant.Goosen ghy meent met een yeder te jocken,
En dat niemant dan ghy vreucht can voortstellen:
Elck wilt ghy belachen, en by d'ooren focken:
Maar die eens van u leemten ginck vertellen,
5[regelnummer]
En dat met waerheyt, die u qualijck sou clincken:
Ick wed schier niemant met u sou willen drincken.
| |
Q.1.34aant.Doe Dirck was een oprecht Man,
Doe had hy slechte cleeren an:
Dan nu hy verclickt, en sticht verraet,
Nu voert hy eenen Heeren staet:
5[regelnummer]
Dus wilt ghy met rijckdom vullen u sack,
Soo moet de Consciency op het rack.
| |
Q.1.35Ga naar margenoot+aant.Apelles was de beste Schilder gheacht,
Om de schoone Venus die hy had ghewracht:
Maer u Vader gaet hem zijn eere rooven,
Om dat hy u (die de schoone Venus slacht)
5[regelnummer]
Soo schoon en suyverlijck heeft volbracht,
Datmen u schoonheyt niet en mach vol loven:
Door Apelles beeldt dat soetelijck lacht
Is menich Jongman in minnen versmacht:
Want daer was niet waer me men t'vyer mocht doven:
10[regelnummer]
Maer soo daer om u yemant druck verpacht,
Wilt ghy hem helpen, ghy hebt wel de macht.
Daerom de const van u Vader (in alle hoven)
Gaet alleen om u schoonheyt alle consten te boven.
| |
Q.1.36aant.Nel beroemde haer teghen Elsgen Boelen,
Datse in't Reguliers Hof, noch op de Doelen
Haer leven gheproeft heeft Wijn noch Broot.
Sy seyt, sy sou haer schamen daer over te bringhen
5[regelnummer]
Den gantschen nacht met danssen en springhen:
Maer sy wil blijven aen de eer, wed ick om een koot,
Om datse van niemant daer wort ghenoot.
| |
Q.1.37aant.Men seyt dat ghy kies zijt int tappen, int schincken;
Ghy zijt kies op bed, op deecken en laken:
Men seyt dat ghy kies zijt int eten en drincken:
Ghy zijt kies in al datmen u siet maken:
5[regelnummer]
Dan een Morsebel ghy met hanghende kaken,
Seer groot van neus, en swert van vlies,, vrijt,
Soo ghyse trout, ick segh dat ghy niet kies,, zijt.
| |
Q.1.38aant.Een Vriessche Vrou gheheten Thiet,
Die doet haer over al noemen Griet,
En haer dunckt dattet even veel,, is:
Maer had sy te voren ghehieten Moertgen,
5[regelnummer]
Sou sy wel willen hieten Hoertgen,
Nochtans hier niet dan t'selfde scheel,, is.
| |
Q.1.39Ga naar margenoot+aant.Nel is blint, en Jan is scheel,
D'een is doof, d'ander hoort niet veel,
D'een is mal, d'ander niet vroet,
D'een troude d'ander om het goet,
5[regelnummer]
Elck meende hy had ghevanghen den baers,
Sy bescheten malcander sonder aers.
| |
Q.1.40aant.Janneken ghy begeerde immer te wesen de Bruyt,
En nu ghy een man hebt, nu zijt ghy bedroeft,
Seker my dunckt dattet niet veel en sluyt,
Dattet u berout nu ghy't hebt gheproeft:
5[regelnummer]
Neen seyde sy: maer ick maeck gheclach,
Dat ick alle daechs de Bruyt niet wesen mach.
| |
Q.1.41aant.Ons Buerman heeft van als groote overvloet,
Dan nochtans sietmen dat hy altijt wroet
Om meerder winst, t'sy spaed' of vroech:
De Fortuyn gheeft menich te veel, maer niemant ghenoech.
| |
Q.1.42aant.Jan heeft een Wijf, jae hy God danck,
Maer sy gaet over beyde zyden manck:
Nu weet hy seecker datse t'huys sal blyven:
Sy heeft een lap in haer mont, nu kanse niet kyven,
5[regelnummer]
En haer armen zijn tot den ellebooch of,
Nu machse hem niet smyten, als hy't maeckt te grof:
Maer Jan, waert ghy van sinnen berooft?
Sy en heeft gheen ooghen in haer hooft:
Wat schaet haer dat, sey de goe Jan sacht,
10[regelnummer]
Haer meeste werck dat doetse by nacht.
| |
Q.1.43aant.Onse Waerdin is een wonderlijck Wijf,
Sy seyt van de cramp zijn haer beenen stijf:
Maer als sy voor een bier schrijft een dubbelen treck,
Soo heeft sy in haer armen gheen ghebreck:
5[regelnummer]
Sy mach de cramp hebben in beenen en tanden,
Dan int schryven heeft sy de popelsy in haer handen.
| |
Q.1.44Ga naar margenoot+aant.Ick en hoorde niet soo geern de Nachtegael singhen,
Of Wijn te drincken mocht my soo niet verfreyen,
Ick en soude niet soo geern danssen en springhen,
Ick en at niet soo geern bout of pasteyen,
5[regelnummer]
Als ick had een kusken van u te cryghen,
En dan noch wat meer, dat ick wil swyghen.
| |
Q.1.45aant.Goossen gaet alle ghesellen laecken,
Om dat hy de quade niet goet sou maken:
Maer die de goede laeckt met de boosen,
Die laecktse altsamen, weet ghy dat wel Goossen?
| |
Q.1.46aant.Op mijn Lant staet allerley cruyt,
Op mijn Lant staet lover en gras,
Op mijn Lant staet veelderley fruyt,
Op mijn Lant staet coren en vlas,
5[regelnummer]
Dan daer staet op dat my qualijck comt te pas,
Oncruyt dat ick niet uyt can wien,
Dats alle jaers hondert gulden en thien.
| |
Q.1.47aant.Petemoey Nel hout my altijt te voren,
En raet my dat ick een wijf moet trouwen:
Sy seyt, ick heb daer een voor u vercoren,
Die haer handen wel steken can uyt de mouwen,
5[regelnummer]
Sy can wasschen, schueren, backen en brouwen,
En doen alle huys-werck reyn uytermaten,
Die een man wel in eeren sal houwen,
Sy can wel manierlijck een reden praten,
Oock heeftse veel croonen en ducaten,
10[regelnummer]
Ick gheloof, segh ick, dat sy goet, rijck, en koy,, is,
Dan ick hoor aen u woorden wel datse niet moy,, is.
| |
Q.1.48aant.Uyt liefde soo soende de Man zijn Moer,
Uyt liefden heeft Loeris zijn Wijf ghesmeten,
Uyt liefden heeft Jorden ghetrout een Hoer,
Lurcumdeyntgen custe door der liefden secreten
5[regelnummer]
T'Paert voor de naers, daer de Bruyt op had geseten.
| |
Q.1.49Ga naar margenoot+aant.Wouter,, is louter,, om t'gheselschap te vermaken:
Dan Pieter,, en bieter,, gheen commer teghen:
Jaep,, maeckt den Aep,, wie sout moghen laken?
Marten,, gaetse tarten,, om sotheyt te pleghen:
5[regelnummer]
Gijs,, is niet wijs,, wien is daer wat aen gheleghen?
En Jan,, die can,, wel sotheyt hanteren,, trouwen:
Maer Ot,, is de sot,, diese garen scheren,, souwen.
| |
Q.1.50aant.Ick ghebiede mijn dienst om decken om steygheren,
Ten behoef van een Meysken met roode wanghen,
Sy wilt my niet gunnen, sy wilt my niet weygheren;
Maer altijt soect sy manier om te verlanghen:
5[regelnummer]
Mocht ick haer Priape met mijn armkens omvanghen,
En dan ghebruycken nae mijn begeeren,, vyerich,
So sou ick u hooft met een Cransse stofferen,, cierich.
| |
Q.1.51aant.Hans poep en staet het boerten niet wel aen
Want hy is een boer, hy en can gheen boert verstaen.
| |
Q.1.52aant.Spytighe Neeltgen sweert by God Almachtich,
Dat men om sus niet cust haer mondeken ghepresen:
Ick wilt wel ghelooven, en t'is warachtich:
Want Neeltgen gheeft ghelt, als sy ghesoent wil wesen.
| |
Q.1.53aant.Om dat Nel sou schijnen jongh en schoon te blijven,
Soo gaetse met leelijcke ouwe wyven:
Maer saecht ghyse by de jonghe malloten wel,
Ghy sout segghen, t'is een ouwe leelijcke tootebel.
| |
Q.1.54aant.T'is seecker nooselijck datter is ghebeurt,
Harmen en Mieuwes hebben vrients cap gescheurt,
Doe sy elck aen een eyndt begonnen te trecken:
Maer t'is niet noodich datmer veel om treurt:
5[regelnummer]
Want het blijven noch evenwel twee malle gecken.
| |
Q.1.55Ga naar margenoot+aant.Ghy zijt een verspier, en een verclicker:
Ghy zijt een woeckenaer, en een liegher:
Ghy zijt een hoveling, en een panlicker:
Ghy zijt een coopman, en een bedriegher:
5[regelnummer]
Ghy zijt een futselaer, een overvliegher,
In al dat ghy oyt voort ghestelt,, hebt:
Dus hout mijn wonder dat ghy gheen ghelt,, hebt.
| |
Q.1.56aant.Mocht yemant weten wat hem soude ghebeuren,
En dan zijn toecomende hinder vermyen,
Soo waert reden nae sulcke conste te speuren,
Dan moocht ghy't wetende gheensins ontryen:
5[regelnummer]
Wat baet dat ghy't weet, en nochtans moet lyen.
| |
Q.1.57aant.Meester Canjaert heeft my verweten,
Dat mijn maet en ick zijn twee vreemde Poeeten:
Dan kende hy hem selven, hy sou swyghen saen,
Want zijn Moeder is van de Westfaelsche slavinnen,
5[regelnummer]
En van hondert sou sy de Vader niet kinnen,
Hy is vreemder dan vreemt: Maer woude hy gaen
Bicken stront, daer was gheen vreemder Haen.
| |
Q.1.58aant.Ghy zijt soo schoon, niemant uytghenomen,
Als eenighe Vrou, die om schoonheyt wort ghepresen:
Maer dat t'uwaerts gheen Vryers en comen,
Weest niet verwondert: Alle Vryers vreesen
5[regelnummer]
Voor u smalighe woorden en stuersche wesen:
Dus wilt ghy haer verheughen als sy u comen naer,
Groetse met u aers, soo lacchen sy allegaer.
| |
Q.1.59aant.Weyntgen ghy moocht u wel beromen,
Dat u Soon van alle marckten weer is ghecomen,
Dat hy cloeck, deur-dreven en versocht,, is:
Maer t'is snoode waer die nerghens vercocht,, is.
| |
Q.1.60aant.Die seyt dat ghy veel schuldich zijt, die moet falen:
Want hy is alleen schuldich die mach betalen.
| |
Q.1.61Ga naar margenoot+aant.Mijn Boeltgen moet zijn een aerdich dier,
Die een ander immer soo lief heeft als mijn,
Die haer laet ghenoeghen met een stuyver drie vier,
Die soo lief peuselaer drinckt als Rijnsche Wijn:
5[regelnummer]
Maer die gout wil hebben en peerlen fijn,
En weet te segghen dits lecker, en dat is moy,
Laet die een Merry zijn voor t'groote hoy.
|
|