Brabbeling (1614)
(2013)–Roemer Visscher– Auteursrechtelijk beschermdStudie-uitgave met inleiding, annotaties en commentaar
III CommentaarIII.1 BrabbelingTitelpaginaRoemer Visscher gaf zijn verzamelde gedichten de pakkende en zeker niet alledaagse titel Brabbeling mee en alles wijst op een bewuste keuze van zijn kant. Reeds in de allereerste uitgave van zijn werk, het anoniem verschenen aanhangsel bij de Nederlandse vertaling van Horatius' Satyrae uit 1599 (Ep), komt die term in het inleidende gedicht voor in relatie tot Visschers werk.Ga naar voetnoot1 Ruim tien jaar later staat men in de ‘Voor-reden’ bij het eveneens anonieme T'Loff vande mutse uit 1612 (Lm) met nadruk nogmaals bij die benaming stil. Ze blijkt van de auteur van die gedichten zelf afkomstig te zijn en is te vinden in twee gedichten die met hun specifieke vindplaats worden aangewezen.Ga naar voetnoot2 Daarnaast schenkt de schrijver van die ‘Voor-reden’, uitgever Paedts, aandacht aan twee aspecten die verband houden met deze naamgeving, de betekenis ervan en de implicaties van die naam voor het beeld dat deze auteur daarmee over zichzelf oproept.Ga naar voetnoot3 ‘Brabbeling’, aldus Paedts, dat is ‘een dinck [...] met beuselingh’. Beuzelpraat dus - de interpretatie die we in deze uitgave hanteren - of ook beuzelarij.Ga naar voetnoot4 Een dergelijke relativerende aanduiding blijkt een zekere aantrekkelijkheid te hebben gehad in relatie tot wat meer lichtvoetige poëzie. Wat later zal Huygens haar hanteren in een gedicht gewijd aan zijn sneldichten, maar ook anderen lieten zich in soortgelijke termen uit. Uiteindelijk blijken zij allen zich te scharen in een traditie die terug te voeren is tot de klassieke letterkunde.Ga naar voetnoot5 Met de benaming ‘Brabbeling’ wekt de auteur, naar de mening van Paedts, de indruk nederig en bescheiden (‘nederich en laech’) te zijn. Menigeen heeft die waarneming sindsdien onderschreven. Eén pregnant geformuleerd voorbeeld: er is hier sprake van een ‘titel-met-zelfdistantie’.Ga naar voetnoot6 De vraag is vervolgens in hoeverre die pretentieloosheid gemeend is. Dat blijkt, bij nadere analyse van de intenties van de auteur zoals die verspreid over zijn Brabbeling voorkomen, allerminst het geval. Onder het mom van onbeduidendheid gaat een in wezen serieuze auteur schuil die erop uit is om zijn lezers op een pakkende en veelal speelse manier lessen voor het leven van alledag aan te bieden.Ga naar voetnoot7 In de door hemzelf geredigeerde Brabbeling gebruikt Visscher die term in totaal vijf keer, op plaatsen die de aandacht trekken. Drie keer in het voorwerk: als titel, meteen bij het begin van zijn ‘Totten Leser’ en in het openingsgedicht ‘Vraecht yemant’ (p. 10) dat buiten de nummering valt en niet elders gepubliceerd werd. Het biedt een mooie overgang tussen de teneur van Visschers voorwoord en zijn eigenlijke werk waarop het betrekking heeft.Ga naar voetnoot8 Dat inleidende gedicht zou wel eens met het oog op die brugfunctie geschreven kunnen zijn. Tot slot komt ‘brabbeling’ nog twee keer voor in gedichten die een schok met ‘quicken’ openen (Q.2.1; Q.7.1). | |||||
Annotaties
| |||||
Prent ‘Elck wat Wils.’Op de plaats waar op een titelpagina meestal het drukkersmerk prijkt, tussen de eigenlijke titel en het impressum, staat bij de Brabbeling een gravure die betrekking heeft op de auteur ervan. Ze draagt als opschrift ‘Elck wat Wils.’, Roemer Visschers zinspreuk. Het is de emblematische weergave van die spreuk, twee kruiken met daar tussenin een glas. Wie deze gravure vervaardigde is onbekend. Dezelfde afbeelding siert overigens ook de titelpagina op van die andere uitgave van Visschers werk uit datzelfde jaar 1614 bij dezelfde uitgever, zijn Sinnepoppen. Hoewel uitgever Willem Jansz, die werkzaam was van 1608-1639, in die vroege periode ook al gebruik maakte van een drukkersmerk,Ga naar voetnoot9 heeft hij er in het geval van Roemer Visscher voor gekozen, en dat ongetwijfeld in samenspraak met de auteur zelf, om de versiering van de titelpagina af te stemmen op de schrijver van deze boeken. Deze strategie bevestigt op haar beurt de karakterisering van Willem Jansz als ‘een van de zeldzame Nederlandse drukkers die bij het decoreren van hun boeken rekening hielden met de inhoud’.Ga naar voetnoot10 De uitgever zal de extra investering verantwoord hebben gevonden omdat hij de gravure twee keer kon gebruiken, met als resultaat een uniforme presentatie van het werk van één auteur. Het adagium ‘Elck wat Wils’ was het motto waarmee Roemer Visscher zich als auteur manifesteerde. Hij ondertekende er in de Brabbeling zijn voorwoord ‘Totten Leser’ mee en het is ook te vinden onder zijn bijdragen aan alba amicorum.Ga naar voetnoot11 De vraag is nu hoe we dat motto en de verbeelding daarvan precies moeten verstaan. De beste bron daarvoor is Roemer Visscher zelf die de zinspreuk en de bijbehorende voorstelling ook heeft opgenomen in zijn Sinnepoppen, als openingsembleem van het tweede schok. Daarbij zij hier opgemerkt dat voor de pictura van ‘sinnepop’ 2.1 géén gebruik is gemaakt van de gravure die de titelpagina siert. Overigens is, in tegenstelling tot de gravure op de titelpagina, wel bekend wie deze ‘sinnepop’ vervaardigde. Ze behoort tot het oeuvre van Claes Jansz Visscher (1587-1652), net als trouwens de twee andere prenten in de Brabbeling.Ga naar voetnoot12 De beide ‘Elck wat Wils’-voorstellingen laten als zodanig geen verschillen zien, maar die doen zich wel voor in de uitvoering en in de details.Afb. 13. De verbeelding van Roemer Visschers zinspreuk ‘Elck wat Wils’: op de titelpagina van de Brabbeling en de Sinnepoppen (boven) en als pictura bij ‘sinnepop’ 2.1 (onder)
Zo is de lijnvoering van de gravure op de titelpagina's grover dan bij de ‘sinnepop’. Op de titelpagina's maakt Visschers zinspreuk, in gotisch schrift, onderdeel uit van de afbeelding, terwijl die in de ‘sinnepop’ in een apart kader erboven staat en deze keer gezet is in romeinse letters. Bij de ‘sinnepop’ is ook nog een gedeelte van het onderstel van het blad te zien waarop het glas en de kruiken staan; op de titelpagina's alleen het blad. Daarnaast is bijvoorbeeld de rand van dat blad op de titelpagina's schuin gearceerd, terwijl bij de ‘sinnepop’ de strepen verticaal lopen. Men heeft dus, om welke reden dan ook, de moeite genomen om tot twee keer toe Roemer Visschers motto in beeld te brengen. Wellicht vond men de gravures van Claes Jansz Visscher, die samen de Sinnepoppen vormen, minder geschikt voor de titelpagina en besloot men om een nieuwe variant te vervaardigen. Roemer Visscher licht de ‘sinnepop’ ‘Elck wat wils.’ aldus toe: Dese Sinnepop [embleem] schijnt te accorderen met de meeninghe Agesilai, die gekoren [gekozen] zijnde Koningh [van Sparta], in een waerschap [gastmaal] Wetten gaf, waer nae elck hem [zich] had te reguleren: gheboot den Schencker, soo [als] de wijn koever [rijkelijk aanwezig] en overvloedigh was, elck te gheven soo veel hy eyschte: maer sooder [als er] kommer [tekort] was, dat hy elck soude gheven zijn juyste even mate [passende gelijke hoeveelheid], op dat hem [zich] niemand hadde te misnoeghen: 'twelck het woordt: Elck wat wils duydelijck uytdruckt: want als een yeder zijn beecker met water mach temperen [kan mengen] nae zynen smake, (en niet ghedwongen is nae der Duytschen aert [op de Nederlandse manier] den selven bescheyt te doen [die bij een heildronk te ledigen]: dat is, heel [helemaal] of half uyt [leeg] te suypen, het lust hem ofte niet [of het hem smaakt of niet]) soo [dan] is elck waerlijck wel ghetracteert [goed onthaald]. Soo mach [kan] dan dit op veel ander dinghen ghebruyckt [toegepast]worden, daer men met overdaedt niemandt wil overlasten [overladen], noch door onghelijcke deelinghe een leep oogh maken [schele ogen te maken; afgunst op te wekken]. Wat Roemer Visscher hier eigenlijk aan de orde stelt is de vraag hoe mensen naar hun eigen wens (‘Elck wat wils’) te bedelen bij overvloed én in geval van gebrek. Bij overvloed moet men iedereen zoveel geven als men wenst zonder iemand tegen zijn zin te overladen. In geval van een tekort moet men, om afgunst te voorkomen, iedereen evenveel geven. Daarenboven moet iedereen de gelegenheid krijgen om, in dit geval, de wijn naar eigen smaak met water te mengen. In dit verband deelt Visscher en passant ook nog een sneer uit aan de Nederlandse manier van drinken bij het uitbrengen van een heildronk. Daarbij wordt verwacht, of men dat nu lekker vindt of niet, dat men de beker of helemaal of half leegdrinkt. Kortom: men moet niemand tegen zijn wil iets opdringen en, als daar aanleiding toe is, aan iedereen op gelijke wijze geven. En, hoewel dat niet met zoveel woorden gezegd wordt, lijkt enige matigheid bij dat alles niet verkeerd te zijn. Overigens is deze deugdzame eigenschap ook elders in de Brabbeling te vinden en ze vormt het centrale thema van Q.3.10. Visschers zinspreuk wordt uitgebeeld door een ensemble, bestaande uit een wijnkan aan de linkerkant (herkenbaar aan de lange tuit waarmee men wijn kan schenken zonder te morsen), een waterkan met een korte tuit rechts en in het midden als drinkglas een roemer.Ga naar voetnoot13 De keuze voor dat specifieke type glas is natuurlijk een verwijzing naar de voornaam van de auteur van de Brabbeling.Ga naar voetnoot14 Ook elders in deze bundel, in de inleiding (r. 50-51) en in Ra.3, buit Roemer Visscher de relatie tussen zijn eigen voornaam en het gelijknamige wijnglas uit.Ga naar voetnoot15 Ondanks een dergelijke persoonsgebonden knipoog staat deze verbeelding als zodanig in een lange traditie. Sedert de dertiende eeuw was het temperen van de ene vloeistof met de andere een gangbaar beeld voor de matigheid ofwel de temperantia.Ga naar voetnoot16 Hoe dicht de verbeelding van ‘Elck wat Wils.’ bij deze traditie aansluit blijkt duidelijk uit de beschrijving van de ‘Temperanza. Maetigheyt’ in de Iconologia van Cesare Ripa, vertaald door Dirck Pietersz Pers: eenige maelden [schilderden] de Maetigheyt met twee kruycken af, waer van d'eene nae d'ander was gekeert, nae de maniere, of men 't eene met het ander wilde temperen of maetigen, 't welck van twee tegenstrijdige natticheeden [vloeistoffen] geschiet, daer door men d' eene met d'andere maetight.Ga naar voetnoot17 Zelfs de naar elkaar toegekeerde schenkkannen zijn in het embleem ‘Elck wat Wils.’ terug te vinden! Door de grote overeenkomst met de beeldtraditie van de matigheid interpreteren sommige onderzoekers Visschers embleem ook in die zin,Ga naar voetnoot18 terwijl in het verlengde daarvan ook nog aan de tolerantie gedacht wordt.Ga naar voetnoot19 Dergelijke deugdzame eigenschappen zijn zeker een uitvloeisel van de gedragslijn die Visscher in ‘sinnepop’ 2.1 bepleit, maar zijn uitgangspunt is toch primair rekening houden met wat de ander wil, hem (materieel) niets opdringen, maar hem ook niet tekort doen. Overigens zijn er sterke aanwijzingen dat de emblemen van Roemer Visscher, vol met alledaagse voorwerpen, samenhangen met de conversatiecultuur van die tijd. Visscher zinspeelt daar zelf ook op in zijn inleiding bij de Sinnepoppen. Dergelijke afbeeldingen werden zonder bijschriften aan anderen voorgelegd en de uitdaging was om tot een zinvolle interpretatie van zo'n embleem te komen. De bewaardgebleven ontwerptekeningen van Visschers emblemen hebben bovendien het handzame formaat van speelkaarten wat ook in de richting van de gesprekscultuur wijst.Ga naar voetnoot20 Uit hetzelfde jaar waarin de gravure ‘Elck wat Wils.’ tot twee maal toe op de titelpagina van werk van Roemer Visscher prijkte dateert een schilderij met een frappante gelijkenis, het ‘Emblematisch stilleven met kan, glas, kruik en breidel’ van Johannes Torrentius (Jan Simonsz van der Beeck, 1589-1644), tegenwoordig in het bezit van het Rijksmuseum te Amsterdam.Ga naar voetnoot21 Het is trouwens het enige schilderij van Torrentius dat bewaard is gebleven. Afb. 14. Johannes Torrentius, ‘Emblematisch stilleven met kan, glas, kruik en breidel’, 1614. Paneel. Rijksmuseum, Amsterdam
Centraal in Torrentius' schilderij staan, net als in de gravure bij Visscher, twee kruiken met daar tussen in een roemer, zij het dat de kruiken hier niet naar elkaar toegekeerd zijn. Bovendien bevat het schilderij van Torrentius enkele extra elementen. Boven de roemer is een breidel of paardetoom te zien; naast de voet van het drinkglas ligt aan weerszijden een pijp met de kop naar beneden. De voet van de roemer staat op een blad met de tekst ‘ER ♦ wat bu-ten maat be-staat, int on-maats // qaat [sic] verghaat’, die bovendien van muzieknotatie voorzien is. Matigheid is de onmiskenbare boodschap van dit schilderij. Naar men aanneemt heeft Torrentius zich door het embleem van Visscher laten inspireren.Ga naar voetnoot22 Hoe die overdracht van Visscher naar Torrentius tot stand is gekomen valt niet meer te reconstrueren. In elk geval was Torrentius in 1614 woonachtig en werkzaam in Amsterdam. Op grond daarvan valt aan te nemen dat beiden, behorend tot het cultureel actieve deel van de bevolking, van elkaars bestaan op de hoogte zijn geweest. De opmerkelijke coïncidentie van deze twee nauw verwante voorstellingen uit hetzelfde jaar 1614 heeft geleid tot speculaties over invloed van of zelfs over mogelijke deelname van Torrentius aan de door Roemer Visscher belegde bijeenkomsten van geestverwanten in zijn eigen huis, temeer omdat er aanwijzingen zijn voor gezamenlijke bekenden.Ga naar voetnoot23 Torrentius zou zodoende Visschers embleem ‘Elck wat wils.’ onder ogen hebben kunnen krijgen. Deze optie valt zeker niet uit te sluiten, maar de verbeelding van Visschers zinspreuk prijkte in 1614 natuurlijk ook - en voor iedereen beschikbaar - op de titelpagina's van zowel de Brabbeling als de Sinnepoppen.Ga naar voetnoot24 Torrentius kan dus op meerdere manieren met zijn model in contact zijn gekomen. De nauwe relatie tussen deze illustratie op de titelpagina van de Brabbeling en het schilderij van Torrentius heeft tot vérgaande en aanhoudende speculaties geleid over eventuele betrokkenheid van Roemer Visscher bij de rozenkruisers, een mystieke, filosofisch-astrologisch georiënteerde beweging die destijds met name in Duitsland opkwam maar waarover weinig concrete gegevens voorhanden zijn.Ga naar voetnoot25 In zijn boek over Torrentius uit 1939 bracht Rehorst als eerste die suggestie naar voren en ondanks zeer afwijzende kritieken door de jaren heenGa naar voetnoot26 blijft die gedachte in bepaalde kringen nog steeds een zekere mate van aantrekkelijkheid behouden.Ga naar voetnoot27 Rehorst kwam tot zijn suggestie over de relatie met de rozenkruisers op grond van de bijzondere en tumultueuze levenswandel van Torrentius, en dat gecombineerd met het begin van het tekstgedeelte op diens schilderij, de tekencombinatie ‘ER ♦’. De schilder Torrentius trok met zijn afwijkende gedrag en zijn libertijnse opvattingen - hij ontkende het bestaan van God - in Haarlem nogal de aandacht. Dusdoende vormde zich een schare meelopers, ook uit de betere kringen, om hem heen. Het Haarlemse stadsbestuur werd dit op een gegeven moment te veel en in 1627 besloot men Torrentius te arresteren en voor het gerecht te brengen.Ga naar voetnoot28 Bij aanvang van het proces kreeg hij de vraag voorgelegd of hij betrokken was bij de rozenkruisers, waarbij het trouwens ook mogelijk is dat men daarmee ketterse opvattingen in het algemeen bedoelde.Ga naar voetnoot29 Torrentius ontkende dit en het onderwerp kwam in het hele verdere proces ook niet meer ter sprake. Uiteindelijk werd hij, op grond van zijn schandaleuze levensstijl, ketterij, godslastering en dergelijke, veroordeeld tot twintig jaar gevangenschap. In 1630 liet het stadsbestuur hem vrij na tussenkomst van stadhouder Frederik Hendrik, die op zijn beurt een voorstel van koning Karel I van Engeland had ontvangen om Torrentius uit zijn hachelijke omstandigheden te verlossen en naar Engeland te sturen. Aldus geschiedde. Aan voorspraak en bescherming in de hoogste kringen ontbrak het Torrentius dus niet.Ga naar voetnoot30 De vraag is welke motivatie bij het Haarlemse stadsbestuur voorop stond om Torrentius op deze manier aan banden te leggen, en naar alle waarschijnlijkheid is dat de zorg om de openbare orde geweest.Ga naar voetnoot31 Hoewel er dus slechts een zeer vage suggestie was van enige betrokkenheid van Torrentius bij de rozenkruisers, bood dit voor Rehorst, zelf een rozenkruiser, voldoende houvast om bij hem ook naar andere signalen in die richting te zoeken. Een belangrijk aanknopingspunt vond hij bij de raadselachtige combinatie ‘ER ♦’ op Torrentius' schilderij. Het zou een geheim herkenningsteken van de rozenkruisers zijn, die tekenden met ‘Fr. R. +’ (Frater Roseae Crucis; broeder van het rozenkruis) of ‘E.R. +’ (Eques Roseae Crucis; ridder van het rozenkruis).Ga naar voetnoot32 Vervolgens trok de gravure op de titelpagina van Roemer Visschers Sinnepoppen de aandacht van Rehorst. Hij ontwaarde in het motto ‘Elck wat Wils.’ ook het herkenningsteken van de rozenkruisers: ‘E. (de hoofdletter “E”) R. (verscholen in de hoofdletter “W”) + (de slotpunt in de vorm van een kruis)’.Afb. 15. Roemer Visschers motto. Detail uit het titelvignet in zijn Brabbeling en Sinnepoppen (afb. 13)
Visscher was in de ogen van Rehorst op grond van deze waarneming, net als Torrentius, een ridder ofwel een van de hoofden bij de rozenkruisers. Bovendien zou Visscher de mentor van Torrentius zijn geweest.Ga naar voetnoot33 Een probleem met deze duiding is echter dat het gradensysteem met ‘equites’ (ridders) blijkbaar pas bij latere groepen rozenkruisers in gebruik is geraakt.Ga naar voetnoot34 Het verband dat Rehorst zag is uiterst speculatief en gezocht, en inmiddels ook afdoende weerlegd, maar toch ligt hier het beginpunt van een associatie van Visscher met de rozenkruisers die in daarmee gelieerde kringen nog altijd latent aanwezig blijft. Het kwam hiervoor al ter sprake. Daarom wil ik er toch nog verder op ingaan. Voor de lettercombinatie ‘ER’ bij Torrentius zijn inmiddels andere interpretaties dan die van Rehorst voorgesteld.Ga naar voetnoot35 Ze zou verwijzen naar Erasmus of een afkorting zijn van de musicologische term ‘Extra Ratione’ (‘buiten de maat’, een kernbegrip uit het navolgende adagium op het schilderij). Het meest plausibel lijkt de suggestie dat de frase in het schilderij van Torrentius betrekking heeft op de woorden van de muze Erato in de Hert-spiegel van Spiegel (boek 6), die overigens óók in 1614 voor het eerst gedrukt werd.Ga naar voetnoot36 Weliswaar komt die levensles niet letterlijk in Erato's deel van de Hert-spiegel voor, maar ‘maat’ en ‘onmaat’ vormen - in precies dezelfde terminologie - wel de kern van haar betoog. Een verwante zegswijze is overigens elders bij Spiegel te vinden. In zijn Byspraax almanak (ca. 1606) noteerde hij voor 19 april de spreuk ‘Maat staat, onmaat verghaat’. De gedachte dat elementen uit het werk van de dichtervrienden Visscher en Spiegel in het schilderij van Torrentius verenigd kunnen zijn is uiterst intrigerend en een nader onderzoek waard.Ga naar voetnoot37 Berusten de bewijzen voor betrokkenheid van Torrentius bij de rozenkruisers al op drijfzand, dan missen die voor Roemer Visscher vanwege de relatie met diens schilderij elke grond.Ga naar voetnoot38 Om heel concreet op de gravure ‘Elck wat Wils.’ en de veronderstelde daarin verscholen combinatie ‘E.R. +’ terug te komen. In de hoofdletter ‘W’ een ‘R’ herkennen lukt alleen als je daar iets dergelijks wílt zien. De slotpunt heeft weliswaar de vorm van een kruisje - je kunt er trouwens ook een sterretje in zien - maar dat past bij het gebruikte lettermateriaal. Bovendien zou Roemer Visscher, als hij al zo'n verborgen boodschap had willen opnemen, met al zijn voorliefde voor en bedrevenheid in woordspelletjes er wel voor gezorgd hebben dat de referenties klopten. Daar komt nog bij dat er, zoals ik hiervoor al heb aangegeven, een andere gravure ‘Elck wat wils. (nota bene: zonder hoofdletter)’ gebruikt is voor ‘sinnepop’ 2.1. In de daar gebruikte romeinse letters valt al helemaal niet meer de combinatie ‘ER’ te herkennen. Kortom: alleen al op grond van heel concrete overwegingen kunnen we concluderen dat de suggestie van Visschers betrokkenheid bij de rozenkruisers vanwege een verborgen boodschap in de titelgravure ‘Elck wat Wils.’ nergens op stoelt.Ga naar voetnoot39 | |||||
OverleveringBr2/1 p. [1] De gravure staat eveneens op de titelpagina van Visschers Sinnepoppen uit 1614. |
|