Brabbeling (1614)
(2013)–Roemer Visscher– Auteursrechtelijk beschermdStudie-uitgave met inleiding, annotaties en commentaar
Vraecht yemantAdvies hoe te reageren wanneer men de vraag krijgt voorgelegd of Roemer Visscher buiten zinnen is omdat hij zijn papier met beuzelpraat bevuilt. Men dient dan de volgende tegenvraag te stellen. Wat moet hij anders doen, naar de herberg gaan? Wat maakt het ook uit. Als men zo nodig moet leuteren kan men dat net zo goed op papier doen als bij een glas bier.
Dit openingsgedicht van de Brabbeling, dat buiten de genummerde reeksen valt, vormt een mooie schakel tussen Roemer Visschers voorwoord en de bundeling van zijn eigen werk. In zijn inleiding doet Visscher een dringend beroep op zijn lezer om zijn werk tegen criticasters te verdedigen. Voordat die lezer met het eigenlijke werk geconfronteerd wordt krijgt hij hier alvast een handreiking hoe te reageren als men een kritische vraag stelt over de veronderstelde papierverspilling vanwege de beuzelpraat door deze auteur. | |||||||||||||
Annotaties
| |||||||||||||
OverleveringBr2/1 p. 10 | |||||||||||||
VariantenDe varianten uit Br1 zijn gebaseerd op het exemplaar in de Gentse Universiteitsbibliotheek (BIB.HER.002768).Ga naar voetnoot56 Dit openingsgedicht van de Brabbeling, dat buiten de genummerde reeksen valt, staat afgedrukt aan de achterkant van de prent ‘Elck heeft de zijn’. Dit blad (fol. A5r-v, p. [9]-10) ontbreekt in de mij bekende twee andere exemplaren van Br1.
| |||||||||||||
EditieVdL 1, p. 7, 98 | |||||||||||||
OeuvreHet thema van papierbederf door beuzelpraat komt ook voor in het openingsgedicht van het tweede schok van de ‘quicken’ (Q.2.1). Op meerdere plaatsen in de Brabbeling brengt Visscher de critici van zijn werk ter sprake (zie voor een overzicht par. I.1.4). |
|