Van Abélard tot Zoroaster. Literaire en historische figuren vanaf de renaissance in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1994)–Peter Altena, Léon Stapper, Michel Uyen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |
Hamlet,de Deense kroonprins, betreurt de dood van zijn vader en het haastige huwelijk van zijn moeder Gertrude met zijn vaders broer Claudius. De geest van de gestorven koning verschijnt hem en vertelt dat Hamlets vermoedens op juistheid berusten: Claudius heeft zijn broer vermoord om zich van diens weduwe en van de troon meester te maken. De geest vraagt om wraak en Hamlet zweert die te zullen voltrekken. Hij komt er echter niet toe tot actie over te gaan, uit vrees dat de geestesverschijning misschien het werk van de duivel is. Hij veinst krankzinnigheid, om zijn tegenstanders in verwarring te brengen. Als Hamlet verneemt dat een troep toneelspelers het hof bezoekt, geeft hij hun opdracht een stuk op te voeren waarin de dood van zijn vader wordt gedramatiseerd. Uit de reacties van de koning tijdens de opvoering maakt hij op dat deze zich inderdaad schuldig voelt. De koningin zegt hem te willen spreken. In haar slaapvertrek verwijt Hamlet haar de eer van zijn vader te hebben bezoedeld. Als hij een beweging waarneemt achter een gordijn, meent hij dat Claudius hun gesprek afluistert. Hij grijpt zijn dolk, maar het dodelijk slachtoffer is niet Claudius, doch de kamerheer Polonius, vader van Hamlets geliefde Ophelia. Hamlet is een gevaar geworden voor Claudius. Deze stuurt hem naar Engeland, in het gezelschap van twee hovelingen, Rosencrantz en Guildenstern, die hem in het oog dienen te houden en geheime documenten bij zich hebben die Hamlets executie verordonneren. Hamlet ontdekt deze opzet en vervalst de documenten, zodat Rosencrantz en Guildenstern worden gedood. Na een overval op zijn schip door piraten keert hij in het geheim terug naar Denemarken. Intussen heeft Ophelia, krankzinnig geworden door het verdriet over de dood van haar vader en de geveinsde krankzinnigheid van haar geliefde, zelfmoord gepleegd. Haar broer Laertes zweert haar te zullen wreken. In het nog openliggende graf van Ophelia vechten Hamlet en Laertes. Claudius suggereert Laertes, Hamlet uit te dagen voor een duel. Hamlet neemt de uitnodiging aan, niet wetend dat het zwaard van Laertes met gif is ingesmeerd. Bij het duel brengt Gertrude een heildronk uit op het succes van haar zoon, maar per ongeluk drinkt zij uit een beker met gifdrank, door Claudius voor Hamlet klaargezet. Laertes en Hamlet worden allebei door het vergiftigde zwaard getroffen. Vlak voor zijn dood steekt Hamlet Claudius neer. Hamlet wijst Fortinbras, de Noorse kroonprins, als troonopvolger aan, daarmee een oude vete tussen de beide koninkrijken beslechtend.
Shakespeare's The Tragicall Historie of Hamlet, Prime of Denmark werd geschreven tussen 1598 en 1601 en beleefde zijn eerste uitvoering in 1602. Het basismateriaal voor de tragedie stamt uit de Historia Danica (ca. 1200) van de Deense historicus Saxo Grammaticus. De naam van de hoofdpersoon luidt hier Amlethus. De historisch vaststaande dood van een Katharine Hamlet, die zich vlak bij Stratford in 1579 in de Theems verdronk, heeft vermoedelijk een rol gespeeld bij de keuze van de naam Hamlet en bij de zelfmoord door verdrinking die Shakespeare zijn heldin Ophelia laat plegen. Er zijn overeenkomsten vastgesteld met het Lucretia-verhaal zoals door Livius verteld, waarin Brutus (de ‘stomme’ of ‘dwaze’) eveneens krankzinnigheid voorwendt om aan de moordenaar van zijn vader te ontkomen. Engelse vertalingen van Saxo Grammaticus uit 1495 en 1575 hebben geen bron gevormd voor Shakespeare. Wel is dat het geval, zij het op indirecte wijze, met de Histoires tragiques uit 1559-83 van Belleforest, die in Engeland veel werden gelezen. Daarin komt een aan Saxo ontleende ‘Geschiedenis van Hamlet’ voor, die overigens pas in 1608 in het Engels werd vertaald en toen sporen vertoon- | |
[pagina 117]
| |
de van de invloed van Shakespeare's tragedie. Op Belleforest moet de ‘oer-Hamlet’ zijn gebaseerd waar Shakespeare van uitging. Deze zou identiek kunnen zijn met een niet-bewaarde Hamlet-tragedie van Kyd, rond 1589 met veel succes gespeeld in Londen. Zeker is dat Kyd de geest van Hamlets vader en de figuur van Laertes toevoegde en het wraakmotief een belangrijke functie gaf. Naast de ‘oer-Hamlet’ heeft men ook andere specifieke
John Everett Millais, Death of Ophelia, 1851-52, doek. Tate Gallery, Londen.
bronnen aan kunnen wijzen: Treatise of Melancholy uit 1586 van Bright en de Essais van Montaigne. Ook Erasmus' Lof der zotheid uit 1511, waarin de naam Laertes voorkomt, is wel als mogelijke bron voor Hamlet genoemd. Zonder veel succes heeft men gezocht naar historische verwijzingen in Hamlet die verband zouden houden met Shakespeare's eigen leven en tijd. Zo bracht Brachvogel, schrijver van biografische romans, het lot van Hamlet in verband met dat van de graaf | |
[pagina 118]
| |
van »Essex (Hamlet, 1867). Ook Winstanley (Hamlet and the Scottish Succession, 1921) en Dover Wilson (The Essential Shakespeare, 1935) hebben Hamlet met Essex in verband gebracht, evenals de critici van de Freudiaanse school, die in Essex een vaderfiguur zagen. Hamlet, zonder twijfel het beroemdste toneelstuk aller tijden, heeft zeer veel gedaanteverwisselingen ondergaan voordat het, in de tweede helft van de 19e eeuw, overal gespeeld ging worden in zijn oorspronkelijke vorm. De eerste Franse versie uit 1769 van Ducis geeft een bijna onherkenbare Hamlet te zien: niet alleen is deze versie in regelmatige alexandrijnen gedicht, maar ook is zij een loflied op de kinderliefde geworden. Zo werd het althans gezien door de Nederlandse bewerkster De Cambon, blijkens het voorwoord bij de tweede druk van haar bewerking (Hamlet, Treurspel gevolgd naar het Fransch en naar het Engelsch, 1779). Typerend voor de in Duitsland zo totaal anders verlopen Shakespeare-receptie is Shakespeare in der Klemme, oder: wir wollen doch auch den Hamlet spielen uit 1780 van Schink, waarin Shakespeare zelf ten tonele verschijnt om er toestemming voor te geven dat zijn stuk door kinderen werd uitgevoerd, liever dan het, zoals in Frankrijk gebeurde, door volwassenen te laten mismaken. In 1792 liet Goethe in Weimar een zo goed als originele Hamlet opvoeren, waarin alleen Fortinbras ontbrak. Ducis bleef zijn invloed uitoefenen tot in Stendhals Hamlet-ontwerp uit 1820. Maar Voltaires kritiek op Shakespeare als een subliem genie dat als gevolg van de barbaarse tijden waarin hij leefde volledig gespeend was van goede smaak, had ook in Engeland effect. Zo produceerde de beroemde acteur Garrick een Hamlet waarin als barbaars geziene scènes (het gevecht in Ophelia's graf, de scène met de doodgravers) eenvoudig werden weggelaten en waarin Gertrude niet sterft maar krankzinnig wordt door schuldgevoelens. Ook Samuel Johnson, toch een van Shakespeare's grote verdedigers in de eeuw der Verlichting, had moeite met Hamlet. In zijn klacht dat Shakespeare de lieftallige Ophelia niet tot waanzin had mogen laten vervallen, zien we een vroeg symptoom van de romantische idealisering van Ophelia, die later zo'n duidelijke rol zal gaan spelen. De Hamlet-parodie van Murphy uit 1772 was een protest tegen de populaire Garrick-adaptatie en kan als een voorloper van het hiervoor genoemde toneelstuk van Schink worden beschouwd. In Frankrijk blijven Voltaire en Ducis het Hamlet-beeld bepalen totdat Cressonois in 1886 een nieuwe bewerking maakte van de populaire versie die Dumas père samen met Meurice in 1847 vervaardigde. In deze bewerking speelde Sarah Bernhardt de rol van Ophelia. Cressonois geeft blijk van een tendens om naar Shakespeare's oorspronkelijke tekst terug te keren. In de bewerking van Ménard uit hetzelfde jaar sterft Hamlet voor het eerst aan het eind van het stuk. In Duitsland werd Hamlet voor het eerst opgevoerd in een eveneens sterk classicistische versie van 1776 van Schröder. Voor Goethe werd deze versie aanleiding zijn zeer invloedrijke interpretatie van de Hamlet te formuleren. Bij ons drukte Goethes visie haar stempel op de studie Uren met Shakespeare uit 1889 van Loffelt. In Goethes Wilhelm Meisters Lehrjahre uit 1796 worden in de boeken 4 en 5 uitvoerige gesprekken gevoerd over het stuk, dat Goethe samenvat als ‘eine grosse Tat auf eine Seele gelegt, die der Tat nicht gewachsen ist’. Van de hoofdpersoon zegt Goethe: ‘Das Unmögliche wird von ihm gefordert, nicht das Unmögliche an sich, sondern das, was ihm unmöglich ist’, waarmee hij de aandacht verlegt van de tragisch-fatalistische naar de subjectief-persoonlijke aspecten van de tragedie. Ook wordt Hamlet voor Goethe aanleiding om de tragedie in het algemeen opnieuw te definiëren. Zij kenmerkt zich niet, zoals de 18e eeuw wilde, door het mechanisme van de poëtische rechtvaardigheid, dat het goede beloont en het kwade bestraft, maar ‘... das Böse fällt mit dem Guten’. In de discussie tussen Wilhelm Meister en Aurelie | |
[pagina 119]
| |
zien we hoe Goethe zich verzet tegen de tendens tot idealisering van Ophelia. Daartegen waarschuwde eveneens de Nederlandse Shakespeare-vertaler Kok in een artikel uit 1890 in De Gids. Kok protesteert ook tegen de wijdverbreide gewoonte om naar aanleiding van Hamlet de notie ‘wereldsmart’ ter sprake te brengen. Dit aan Goethes Die Leiden des jungen Werthers uit 1774 ontleende idee van de Weltschmerz vond in de Sturm-und-Drang-tijd een tegenhanger in de ‘Hamlet-Krankheit’. Goethes Hamlet is de reflexieve mens, die als gevolg van zijn vermogen tot denken en nuanceren vervalt tot onmacht om te handelen; de mens dus, die niet langer ‘naïef’ in het leven staat maar ‘sentimentalisch’, in de termen van Schiller, die toegaf zelf in Don Carlos invloed van Hamlet te hebben ondergaan. Voor de romantici was deze visie op de mens de ‘moderne’ bij uitstek en het karakteristieke onvermogen van de typisch modernistische mens om tot keuzen en beslissingen te komen kan zeker nog met Goethes Hamlet-beeld in verband worden gebracht. Brittings roman Lebenslauf eines dicken Mannes der Hamlet hiess uit 1952 is nog een duidelijke concretisatie van Goethes Hamlet-beeld. Ook in de Russische literatuur, die voor het eerst met Hamlet kennis maakte in de classicistische, onder Franse invloed geschreven tragedie Hamlet uit 1748 van Soemarokov, is het Goetheaanse Hamlet-beeld van grote invloed geweest, en wel in de gestalte van de ‘overtollige mens’ die men vanaf Poesjkins Eugen Onegin uit 1825-33 bij zoveel Russische schrijvers tegenkomt (Gontsjarov, Oblomov, 1859; Tsjechov, Ivanov, 1887). In zijn verhaal Hamlet uit het district Skigry uit 1849 bestempelt Toergenjev Hamlet zelfs als een van de twee fundamentele menselijke typen: het reflecterende tegenover het handelende, waarbij het eerste type volledig negatief wordt begrepen, wat uiteraard Goethes intentie niet meer weerspiegelt. Tegenover het Hamlet-type stelde Toergenjev »Don Quijote als tegenpool. In deze context kan ook Liliencrons historische novelle Die siebente Todsünde uit 1903 worden geplaatst, waarin een fictieve vriend van Shakespeare wordt opgevoerd die aan de kardinale ondeugd der inertie te gronde gaat. Vanaf deze post-Goetheaanse fase speelt de weifelende Hamlet doorgaans een negatieve rol, zoals blijkt uit toespelingen in Ubu Roi uit 1896 van Jarry, Fin de partie uit 1956 van Beckett en zelfs het toneelstuk De redders uit 1984 van Komrij, waarin Hamlet is geobsedeerd door zijn spiegelbeeld. De hoofdfiguur uit de roman De nietsnut uit 1979 van Kellendonk onderzoekt de gewelddadige dood van zijn vader. Hij is te beschouwen als een moderne Hamlet, maar dan zonder de tragiek en de wraakgevoelens van zijn illustere voorganger. Zoals Hamlet met »Werther in verband is gebracht, zo wordt hij ook in samenhang met de gestalte van »Faust gezien. Voor de beweging Junges Deutschland, die actief politiek engagement van de literatuur bepleitte ten tijde van Metternich, was Hamlet vaak het symbool van machteloze afzijdigheid. Heine en Börne zagen hem zo, evenals Gutzkow, in wiens dramatische fantasie Hamlet in Wittemberg uit 1835 Hamlet en Ophelia een paar ontmoetingen met Faust hebben. De revolutionaire dichter Freiligrath vatte deze visie op Hamlet samen in een beroemd geworden slogan: ‘Deutschland ist Hamlet’. Daarmee werd Hamlet net als Faust tot een mythische gestalte die een der wezenskenmerken van de Duitse geest representeerde. Enigszins te vergelijken met de rol die Faust speelt in de roman Doktor Faustus uit 1947 van Thomas Mann is die van Hamlet in Hamlet oder die lange Nacht nimmt ein Ende uit 1956 van Döblin en zelfs in het postmodernistische toneelstuk Die Hamletmaschine uit 1979 van Heiner Müller. Hierin is Hamlets dadenloosheid symbool van de machteloosheid van het individu om in te grijpen in de wereldgeschiedenis. De Duitse popgroep Einstürzende Neubauten bracht in 1991 een cd uit op teksten uit Die Hamletmaschine. Meer psychologisch is de machteloze Hamlet uitgewerkt in het | |
[pagina 120]
| |
verhaal Papa Hamlet uit 1889 van Holz en Schlaf, waarin in een tot het uiterste doorgevoerde naturalistische stijl de teloorgang van een aan lager wal geraakte toneelspeler wordt beschreven. In twee ouderdomswerken voerde ook Gerhart Hauptmann Hamlet ten tonele: de tragedie Hamlet in Wittemberg uit 1935 vormt een proloog tot Shakespeare's stuk en in de roman Im Wirbel der Berufung uit 1936 wordt het thema psychologisch in die zin geïnterpreteerd dat het onvermogen tot handelen aan een geheime schuld wordt toegeschreven. In Bend Sinister uit 1947, de meest expliciet politieke roman van Nabokov, gebruikt de schrijver bepaalde aspecten van Hamlet in zijn hoofdfiguur Adam Krug, een filosoof die symboliseert wat in de totalitaire staat niet kan worden getolereerd. Voor de Hamlet-receptie ten tijde van de Republiek van Weimar is de bemoeienis van Brecht met Shakespeare's held typerend. Hij maakte een radio-adaptatie die verloren is gegaan. In Kleines Organon für das Theater uit 1949 wordt Hamlet - door Brecht in een sonnet als ‘diepzinnige parasiet’ gekarakteriseerd - opgevat als een symbool van de onbewuste wens van de burgerlijke samenleving om terug te keren naar de feodale orde. De vertelling Hamlet ou les suites de la piété filiale van Laforgue maakt deel uit van zijn in 1887 verschenen Moralités legendaires. Hierin lijkt in de eerste plaats het Hamlet-beeld van Ducis te worden hernomen, maar Laforgue luidt tegelijk een nieuwe fase in van de Hamlet-receptie: het besef van de zinloosheid van het bestaan, bij Shakespeare als melancholie gepresenteerd, wordt door Laforgue opgevat als twijfel aan de eigen identiteit. Laforgue heeft met zijn Hamlet invloed uitgeoefend op de vroege modernistische beweging, met name bij Pound en Eliot en, getuige een beroemde uitgave uit 1898 met illustraties van Pissarro, ook op de beeldende kunst. Sarments toneelstuk Le marriage d'Hamlet uit 1922 is sterk door Laforgue beïnvloed, terwijl ook in Tzara's Mouchoir de nuages uit 1924, een der belangrijkste dadaïstische theaterexperimenten, het Hamlet-beeld van Laforgue doorschemert. Bepalend voor de postmodernistische receptie van Hamlet is Stoppards toneelstuk Rosencrantz and Guildenstern are Dead uit 1966 geweest, later nog gevolgd door The Fifteen Minute (Dogg's Troupe) Hamlet uit 1978. Uitgaande van een persiflage van G.S. Gilbert uit 1891 schreef Stoppard een absurde komedie die veel invloed van Beckett laat zien. Stoppards stuk heeft vele andere dramatische adaptaties overschaduwd, zoals The Hamlet of Stepney Green uit 1958 van Kops, Cue for Passion uit 1960 van Rice, de tetralogie The Mystery of Hamlet, King of Denmark uit 1949 van MacKaye en Return to Danes Hill uit 1958 van Duke. Van de vooral in de jaren zestig vervaardigde collages, waarin de tekst van Hamlet op allerlei wijzen werd verknipt en veranderd ten behoeve van theaterexperimenten, zijn de bekendste geschreven door Marowitz 1966, Baker 1967 en Papp 1967 in Amerika en door Rühm (Ophelia und die Wörter, 1968) in Oostenrijk. In het voorwoord bij zijn Hamlet-libretto, in 1822 door Mercadante op muziek gezet, zette Romani uiteen dat hij zich door het extreem-fantastische karakter van Shakespeare's stuk gedwongen zag de gelijkenis tussen Hamlet, Gertrude en Claudius en Orestes, Klytaimnestra en Aigisthos uit Aischylos' Oresteia te benadrukken. Daarmee loopt hij vooruit op Freuds beroemde verklaring van de Hamlet door middel van het Oidipous-complex in Die Traumdeutung (1900), die door zijn leerling en biograaf Ernest Jones zou worden uitgewerkt (Hamlet and Oedipus, 1949). Deze Freudiaanse interpretatie is voor de Hamlet-receptie niet minder belangrijk geweest dan die van Goethe. In talloze 20e-eeuwse werken speelt het Oidipous-motief een rol. Zijdelings is het ook van belang in het hoofdstuk ‘Scylla en Charybdis’ uit Ulysses (1922) van Joyce, waarin Stephen Dedalus zijn ‘theorie’ over Shakespeare ontvouwt en daarin een grote rol toekent aan het feit dat Hamlet werd geschreven kort na de dood van | |
[pagina 121]
| |
Antoon van Welie, Eduard Verkade als Hamlet, 1907, doek. Stadsschouwburg, Amsterdam.
Shakespeare's vader en die van zijn zoon Hamnet in 1596. Zowel Freud als Joyce werden beïnvloed door de Deense literatuurhistoricus Brandes, die in zijn William Shakespeare. A Critical Study uit 1896 Shakespeare interpreteerde in het licht van 19e-eeuwse filosofen als Schopenhauer en Nietzsche. Ook een studie uit 1914 van Gilbert Murray, Hamlet and Orestes. A Study of Traditional Types, heeft een rol gespeeld in de Freudiaanse traditie. Een van de beroemdste psychologische romans over het Oidipous-complex waarin rechtstreeks bij Hamlet wordt aangesloten is André Cornélis uit 1887 van Bourget. Andere Hamlet-romans waarin de psychologie een grote rol speelt zijn Hamlet had an Uncle uit 1940 van Branch Cabell en Horatio's Version uit 1972 van Hayter, waarin Horatio Hamlets laatste verzoek in willigt en het verhaal vanuit zijn eigen perspectief vertelt. Op humoristische wijze behandelden Heppenstall en Innes in 1950 de Freudiaanse benadering in Three Tales of Hamlet. Ook Thomas Morris' Ophelia. A Play for Women uit 1948 staat duidelijk in de Freudiaanse traditie. Niet minder dan Shakespeare's overige belangrijke stukken is Hamlet voor talloze componisten een inspiratiebron geweest. Van de zettingen van liederen uit de toneelstukken verscheen reeds in 1815-16 een eerste bloemlezing door Linley (Dramatic Songs), spoedig gevolgd door Collection of the Vocal Music in Shakespeare's Plays uit 1853 van Caulfield. Vooral in de 20e eeuw is het gebruik geworden dat voor praktisch elke belangrijke opvoering de liedteksten opnieuw op muziek worden gezet. Uit de moderne tijd zijn vooral de Vijf liederen van Ophelia (1873, gepubliceerd 1935) van Brahms van belang, evenals Richard Strauss' drie Ophelia-liederen uit 1919. Ook in Liederen uit Shakespeare's toneelstukken uit 1921-26 van Castelnuovo-Tedesco treft men twee toonzettingen uit Hamlet aan. Het gaat hier om composities die niet aan toneeluitvoeringen waren gebonden. Van Loewe is een lied uit Hamlet bekend. De centrale plaats die Ophelia in de ro- | |
[pagina 122]
| |
mantische Hamlet-receptie innam blijkt vooral bij Berlioz, wiens La mort d'Ophélie voor tweestemmig vrouwenkoor en de Marche funèbre, beide uit 1848, de enige vruchten zijn die zijn lang gekoesterde wens om een Hamlet-opera te schrijven heeft afgeworpen. Ook in het symfonisch gedicht Hamlet uit 1858 van Liszt en de fantasie-ouverture Hamlet uit 1888 van Tsjaikovski speelt Ophelia een belangrijke rol. Toneelmuziek bij Hamlet werd gecomponeerd door Haydn (van een in 1938 ontdekt handschrift staat de authenticiteit echter niet vast), Tsjaikovski 1891, Honegger 1946, Milhaud 1939, Sjostakovitsj 1932, Virgil Thomson 1938 en Andriessen 1948. Niels Gade 1861 en Joachim (op. 4) schreven bekend geworden concert-ouvertures. Blacher schreef in 1940 een symfonisch gedicht en in 1949 een ballet. Uit de studies naar Hamlet en de muziek blijkt dat er meer dan dertig opera's naar de stof zijn gecomponeerd. De meest recente zijn die van Rihm 1987 op een libretto van Heiner Müller, bewerkt naar diens toneelstuk Die Hamletmaschine, een opera uit 1980 van Reutter, een Ophelia uit 1984 van Ketterborn en een opera uit 1991 van de Roemeen Bentoin. De vroegste is een Amleto van Caruso uit 1796, de bekendste is de Hamlet uit 1868 van Ambroise Thomas. Als het meest geslaagde libretto geldt dat van Boito, librettist van Verdi bij diens Falstaff en Othello. Boito's libretto werd in 1865 door Faccio op muziek gezet. Andere Hamlet-opera's die enige bekendheid kregen zijn van Mercadante 1822 en Humphrey Searle 1968. Hamlet is, met Romeo and Juliet, het meest verfilmde van Shakespeare's toneelstukken. Een van de oudste documenten is de verfilming (van slechts één scène) uit 1900 van C. Maurice met Sarah Bernhardt als Hamlet. Als de beste verfilming uit de periode van de stomme film geldt hamlet uit 1913 van Hay Plumb. Op locatie (kasteel Kronborg in Helsingör) verfilmde Blom de tragedie in 1910. In de verfilming van S. Gade en Schall uit 1920 wordt Hamlet, vertolkt door Asta Nielsen, verliefd op Horatio. De beroemdste verfilming is die van Laurence Olivier uit 1948, waarvoor Walton de muziek schreef. Kosintsjev ontving in 1964 de Stalin-prijs voor zijn hamlet, waarin de hoofdpersoon als geïsoleerde idealist vecht voor wijsheid en humaniteit aan een corrupt hof; de film is gebaseerd op de vertaling van Pasternak en Sjostakovitsj schreef er de muziek voor. Andere verfilmingen die bekendheid kregen zijn die van Gielgud 1964 met Richard Burton in de hoofdrol, die van Chabrol (ophélie, 1962), Richardson 1969, Stroux 1977 en Zeffirelli 1992. Uit 1972 dateert de western-versie johnny hamlet en uit 1959 de experimentele verfilming der rest ist schweigen door Käutner. Van de produkties die voor televisie gemaakt zijn verdient die van Rodney Bennett uit 1980 vermelding. Het hoofdstuk over Hamlet en de beeldende kunst begint in 1709, als de eerste geïllustreerde uitgave van Shakespeare's werk door Rowe verschijnt. Deze heeft weinig artistiek belang, maar al in 1744 bezorgt Hanmer een uitgave met waardevolle gravures van Hayman. Het aantal latere geïllustreerde edities is ontelbaar; onder de vele illustratoren moeten Doré en Rackham met ere worden genoemd. In de 18e eeuw neemt Boydell het initiatief tot het oprichten van de Boydell Shakespeare Gallery, die illustraties van alle bekende artiesten beoogt bijeen te brengen voor een gezaghebbende uitgave, en ook schilderijen verzamelt. In 1790 komt de Gallery gereed; niet lang daarna moet zij om financiële redenen worden gesloten en raken de kunstwerken verspreid. De collectie bevatte werk van bekende artiesten als Hogarth, Joshua Reynolds, Romney en Hayman. Invloedrijk waren met name de Shakespeare-schilderijen en -tekeningen van Füssli, die vooral met zijn doek Hamlet, de koningin en de geest (ca. 1785) de Romantiek inluidde. In de romantische schilderkunst blijkt een beperkt aantal scènes steeds weer inspiratiebron te zijn. De kerkhofscène inspireerde De- | |
[pagina 123]
| |
lacroix tot Hamlet au cimetière, waarvan de eerste versie uit 1828 dateert. Drie jaar eerder had Delacroix het doek Hamlet en zijn vader geschilderd, dat zich in Krakau bevindt, en ook later heeft hij zich door Hamlet laten inspireren. Tussen 1834 en 1843 vervaardigde hij een reeks litho's met scènes uit Hamlet; van een groot schilderij Hamlet met het lijk van Polonius bevindt zich een kopie in het Musée Saint-Denis te Reims. De scène met de geest van Hamlets vader inspireerde Blake tot een beroemde aquarel uit 1805 (British Museum, Londen). De kerkhofscène heeft aanleiding gegeven tot een hele traditie van afbeeldingen van Hamlet met een schedel in de hand; of Hals' Jongeman met schedel (National Gallery, Londen) uit 1666 tot deze traditie moet worden gerekend is onzeker. Van de scène waarin Hamlet zich met zijn moeder onderhoudt is een schilderij van de Deen Abildgaard uit 1778 bekend geworden. In de 19e eeuw is vooral Ophelia vele malen geschilderd, onder meer door Piloty 1869 en de prerafaëlieten Arthur Hughes en Millais. Van de laatste is Death of Ophelia uit 1851-52 zonder twijfel het beroemdste Hamlet-schilderij; het vormde de inspiratie voor talloze ‘Bildgedichte’, waaronder de kleine reeks ‘Ophélie’ uit 1870 van Rimbaud het bekendst is. Een bijna legendarisch schilderij is Hamlets verbanning uit Engeland van Walter Deverell, dat verloren is gegaan. Het beeldde Hamlet uit met een exemplaar van Boethius' Vertroosting der filosofie, suggererend dat Shakespeare door deze 6e-eeuwse filosoof was beïnvloed. Een vierde prerafaëliet die zich door Shakespeare liet inspireren was Dante Gabriel Rossetti; van hem bestaat een pentekening Hamlet and Ophelia uit 1859. Beroemd is Sir William Orchardsons Hamlet and Ophelia uit 1865. Van veelvuldig verbeelde scènes moet ook de opvoering van het toneelstuk in het derde bedrijf worden genoemd; Hayman beeldde deze scène tweemaal uit en de Tate Gallery te Londen bezit beroemde 19e-eeuwse schilderijen van Maclise en Charles Hunt. Rond 1750 ontstond de mode om bekende acteurs af te beelden in rollen waarin zij uitblonken. Zo werd de acteur Garrick in 1754 als Hamlet uitgebeeld door Benjamin Wilson, terwijl Lawrence in 1783 een beroemd portret maakte van John Philip Kemble als Hamlet. De legendarische Ellen Terry werd als Ophelia geportretteerd door de dertig jaar oudere Watts, met wie zij anderhalf jaar was verbonden in een ongelukkig huwelijk. Manet vereeuwigde in 1866 de acteur Rouvierre als Hamlet (National Gallery of Art, Washington). In Nederland moet het portret van Verkade in deze rol worden genoemd, dat Van Welie in 1907 maakte; het bevindt zich in de Amsterdamse Stadsschouwburg. In de 20e eeuw is deze traditie voornamelijk in de fotografie voortgezet. In het algemeen lijkt Hamlet als inspiratiebron voor beeldend kunstenaars in de 20e eeuw te zijn uitgedroogd, al moet Dalí's kleurenets Hamlet uit 1969 als belangrijke uitzondering worden genoemd. Lounsbury 1902; Schick 1912; Cross 1948; Glaser 1952; Bailey 1964; Weitz 1964; Frye 1979; Lutz 1980; Scofield 1980; Quillian 1983; Müller-Swefe 1987; Kliman 1988; Loquai 1993 |
|