Van Abélard tot Zoroaster. Literaire en historische figuren vanaf de renaissance in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1994)–Peter Altena, Léon Stapper, Michel Uyen– Auteursrechtelijk beschermdDon Quijote(ook wel: Don Quichot), de ridder van de droevige figuur, is de titelheld in de roman El ingenioso hidalgo don Quijote de la Mancha (De geestrijke ridder Don Quichot van de Mancha) van Cervantes. Het eerste deel van de roman verscheen in 1605; in 1615, toen Don Quijote in Spanje al publiek bezit was, volgde het tweede deel. | |
[pagina 68]
| |
Don Quijote de la Mancha is de adellijke naam die de armzalige edelman Alonso Quijano el Bueno voor zich verkiest na tomeloze lectuur van sprookjesachtige ridderromans. Door die lectuur is de fantasie van Quijano op hol geslagen, hetgeen aanvankelijk leidt tot de ambitie om een vervolg te schrijven op de ridderroman Belianis de Grecia. Weldra worden de schrijfplannen echter ingeruild voor de veel heldhaftiger en eervoller taak om voor God en geliefde te strijden en als een onverschrokken ridder in de werkelijke wereld weerloze jonkvrouwen en wezen te beschermen. Daartoe wapent Quijano zich op provisorische wijze: wat aan zijn wapenrusting ontbreekt, wordt met eenvoudige gebruiksvoorwerpen aangevuld. Zo draagt hij als helm de scheerkom van een barbier. Een oud paard krijgt de verheven naam Rossinante. In het gemis van een verre geliefde wordt voorzien door het boerinnetje Aldonza Lorenza, omgedoopt tot Dulcinea. De transformatie van de wereld lijkt voltooid als Quijano zich in het zadel hijst als Don Quijote. Al bij het begin van zijn eerste tocht ziet Don Quijote in zijn verbeelding zijn naam en heldendaden in marmer vereeuwigd. In de stal van een herberg wordt Don Quijote door een herbergier, die het spel meespeelt, tot ridder geslagen. Na enige mislukte pogingen tot heroïsch optreden keert Don Quijote naar huis terug, waar hij zijn bibliotheek - immers de bron van alle kwaad - dichtgemetseld vindt. Verantwoordelijk daarvoor zijn enige bezorgde vrienden, die Quijano zo hopen te genezen. De tweede tocht biedt Don Quijote die avonturen die het meest de beeldvorming hebben bepaald. De geschiedenis van de tweede tocht is zogenaamd gebaseerd op een manuscript van de Arabische historicus Cide Hamete Benengeli - een evidente mystificatie en tevens een parodie op de manuscriptfictie in middeleeuwse ridderromans. Bij deze tocht wordt Don Quijote vergezeld door Sancho Panza, die als schildknaap optreedt en met zijn bolle voorkomen, zijn materialisme en de door hem bereden ezel een opvallend contrast vormt met de rijzige en stakerige figuur van zijn idealistische meester. De meester/knecht-relatie vormt niet slechts de aanleiding tot vele misverstanden (en bijzondere humor), maar illustreert ook de tegenstelling tussen droom en daad. Humor en tragiek van Don Quijote worden bij uitstek manifest in de strijd tegen de windmolens, waarin de ridder gevaarlijke en vijandige reuzen vermoedt. In de wieken gevangen weet Don Quijote zeker dat er met deze reuzen niet te spotten valt. Overal ziet Don Quijote betovering en tovenaars. Slachtoffers van deze waan worden twee buitenissig gekostumeerde benedictijnen die zich per dromedaris verplaatsen. In deze geestelijke heren denkt Don Quijote tovenaars te mogen herkennen die van zins zijn een dame te ontvoeren. De Don valt aan en jaagt de benedictijnen op de vlucht. Het voorbeeld van de veelgelezen Amadís-romans (de Spaanse ridderroman bij uitstek was getiteld Amadís de Gaula en kende diverse aanvullingen en navolgingen) inspireert Don Quijote ertoe om zich terwille van Dulcinea als waanzinnige terug te trekken in de bergen. Sancho en de dorpspastoor trachten hem met list en overleg uit zijn isolement te bevrijden, hem uit zijn verliteratuurde droom te wekken. Uiteindelijk keert Don Quijote terug naar huis, waar hij een gunstiger stand van de sterren afwacht om zijn missie te vervolgen. Het snelle succes van het eerste deel van de roman wordt het best geïllustreerd door het feit dat Cervantes' concurrent Avellaneda al in 1614 een apocrief vervolg publiceerde. Een jaar later verscheen Cervantes' vervolg. In dit tweede deel zet Don Quijote, wederom gesecondeerd door Sancho Panza, zijn strijd voort. Behalve de leugenachtige ridderromans moet nu ook de eerloze Avellaneda het ontgelden. Opmerkelijk is dat de Don in dit tweede deel merkt dat de mensen die zijn pad kruisen, zijn reputatie kennen uit zijn optre- | |
[pagina 69]
| |
den in het eerste deel. Dit alles maakt dat het tweede deel van de roman, veel meer dan het eerste deel, een roman over literatuur is. Van de confrontaties die Don Quijote in het vervolg aangaat, spreken ongetwijfeld zijn aanvallen op wijnzakken en de poppenkast het meest tot de verbeelding. SanchoAdolph Schrödter, Don Quijote in zijn studeerkamer, 1834, doek. Nationalgalerie, Berlijn.
Panza bekleedt tijdelijk het hem beloofde gouverneurschap; als ware hij een carnavalsprins regeert hij op geheel eigen wijze èn kortstondig. De tochten van Don Quijote en Sancho Panza brengen het tragikomische duo tal van avonturen, die ogenschijnlijk in los verband staan met de hoofdlijn van het verhaal en aparte episoden lijken te vormen. Het episodisch karakter wordt nog versterkt door de verhalen die meester en knecht voorgeschoteld krijgen door de andere personages. Beroemd geworden verhalen en episoden, die los van de populaire ridder en schildknaap lijken te staan - zoals de geschiedenis van »Cardenio en Celinde en het verhaal van de bruiloft van Camacho (de rijke boer Camacho verliest na tal van misverstanden zijn bruid aan een herder) geven de roman van Cervantes het karakter van een raamvertelling. Aan het slot van het tweede deel keert Don Quijote, daartoe door tal van hem welgezinde personages gemaand, eindelijk huiswaarts. Bij thuiskomst voelt hij zich ziek, het begin van het einde. Op zijn sterfbed, in het aangezicht van de dood, maakt Don Quijote de balans op: gedesillusioneerd neemt hij afscheid van zijn literaire waan en van de over- | |
[pagina 70]
| |
spannen kijk op de wereld en de eigen persoonlijkheid. Don Quijote sterft als Alonso Quijano el Bueno.
De figuur van Don Quijote heeft uiteraard het nodige gemeen met de ridders uit de romans die door Cervantes zo over de hekel worden gehaald. Het thema van de ridder die door buitensporige lectuur tot imitatie van de gelezen heldendaden besluit, is al te vinden in Baldus uit 1542 van Folengo en in het volkstoneel. In Nederland is een dergelijke thematiek te vinden in De románzieke juffer, een kluchtspel uit 1685 van Bernagie. Nog voor Don Quijote in de roman van Cervantes de geest gaf, leefde hij als legende al voort. Niet alleen het vervolg dat Avellaneda in 1614 publiceerde, vormt voor die stelling een bewijs. Uit 1613 dateren Duitse ‘Festspiele’ waarin Don Quijote optreedt. In 1614 werd in het Louvre al een Don-Quijote-ballet gedanst. Daarmee begon een schier eindeloze reeks van vervolgen, navolgingen, afbeeldingen, muziekstukken en Don-Quijote-studies. Cervantes bleef evenmin buiten schot: ook de schepper van de dolende ridder werd lijdend voorwerp van literair fabuleren. In de 17e eeuw werd Don Quijote een eervolle plaats gegund in de feestcultuur: als bijzondere nar. De roman van Cervantes staat in dat opzicht op één lijn met Das Narrenschiff van Brant, het volksboek over Uilenspiegel, en het werk van Rabelais. Buiten Spanje gold Don Quijote als een bij uitstek Spaanse nar, een karikatuur van de typisch Spaans geachte hoogmoed en snoeverij. In 1632 doopte Saint-Amant de ridder ‘ce guidon de carnaval’ en het was aan de hem toebedeelde carnavaleske functie te danken dat hij in de volkscultuur een vooraanstaande figuur werd. In Frankrijk leidde de populariteit van Don Quijote tot navolgingen door Sorel (Berger extravagant, 1627), Verdier (Chevalier hypocondriaque, 1632) en Bail (Gascon extravagant, 1637). In Engeland volgde Samuel Butler in 1662 met Hudibras Cervantes na. In navolgingen en vertalingen werd de tendens zichtbaar om Don Quijote een nieuwe, nationaal-eigen gestalte te geven. Sommige vertalers, zoals Saint-Martin, ontzagen zich niet om daartoe episoden toe te voegen aan hun vertaling. Het apocriefe vervolg van Avellaneda deelde in het succes, werd vertaald en in de vertaling van Le Sage uitgebreid. Zeker vanaf 1640 was de ridder ook in hofkringen geliefd. Scènes uit Cervantes' roman werden in opdracht van Maria de Médicis door Mosnier tot muurschilderingen verwerkt. Schilderijen voor het hof, zoals dat uit de kring van de gebroeders Le Nain, benadrukten de tegenstelling ridderlijkheidboersheid. Daar verscheen juist Sancho Panza als nar. Don Quijote, in de volkscultuur nog de nar, werd hier als gemankeerde ‘Seigneur’ het mikpunt van de spot. Tijdens de in de 17e eeuw sterk door Vlamingen en Hollanders gedomineerde picturale verbeelding van Don Quijote - in boekillustraties (Lagniet, Savery), schilderijen (Van Heemskerck) en wandtapijten - werd de ridder getekend volgens de burleske traditie van Bruegel en Teniers. Verwantschap is aanwezig met De Spaansche Brabander uit 1618 van Bredero, waar de verhouding tussen Jerolimo en Robbeknol herinnert aan die tussen de ridder en zijn knecht. Nochtans diende niet Cervantes' roman, maar de Spaanse schelmenroman Lazarillo de Tormes uit 1554 Bredero tot voorbeeld. In de 18e eeuw werd Don Quijote in de beeldende kunst niet langer uitsluitend komisch geïnterpreteerd. De burleske visie op de dolende ridder maakte in Frankrijk plaats voor een meer elegante duiding. Was Don Quijote in de 17e eeuw in hofkringen nog het slachtoffer van de boerse Sancho Panza, in de 18e eeuw figureerde hij als eregast op de ‘fêtes galantes’. In de illustraties en schilderijen van Coypel (vanaf 1716), die later als basis dienden voor een ware industrie van wandkleden, werd Don Quijote met sympathie bejegend: niet de lectuur dreef hem tot waanzin, maar de liefde. De roman van Cervantes werd het | |
[pagina 71]
| |
lievelingsboek van de Verlichting: het slot van de roman werd gelezen als bekering tot de rede, Cervantes werd gehuldigd als ‘verlichte’ bestrijder van feodaliteit en bijgeloof. In Engeland traden vooral de satirische aspecten van Don Quijote op de voorgrond. Butler had met zijn Hudibras in zekere zin de toon gezet en Hogarth conformeerde zich met zijn Don-Quijote-illustraties en -schilderijen daaraan. Hogarth werd zelfs geïdentificeerd met Don Quijote. Vernieuwing boden de illustraties en schilderijen van Vanderbank, die de ridder verheven en classicistisch portretteerde, en Hayman, die met zijn sympathie voor Sancho Panza de figuur van Don Quijote een burgerlijk voorkomen schonk. Aan het eind van de 18e eeuw kwam de tragische kant van Don Quijote centraal te staan: in de schilderijen van Mortimer werd de ridder een melancholisch genie, vertegenwoordiger van de wilde natuur en de ongebreidelde fantasie. Van de literaire navolgingen in de 18e eeuw mogen vooral Tom Jones uit 1749 van Fielding en Jacques le fataliste et son maître uit 1796 van Diderot niet onvermeld blijven. In beide romans werd onnavolgbaar en geestig gevarieerd op vitale elementen uit Cervantes' roman: het meester/knecht-thema (en de omkering van de gebruikelijke verhouding), burleske elementen, het stijlmiddel van de uitweiding èn het thematiseren van literatuur. Het komische aspect van Don Quijote, dat in de beeldende kunst van de 18e eeuw op de achtergrond raakte of werd vermengd met satire, kreeg bij Fielding en Diderot weer het volle pond. In de tweede helft van de 18e eeuw volgden vele romanciers het voorbeeld van Cervantes, omdat hij, met zijn kritiek op de leugenachtige ridderromans, als onverdacht en onaantastbaar gold. De Cervantes-navolging leidde paradoxaal genoeg mede tot de emancipatie van de roman als literair genre. In de literaire theorievorming van de late 18e eeuw (de gebroeders Schlegel bijvoorbeeld) werd Cervantes gezien als dé klassieke auteur van de moderne tijd. Don Quijote en Sancho Panza, die deelden in het aanzien dat hun schepper verwierf, golden niet langer als specifieke karikaturen, maar als menselijke figuren met universele karaktertrekken. In de Romantiek van de 19e eeuw kreeg de identificatie met Don Quijote gestalte in het beeldende werk van de Nazareners (Pforr, Sutter) en de ‘Deutschrömer’ (Koch, Hess). Aan actualisering ontsnapte de ridder daarbij niet, evenmin aan polemisch gebruik: Don Quijote verscheen als eigentijdse martelaar in de strijd tegen burgerlijkheid en conventie. Tragische kanten van de sympathieke idealist, die de reuzen van zijn tijd bestreed, werden beklemtoond. De dolende ridder werd de dubbelganger van de romantische kunstenaar. Op schilderijen werd hij veelvuldig afgebeeld als eenzame lezer. In hem woedde de strijd tussen de platte werkelijkheid en de hoge verbeeldingskracht: in die pose werd hij gevangen door Delacroix 1824, Schrödter 1834 en Goya, later door Doré en Nanteuil. Charles Robert Leslie beeldde episoden uit het boek af met de schilderijen Sancho Panza in the Apartment of the Duchess en The Duke and Duchess Reading Don Quichot (beide ca. 1840, Tate Gallery, Londen). Brede verbreiding schonken Doré en Daumier de ridder en zijn knecht in hun boekillustraties en tekeningen. Hoewel lang niet iedereen ingenomen was met de Don-Quijote-verbeelding van Doré - Toergenjev, die in 1860 een essay wijdde aan Hamlet en Don Quijote, zei zelfs van de illustraties van Doré te walgen - bepaalde deze illustrator langdurig het gezicht van Cervantes' roman. Bijzonder waren de tekeningen van Daumier, die de Don het postuur van zijn knecht geeft. (Van deze illustraties is wel gezegd dat de ziel van de ridder er huisde in het lichaam van Sancho Panza.) Ook Cézanne en Redon verrijkten de Don-Quijote-iconografie. In Spanje wijdde de schilder Carbonero in 1898 een fraaie reeks aan de ridder en zijn schildknaap. In de literatuur van de 19e eeuw beperkte de duidelijk herkenbare navolging van Cer- | |
[pagina 72]
| |
vantes' stof zich tot triviaal geachte genres als het vaudeville-toneel. Waar de nadruk in de kunstbeschouwing van de 19e eeuw zo zwaar viel op oorspronkelijkheid, verloor de roman van Cervantes als direct model aan aantrekkingskracht. Veel losser lijkt de band met Cervantes dan ook in Multatuli's Woutertje Pieterse (1862-77, verschenen in Ideeën), waarin de geschiedenis van de door lectuur en verbeeldingskracht geleide Amsterdamse jongen werd gevolgd. Van Looy nam in 1889 in zijn bundel Proza de schets ‘La Mancha’ op. In dit fragment uit een reisbrief aan Verwey leidt de lectuur van Cervantes tot beschouwingen over het landschap van Don Quijote. In 1902 keerde Van Looy terug naar deze streek: ‘in den trein’ ontstond het sonnet ‘La Mancha’, waarin een identificatie met de dromende en dolende dichter voorkomt. In Spanje waren het de filosofen uit de kring rond Unamuno die zich diepgaand bezighielden met de roman van Cervantes. Werd de roman voordien in Spanje vereerd als monument van nationale genialiteit, Unamuno en de zijnen benutten de roman voor een confronterend onderzoek naar de Spaanse identiteit. Don Quijote werd een typisch Spaanse mythologische figuur die in de 20e eeuw Dalí en Picasso uitdaagde tot eigen vormgeving. In de moderne Spaanse literatuur wordt de roman van Cervantes vaak ervaren als een letterkundig obstakel dat een eigen expressie in de weg staat: de vergeefse strijd tegen dit boegbeeld van de Spaanse letteren kan met enige ironie worden geïnterpreteerd als een zoveelste strijd tegen windmolens. In de literatuur van de 20e eeuw bleven Cervantes, Don Quijote en Sancho Panza uitdagen tot bespiegeling, studie en nieuwe vormgeving. Zeer merkwaardig is Het letterkundig prentenboek uit 1943, waarin Schepens zichzelf als Sancho Panza en Greshoff als Don Quijote door het ‘Vlaamsche literatuurland’ liet trekken. Borges speelde een fantastisch spel in zijn Ficciones (Ficties, 1956), waarin hij een zekere Pierre Ménard de roman van Cervantes opnieuw laat schrijven. Nabokov gaf op oorspronkelijke wijze colleges over de roman (in 1983 uitgegeven onder de titel Lectures on Don Quixote). Greene presenteerde in 1982 met zijn Monsignor Quixote zijn versie van de befaamde geschiedenis, terwijl Acker de roman in 1986 onherstelbaar ‘verpunkte’ in haar Don Quixote. In 1984 voerde Komrij in De redders een bijzonder kippige Don Quijote ten tonele: de ridder ziet in Shirley Temple een windmolen en hij ziet Hamlet aan voor Sancho Panza. Stephen Marlowe schreef met Dood en leven van Miguel de Cervantes een biografische roman over de schepper van Don Quijote. Opmerkelijk is het gedicht ‘De Windmolen’ (in Laaglandse hymnen, 1993 ) van Ter Balkt, die de windmolen als metafoor voor de dichter gebruikt en het tegen de beroemde ridder opneemt. In de beeldende kunst van de 20e eeuw bleef de ridder ook buiten Spanje paraat: in Nederland is er Sluyters' schilderij van een tanige ridder op een schimmel (Rijksmuseum Kröller-Müller, Otterlo), terwijl het Haags Gemeentemuseum een beeld van Termote bezit, dat Don Quijote naar het onmogelijke laat reiken. Aparte vermelding verdient het voortleven van bepaalde episoden van de roman, zoals het verhaal van de bruiloft van Camacho en de geschiedenis van Cardenio en Celinde, in het komisch toneel en in illustraties en schilderijen. Langendijk schreef in 1712 een Don Quichot op de bruiloft van Kamacho en de romanticus Van der Hoop jr. vervaardigde een omvangrijk episch gedicht ‘De bruiloft van Camacho’ (in Vertellingen in Rijm en Proza, 1834). Wat opvalt is dat bij het voortleven van de losse episoden de nadruk viel op amoureuze en kluchtige aspecten. De figuur van Don Quijote inspireerde tot een groot aantal balletten, opera's en een enkele musical. Purcell schreef, samen met andere componisten, de muziek bij een toneelstuk van d'Urfey (The Comical History of Don Quixote, 1694-95). Aan opera's op het Quijote-thema waagden zich voorts Francesco | |
[pagina 73]
| |
Conti 1719, Caldara (Don Chisciotte, 1727 en Sancio Panza, 1733) en Paisiello 1769. In 1771 volgde de omstreden Salieri met zijn opera over de dolende ridder. Bekender is de Don-Quijote-suite uit 1761 van Telemann. Op 10 augustus 1825 voltooide Mendelssohn op zeer jeugdige leeftijd zijn eerste opera, Die Hochzeit von Camacho, op een libretto van Voigt naar de vertaling van Cervantes' meesterwerk door Tieck. In 1898 volgde Richard Strauss met het symfonisch gedicht Don Quixote, waarbij de solistische rol van de ridder van de droevige figuur heel karakteristiek door het donkere timbre van de cello wordt vertolkt. In hetzelfde jaar ging de opera Don Quixote van Kienzl in première, op een libretto van de componist. Een tweetal opera's concentreerde zich op de knecht Sancho Panza: Sancho Pança dans son île uit 1762 van Philidor, op een libretto van Poinsinet, en Sancho Panza uit 1897 van Dalcroze met als librettist Yve-Plessis. Zeer populair was de Quijote-opera uit 1910 van Massenet, waarvan het libretto van Cain een toneelstuk van Lorrain volgde. Ravel schreef aan het eind van zijn leven drie liederen Don Quichotte à Dulcinée (1932), waarbij hij de gedichten van Morand gebruikte. Falla componeerde in 1923 een opera voor de poppenkast: El retablo de Maese Pedro. Op Broadway liep vanaf 1966 de musical Man from La Mancha van Wasserman (tekst liedjes: Darton; muziek: Leigh), waarin een parallellie tussen de levens van Cervantes en Don Quijote wordt verondersteld. Na de dood van de fictionele held verschijnt zijn schepper weer op het toneel, waar hij zich moet verweren tegen de inquisitie. In 1972 verscheen van de musical een verfilming, geregisseerd door Hiller. In deze filmversie schitterden Sophia Loren en Peter O'Toole. Een Nederlandse première beleefde de musical in 1968 in het Amsterdamse Carré: Guus Hermus vertolkte de dubbelrol van Cervantes en zijn ridder. In 1993 beleefde de musical een reprise dankzij het Ballet van Vlaanderen, waarin de hoofdrol werd gespeeld door Ramses Shaffy. Noerejevs ballet Don Quixote (verfilmd in 1973) ontleende aan Cervantes' roman slechts de namen van de personages. In 1969 ging het Quijote-ballet van Balanchine in première. De Belgische chansonnier Brel zong als de man van la Mancha, terwijl Feliciano ‘The Windmills of your Mind’ bestreed. In Nederland liet de cabaretgroep Don Quishocking zich voor haar naam inspireren door de held van Cervantes. Verfilmingen van Cervantes' roman zijn bijzonder talrijk: onderscheiding verdienen daarbij de films van Méliès 1908, Pabst 1935, Gil 1947, de onvoltooide van Welles 1955-59 en vooral don kikhot uit 1957 van Kosintsjev, die als de beste geldt. Speciaal voor televisie waren de verfilmingen van Rohmer 1964-69 en Rakoff (1972; met Rex Harrison als Don Quijote). Ashbee 1895; Arents 1962; Kerdijk 1965; Kagan-Kans 1975; Hartau 1987; Ziolkowski 1991 |
|