| |
Don Juan
is een personage dat wellicht in verschillende taal- en cultuurgebieden zijn wortels heeft maar dat, waarschijnlijk als uitwerking van lokale legenden of bestaande figuren in en rond Sevilla, voor het eerst literair vorm heeft gekregen in de Spaanse literatuur van de 17e eeuw, en wel in een komedie, voor het eerst gepubliceerd in 1630, die meestal wordt toegeschreven aan Tirso de Molina: El burlador de Sevilla y Convidado de piedra (De verleider van Sevilla of De stenen tafelgenoot).
Don Juan Tenorio dringt door tot het bed van de Napolitaanse hertogin Isabela door zich in het duister uit te geven voor haar verloofde Octavio. Haar oom, ambassadeur van Spanje, wil de reputatie van Isabela bewaren en laat Don Juan naar Spanje ontsnappen. Een schipbreuk doet Don Juan belanden bij de schone Tisbee. Ondanks waarschuwingen en bezweringen van zijn dienaar Catalinon
| |
| |
verleidt Don Juan zijn verzorgster, waarna hij haar ondanks huwelijksbeloften in de steek laat en verder trekt, naar Sevilla. Daar wordt hij door de koning als echtgenoot toegedacht aan Doña Ana, de dochter van de Commendador van Calatrava, Don Gonzalo de Ulloa. Wanneer zich echter het bericht verspreidt van het schandaal dat zich in Napels heeft voorgedaan, wil de koning dat hij met Isabela huwt; Ana zal trouwen met de gewezen verloofde van Isabela, Don Octavio. Ana houdt echter van de markies de la Mota. Don Juan onderschept een liefdesbrief van Ana met een rendez-vous, en kan onder bescherming van het duister het huis van de Commendador binnendringen en zich in de slaapkamer van Ana uitgeven voor haar minnaar. Als Ana zijn ware identiteit ontdekt en het huis met haar kreten alarmeert, wordt de toegesnelde Commendador door Don Juan gedood. Don Juan vlucht; de markies wordt aangezien voor de moordenaar van de Commendador en gearresteerd.
Don Juan komt terecht in een plaats waar men voorbereidingen treft voor een boerenbruiloft: het gaat om Patricio en Aminta. Don Juan weet door intriges Patricio een tijdlang van Aminta weg te houden, verblindt de vader van de bruid met tal van beloften van rijkdom en aanzien en dure eden (onder meer dat hij zal sterven door de hand van een gestorven man als hij zijn beloften niet zal nakomen), verleidt Aminta en neemt vervolgens met Catalinon de benen.
Terug in Sevilla stuit hij in een kerk op het stenen standbeeld van de vermoorde Commendador. In zijn spotlust noodt hij het stenen beeld uit voor een diner. Het standbeeld meldt zich op het door Don Juan genoemde tijdstip en nodigt op zijn beurt Don Juan uit voor een maaltijd in de kapel. Wanneer Don Juan, die aldus zijn stoutmoedigheid heeft bewezen, ten afscheid het beeld de hand reikt, wordt hij door de hel verzwolgen. Het aanbod van een berouwvolle Don Juan om ootmoedig zijn zonden te biechten wordt als te laat van de hand gewezen. Catalinon meldt het wonderbaarlijke gebeuren aan de koning en aan de slachtoffers van de verleider.
De Europese literatuur maakte zich al snel van dit personage meester voor reeksen van uiteenlopende adaptaties. Betrekkelijk dicht bij het aan Tirso de Molina toegeschreven verhaal blijven de vele bewerkingen (inkortingen veelal) in het kader van de Italaanse ‘commedia dell'arte’, bijvoorbeeld van Giliberto (verloren gegaan) en Cicognini uit de decennia die volgen op de publikatie in 1630.
De ‘commedia dell'arte’-acteurs die in het midden van de 17e eeuw in Parijs grote opgang maakten, brachten de stof onder de aandacht van de Franse toneelschrijvers, onder wie Molière, die in 1665 de eerste voorstelling produceerde van zijn eigen versie van het verhaal onder de titel Dom Juan ou Le festin de pierre. Don Juan heeft Doña Elvira verleid en uit een klooster ontvoerd, en zich vervolgens met zijn dienaar, hier Sganarelle, aan haar onttrokken door zich naar het platteland te begeven, waar hij met zijn verleidingskunsten en trouwbeloften boerenmeisjes het hoofd op hol brengt. Elvira brengt hem een bezoek, maar wordt ruw afgewezen. Terugkerend naar zijn stadswoning stuit Juan op de grafkapel met het standbeeld van de destijds door hem gedode commandeur (een verwijzing naar een eerdere kwestie die in dit stuk verder niet wordt uitgewerkt). Dan volgen de gebruikelijke invitatie, het gastmaal en de tegeninvitatie. Bij monde van een personificatie van de Tijd krijgt Don Juan de waarschuwing dat hem nog slechts korte tijd is gegeven om berouw te tonen. Juan wuift de omineuze woorden weg, waarop de ondergang onafwendbaar inzet. Het stuk, met tal van burleske scènes (bijvoorbeeld het tafereel waarin Juan aan twee boerenmeisjes gelijktijdig zijn exclusieve en eeuwige liefde betuigt), onderscheidt zich vooral door een uitwerking van de verhouding tussen Juan en Sganarelle, de half-bewonderende, half-geschokte, handige en opportunistische bediende, en door de sprekende bewoordingen
| |
| |
waarin Juan zijn levensvisie uiteenzet: hij kan het niet verduren dat hij, door trouw te blijven aan één geliefde, zich afsluit voor alle schone vrouwen die zijn pad kruisen. In de trant van Molière volgden in Frankrijk in 1673 het nagenoeg gelijknamige stuk van Thomas Corneille, dat lang repertoire heeft gehouden, in Engeland in 1676 het toneelstuk The Libertine van Shadwell, met muzikale passages van Purcell, en in Italië in 1730 een stuk van Goldoni.
In de Spaanse literatuur bleven er stukken die rechtstreeks teruggaan op Tirso de Molina, bijvoorbeeld van Zamora 1744 en van Espronceda 1840. Het toneelstuk uit 1844 van Zorrilla y Moral is lange tijd uitermate populair geweest, met half-religieuze opvoeringen op Allerzielen. Het gaat dan ook over een Don Juan die door een ware liefde tot inkeer wordt gebracht en voor de hel wordt gespaard. Don Juan en Don Luis, twee inwoners van Sevilla, gaan een weddenschap aan wie van beiden in één jaar de meeste schanddaden kan verrichten. Na afloop van dat jaar blijkt Don Luis na vele uitspattingen een oprechte liefde te hebben opgevat voor Doña Ana, maar Don Juan wil aan zijn lange en gruwelijke lijst nog twee vrouwen toevoegen: de verloofde van Luis en een non. Wanneer Luis onder het balkon van Ana zijn verloofde om toegang vraagt, wordt hij gegrepen door helpers van Don Juan die daarna Luis' plaats inneemt. Na deze verovering begint Juan aan de verleiding van de non, Ines, die door haar vader Gonzalo uit vrees voor de verleidingskunsten van de Don in een klooster is geplaatst. Deze Ines nu, deugdzaam en oprecht, brengt Don Juan tot inkeer. Hij werpt zich aan de voeten van de nu ten tonele verschijnende Don Gonzalo en vraagt de hand van zijn dochter die hem tot de deugd heeft gebracht. Hij ontsteekt in woede als hij in de afwijzing van dit aanzoek minachting proeft, en doodt vader en dochter. Vijftig jaar later teruggekeerd in Sevilla ziet hij een rouwstoet: al zijn slachtoffers van eertijds, onder wie Gonzalo en Ines, zijn aanwezig bij zijn eigen, Juans, begrafenis. Tenslotte volgt dan de scène met het stenen beeld. De confrontatie zou het fatale verloop hebben gekend, ware het niet dat Ines ten tonele verschijnt en de ziel van de zondaar weet te winnen voor de hemel.
De alomtegenwoordigheid van Don Juan in de literatuur van de 19e en 20e eeuw heeft alles te maken met de grote roem van het ‘dramma giocosa’ van Mozart en Da Ponte uit 1787. Het is een bewust ambivalente opera, met vrolijke duetten, ironische teksten en tragische toonzettingen zoals in het optreden van de Commendatore. Don Giovanni (zoals hij in het Italiaans heet) toont zich in deze opera - waarvoor het libretto door Da Ponte werd ontleend aan dat van Bertati voor de opera van Gazzaniga uit 1787 - tot in zijn ondergang een fiere libertijn.
De opera opent met het binnendringen van Don Giovanni, poserend als Anna's verloofde Ottavio, in de kamer van Anna. Als Anna ontdekt dat het niet Ottavio is maar een ander - in het duister heeft Don Giovanni enige tijd zijn identiteit geheim kunnen houden - wil de commandeur Pedro, gewekt door de kreten van Anna, de booswicht aanhouden, maar hij wordt gedood door Don Giovanni, die ongeïdentificeerd kan ontsnappen. Ottavio arriveert te laat, en zweert zich te wreken. Het verhaal verplaatst zich dan naar een plaats buiten de stadsmuren van Sevilla, waar de door Don Giovanni verlaten Elvira haar gewezen minnaar wil ontmoeten. Deze onttrekt zich aan de onaangename ontmoeting en laat het over aan zijn knecht, hier Leporello geheten, een boekje open te doen over karakter en veroveringenlijst van zijn heer. Dan verplaatst het verhaal zich naar een dorp nabij Giovanni's landgoed. Don Giovanni laat het oog vallen op Zerlina, die zich gereedmaakt voor haar huwelijk met Masetto. Zerlina staat op het punt voor Don Giovanni te bezwijken als de komst van Elvira, die het meisje de ogen opent, roet in het eten gooit. Ook Anna en Ottavio verschijnen ten tonele, om Giovanni's hulp in te roepen bij
| |
| |
het zoeken naar de moordenaar van de commandeur. Maar Anna en Ottavio krijgen argwaan als Elvira ook tegenover hen uitvaart over Don Giovanni, en Anna herkent dan de man die haar kamer is binnengedrongen.
Alle personages verzamelen zich voor een gemaskerd bal in het paleis van Don Giovanni. Don Giovanni dringt zich op aan Zerlina, schuift tegenover de gealarmeerde gasten de
Alfred Philippe Roll, Don Juan en Haidée, 1874, doek. Musée Calvet, Avignon.
schuld op Leporello en ontspringt de dans. Tot inkeer is Don Giovanni niet te brengen, want prompt zet hij zich aan de verovering van een dienstmeisje van Elvira, terwijl hij ook zijn pogingen jegens Elvira niet opgeeft. Er volgen tal van verwikkelingen, waarbij Don Giovanni en zijn tegenstribbelende dienaar Leporello met verkleedpartijen en geholpen door het duister dikwijls van rol wisselen. Wanneer ze een keer, op de vlucht voor hun vijanden, op het plein bij de kathe- | |
| |
draal van Sevilla belanden, worden ze daar geconfronteerd met het standbeeld van de commandeur, dat hen tot stilte en bezinning maant. Don Giovanni doet zijn uitnodiging tot de maaltijd, waarop het beeld een luid en duidelijk ‘ja’ uitspreekt. Tijdens het diner - de invitatie aan het beeld is uit de gedachten - ontvangt Giovanni bezoek van Elvira, die hem smeekt haar niet langer te achtervolgen en zijn liederlijk leven op te geven, maar ze oogst slechts zijn hoon. Dan arriveert de Stenen Gast, die Don Giovanni een laatste kans gunt om tot inkeer te komen. Don Giovanni weigert en wordt door een troep duivels het hellevuur ingesleurd. Als dan de achtervolgers van Don Giovanni onder aanvoering van Ottavio en Masetto binnenstormen, kan een geschokte Leporello verslag doen van Giovanni's einde.
In dit hoogtepunt van de operageschiedenis werden nog de verhaallijnen gevolgd zoals die de Spaanse stukken en het stuk van Molière bepalen. Na Mozart echter werden die alleen nog in Spanje enigszins aangehouden; elders werd het thema van Don Juan/Don Giovanni gebruikt als herkenningspunt en uitgangspunt voor zeer vrije literaire omspelingen of morele uiteenzettingen. We kunnen hier slechts een greep doen uit de veelheid van materiaal.
Expliciet naar de Mozart-opera wordt verwezen in een tekst van de schrijver Hoffmann, die in 1814-15 zijn vierdelige Phantasiestücke nach Callots Manier publiceerde, met overwegend op muzikale motieven geïnspireerde verhalen. Hoffmann krijgt bij het beluisteren van de Mozart-opera inzicht in de superioriteit van de Anna-figuur en in de tegenstelling en samenhang, in het Don-Giovanni-personage, van demonische zondigheid en overzadigbaar verlangen naar verheven schoonheid.
Byron omkleedt in zijn uit zestien gezangen bestaande ‘epic satire’ uit 1819-24 het Don-Juan-verhaal met allerhande avonturen, variërend van schipbreuk en slavernij tot overnachtingen in harems en invitaties aan het Russische en het Engelse hof, hetgeen de aanleiding vormt tot verschillende zedenschetsen. Delen van het verhaal kregen grote bekendheid, zoals het tweede gezang, met de liefdesverhouding tussen Don Juan en Haidée, die Don Juan na zijn schipbreuk op het strand vindt en die tot waanzin vervalt nadat haar vader, de piraat Lambro, Don Juan als slaaf naar Constantinopel heeft gevoerd. Tot het satirische karakter van het epos draagt bij dat Don Juan hier niet de geboren verleider is, maar een nu eenmaal verleidelijke jongeman, die de verleidingskunst leert van de vrouwen. Maar vooral is de onstuimige hoofdpersoon tekenend voor het karakter en de levensloop van de auteur zelf, zozeer dat Maurois zijn Byron-biografie uit 1930 als titel gaf Don Juan ou la vie de Byron.
Grabbe brengt in zijn tragedie uit 1829 onder de titel Don Juan und Faust deze twee figuren uit de wereldliteratuur bijeen. Voor Don Juan, protagonist van het Zuiden, betekent Anna niet meer dan een nieuw avontuur, maar de noorderling Faust heeft voor Anna, die hem geluk en vrede zal kunnen brengen, zijn ziel verkocht. Beiden vallen ten slachtoffer aan de duivel: Faust in al zijn ellende, Don Juan als een ongebroken man.
Deugdzamer is de novelle van Mérimée uit 1834, Les âmes du purgatoire: een ontketende Don Juan wil, na reeksen vrouwen te hebben verleid, tenlotte ook God bedriegen en maakt zich dan ook op een non te verleiden. Maar dankzij de gebeden van de zielen in het vagevuur komt hij tijdig tot inkeer, waarna hij de rest van zijn leven doorbrengt in boetedoening. Het ‘drame fantastique’ van Dumas père uit 1837 is een ander voorbeeld van de wijze waarop in de gedragingen en lotsbepaling van Don Juan hemelse en helse machten botsen en Don Juan zijn gerechte straf niet ontloopt. Ook Leo Tolstoj laat in zijn drama uit 1862 het goede overwinnen: al in de proloog wordt een strijd tussen hemelse en helse machten aangekondigd, en Lucifer wordt aangezegd dat hij zich van deze Don Juan niet meester zal kunnen maken. En inderdaad
| |
| |
wordt Don Juan uiteindelijk door Anna op het goede pad gebracht, hetgeen ook hier uitloopt op boetedoening in een klooster.
In een ander stuk uit de Russische literatuur, het drama Kamennyj gost (De stenen gast) van Poesjkin uit 1830 (echter pas gepubliceerd in 1837), eindigt het verhaal na een vrije parafrase toch weer in de ‘klassieke’, beslissende
Don Juan zweert twee boerenmeisjes zijn eeuwige en exclusieve liefde (naar een scéne bij Molière). Geschilderd behang, vervaardigd in 1825 in de Manufacture de papiers peints, Parijs.
Bibliothèque National, Parijs.
confrontatie met de Stenen Gast, die, wanneer Don Juan zich blijft manifesteren als hardnekkige libertijn, de zondaar in zijn greep neemt en dooddrukt. Het verhaal van Poesjkin is door Dargomizhsky op muziek gezet in een door Rimsky-Korsakov in 1870 voltooide opera.
In zijn dramatisch gedicht uit 1844 heeft Lenau Don Juan afgeschilderd als het tegendeel van de nietsontziende en levenslustige held van Byron: Don Juan beseft dat hij bij geen van zijn veroveringen de volmaaktheid zal vinden, walgt van het leven en gaat, geconfronteerd met zijn wraakzuchtige slachtoffers, zonder weerzin en door eigen hand de dood in. Passages uit het gedicht van Lenau inspireerden Richard Strauss in 1887 tot zijn symfonisch gedicht Don Juan. Tot de typerende 19e-eeuwse verhevigingen van de stof behoort voorts het toneelstuk van Heyse uit 1884: Don Juan wordt bevangen door verlangen naar de verloofde van zijn zoon, onderneemt na een hevige tweestrijd tussen dit verlangen en vaderliefde een verkrachtingspoging, wordt betrapt door zijn zoon en pleegt zelfmoord door in de krater van de Vesuvius te springen.
De literaire verwerkingen van de 20e eeuw staan in het teken van ironisering, veralledaagsing en demystificatie: Don Juan is held
| |
| |
noch demon. Montherlant bijvoorbeeld schreef zijn Don-Juan-stuk uit 1958 naar eigen zeggen als ‘tegenwicht’ tegen de demonisering. Zijn Don Juan is in zekere zin een onschuldig personage, ontrouw en trouw tevens aan zijn veroveringen, op jacht naar vrouwelijke schoonheid, en door die jacht geobsedeerd omdat hij de dood, die aan zijn genoegens een einde zal maken, voelt naderen. Een ironische demystificatie is er in een stuk uit 1953 van Frisch, Don Juan oder die Liebe zur Geometrie: de gewezen verleider wil zich nog slechts aan zijn wiskundestudie wijden, maar wordt door Celestina, die met Don Juan wenst te huwen en die poseert als Stenen Beeld, lastiggevallen en gevangen gehouden, totdat Juan zelf een hellevaart ensceneert. Don Juan wordt in de historische werkelijkheid geplaatst in het toneelstuk van Horváth (Don Juan kommt aus den Krieg, 1935): Don Juan, terugkerend uit de Eerste Wereldoorlog, zoekt in alle vrouwen slechts zijn destijds achtergelaten bruid, totdat hij aan haar graf rust vindt. Uit de toneelliteratuur rond Don Juan noemen we tenslotte Man and Superman uit 1903 van Shaw. Tanner/Don Juan Tenorio, auteur van een handboek voor het maken van de revolutie, krijgt de voogdij over het weesmeisje Ann Whitefield/Donna Anna. Uit angst dat zijn intellectuele vermogens ten offer zullen vallen aan het huwelijk neemt hij de vlucht. Na gedroomde intermezzi in het hiernamaals, met filosofische discussies over de ‘superman’ die het gevolg zou kunnen zijn van de vereniging van intellect en ‘vital force’, krijgt de verliefde Ann de overhand en komt het tot een vereniging tussen de twee hoofdpersonen.
Van Broch is de novelle Die Erzählung der Magd Zerline uit 1950, waarin de held, onder de naam Herr von Juna, een nazaat is van de geïdealiseerde Don Juans uit de 19e eeuw. Van de Spaanse schrijver Torrente Ballester verscheen in 1963 de roman Don Juan, waarin de knecht Leporello een minstens even belangrijke rol speelt als zijn meester. John Berger schreef in 1972 de roman G., a Novel: de G(iovanni) uit de titel is de natuurlijke zoon van een Italiaanse koopman en een Engelse vrouw. Zijn liefdesavonturen worden tot in de saillante details besproken en op essayistische wijze becommentarieerd, tegen de achtergrond van uiteenlopende historische gebeurtenissen uit de periode 1890 tot 1915.
In Nederland was na een aantal 18e-eeuwse dramatiseringen (onder meer van Peys 1699, De Fuyter 1716 en Van Rijndorp 1721) weinig meer van Don Juan te bespeuren geweest, totdat Van Wessem (onder het pseudoniem Frederik Chasalle) en Kelk in 1924 het toneelstuk De terugkeer van Don Juan of De Alcaláschen moordverwarring het licht deden zien. Lampo schreef in 1943 met Don Juan en de laatste nimf het eerste deel van een ‘Triptiek van de onvervulde liefde’: zijn Don Juan ontmoet uitgerekend in het troosteloze Vlaanderen, waar hij als straf door Filips ii naar toe werd gezonden, zijn ideaal in de persoon van een Antwerpse kasteelvrouwe. In 1954 publiceerde Romijn de roman Rechtvaardiging van Don Juan.
Muzikale bewerkingen, voor zover niet al hiervoor genoemd, zijn een ‘ballet pantomime’ van Gluck met medewerking van de tekstschrijver Calzabigi, voorts onder andere de volgende opera's: Don Giovanni Tenorio uit 1787 van Gazzaniga naar het drama van Tirso de Molina; Don Giovanni Tenorio, ossia Il convitato di pietra uit 1822 van Carnicer, de eerste Don-Juan-opera van een Spaanse componist, zij het op een Italiaans libretto; Don Juan Tenorio uit 1914 van Alonso, naar Zorrilla y Moral; L'ombra di Don Giovanni (1914; herziene versie uit 1941 onder de titel Don Giovanni di Mañara) van Alfano op een libretto van Moschino; Don Juans letztes Abenteuer uit 1914 van Graener, op een libretto van Anthes; en Don Giovanni uit 1929 van de Italiaan Lattuada, op een libretto van Rossato naar het toneelstuk van Zorrilla. De Engelse componist Goossens componeerde in 1937 de opera Don Juan de Mañara, gebaseerd op het gelijknamige drama van Arnold Bennett uit
| |
| |
1913, dat echter pas in 1923 werd uitgegeven. Dit drama was op zich weer een bewerking van het mysteriespel uit 1836 van Dumas père. Reuter schreef in 1950 de opera Don Juan und Faust, naar het toneelstuk van Grabbe.
Tenslotte heeft Don Juan aanleiding gegeven tot enkele beroemde essays, zoals dat uit 1940 van de Spaanse schrijver Marañon over het ‘donjuanismo’, het literair-psychologische essay (Die Don Juan-Gestalt, 1924) van Rank, het essay ‘Le Don Juanisme’ uit 1942 van Camus en de beschouwingen, eveneens uit 1942, van Jouve, zowel over de figuur Don Juan als over de opera Don Giovanni.
In de filmgeschiedenis gaat het overwegend om verfilmingen van de Mozart-opera. De films van Czinner 1955 en Kolm-Velteé 1955 zijn slechts verfilmingen van theateropvoeringen. Van een heel eigen statuur is de operaverfilming van Losey 1979, een ode niet alleen aan Mozart maar ook aan Palladio: het verhaal wordt nagenoeg geheel gesitueerd in diens gebouwen in de Veneto. Los van de Mozart-opera en zelfs van de hoofdlijnen van het verhaal staat de film the adventures of don juan uit 1948 van Sherman, met Errol Flynn als een Don Juan die aan het Madrileense hof van de 17e eeuw allerhande liefdesavonturen beleeft. Vadim vervangt in zijn don juan 73 ou si don juan était une femme uit 1972 de mannelijke hoofdpersoon door een vrouwelijke (Brigitte Bardot), die met haar verleidingskunsten haar minnaars te gronde richt.
In de beeldende kunst komt Don Juan uiteraard veelvuldig voor in - veelal betrekkelijk onbeduidende - illustraties van de literaire werken met het Don-Juan-thema. Het toneelstuk van Molière is geïllustreerd met een reeks gravures uit 1734 naar Boucher. Het gedicht van Byron, en vooral zijn relaas over Don Juan en Haidée, met gebeurtenissen als het vinden van Don Juan op het strand, heeft vooral Franse 19e-eeuwse beeldend kunstenaars geïnspireerd. Zo zijn er grafiekreeksen van Maurin 1837, Dubufe 1839 en Vernet 1823, tekeningen van Delacroix 1856; schilderijen van Dévéria 1838, van de Duitse, maar in Frankrijk werkzame Johannot (ca. 1831), voorts van Roll 1874 en Charles-Louis Müller 1848. Ook de Engelse prerafaëliet Ford Madox Brown liet zich door Byron inspireren: hij maakte tussen 1869 en 1875 een zestal versies van het vinden van de schipbreukeling Don Juan door Haidée.
Van Goya is het schilderij El convidado de piedra (1796-97, privé-collectie), dat in opdracht van de hertog van Orsuna naar een scène uit het toneelstuk van Zamora werd gemaakt. Dévéria vervaardigde in 1835 een Episode de Don Juan met de Don en Doña Inés. Het schilderij Ultimo convegno (ook wel Le donne alla tomba di Don Giovanni) uit 1895 van de Italiaan Grosso ging, naar wordt beweerd, enige jaren na het ontstaan in New York in vlammen op, nadat een storm van protest was gerezen: het opgebaarde stoffelijk overschot van Don Juan wordt getoond in een kerkinterieur, terwijl vijf naakte vrouwen om de baar dansen. Tot de weinige schilders die de confrontatie van Don Juan met de Stenen Gast in beeld hebben gebracht, behoren drie kunstenaars die er in een bepaalde periode van hun kunstenaarschap verschillende versies van maakten: Fragonard (ca. 1827), Ricketts (ca. 1911) en André Masson (jaren zestig en zeventig van deze eeuw).
Singer 1954; Weinstein 1959; Berveiller 1961; Baquero 1966; Tan 1976; Smeed 1990
|
|