Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 882]
| |
De poëzie als troost voor blindheid
| |
De herder
Waarom zoudt gij mijn lot beklagen?
'k Slijt roemloos mijne jonge dagen,
En stap, den ruwen staf in hand,
Door klomp en struik, en weide en zand.
5[regelnummer]
Mijn éénge plicht is dat de schapen
Hun daaglijks voedsel kunnen rapen.
En zorgloos rust ik gans den nacht,
En ruil mijn rust voor eer noch pracht.
Des ochtends, in de schaûw der bomen,
10[regelnummer]
Bij 't murmlen van de koele stromen,
Verheugt het vooglenkoor mijn geest:
Elk kweelt des Almachts lof om 't meest;
De toverzang der nachtegalen,
Die blij hun heerlijk lied herhalen,
| |
[pagina 883]
| |
15[regelnummer]
Vervoert mij, wijl het vinkje springt,
En ook een lieflijk deuntje zingt.
Ik wandel voort, met zielsgenoegen,
En zie den landman de akkers ploegen,
Met rein en opgeruimd gemoed;
20[regelnummer]
Ik bied hem liefderijk den groet;
En hij, hij lacht mij vriendlijk tegen,
En wenst mij heil en aardsen zegen.
U dank ik, God! wat wil ik meer?
Neen, 'k ruil mijn staf voor pracht noch eer.
(1840) Bron |
|