Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 818]
| |
Verhalen vol verheffing
| |
[pagina 819]
| |
In 1815 verscheen haar bundel Lectuur voor vrouwen, bestaande in onderscheidenen verhalen ter veredeling van het hart. De recensent van de Vaderlandsche letteroefeningen is enthousiast: ‘uitmuntende zedelijke verhalen’, goed voor moeders en dochters. Er wordt nog een lesje bijgegeven: deze verhalen zijn te danken aan een schrijfster die absoluut niet wenst tot die vrouwen gerekend te worden ‘die, de pen voor het publiek opnemende, daardoor ongeschikt worden ter welwaardige uitoefening van die huishoudelijke plichten, welke terecht van haar gevorderd worden’. In 1818 publiceerde ze haar roman Wilhelmina Noordkerk. In ijltempo passeren talloze lessen de revue: over de verrukkingen van de moedervreugd en speciaal het zelf voeden; over de verstandhouding tussen de generaties; over opvoeding, bijvoorbeeld hoe men een jong kind moet leren bidden; en over overdreven leeslust van vooral verleidelijke romans over liefde en huwelijk. We zijn dan pas op pagina 36 en dan hebben we nog overgeslagen dat de vader uit het verhaal een kind uit het water redt en daarvoor een Nutsmedaille krijgt, wat dan een kleine uitweiding over ‘Het nut van 't algemeen’ met zich meebrengt. Het verhaal wordt steeds onderbroken door leerzame dialogen en past daardoor in de traditie van het werk van Adriaan Loosjes, de schrijver van historische romans en verhalen uit het begin van de negentiende eeuw. De invloed van Wolffo en Dekeno is daarnaast ook onmiskenbaar en wel in het bijzonder die van hun autobiografische roman Geschrift eener bejaarde vrouw (1802). Ook Wilhelmina Noordkerk wordt in kritieken en verhandelingen zeer geprezen als belangrijk en veredelend speciaal voor vrouwen. Een derde boek is Onderhoud voor huiselijke en gezellige kringen (1823). Het gaat om een bundeling van het toen populaire genre van het ‘zedelijke verhaal’, eveneens in de trant van Loosjes. De strekking ervan is ook hier geheel die van de gevoelige Verlichting en de normen zijn die van het burgerlijk familieleven. De hoofdpersoon Amalia uit het eerste verhaal bijvoorbeeld ontgloeit ‘in heilig Godsgeloof en liefde tot de deugd’. De zeventiende-eeuwse dichter-predikant Camphuyzen is voor haar een geliefd auteur tot op het sterfbed toe. Herdrukken van het werk van Mastenbroek zijn niet bekend, maar haar reputatie als een van de eerste schrijfsters van zedelijk-hoogstaande huiselijke verhalen voor vrouwen was kennelijk zo groot dat haar naamsbekendheid tot in de twintigste eeuw standhield. | |
1. Wilhelmina NoordkerkFragment over vrouwen en lezen. De vader en moeder van Wilhelmina Noordkerk zijn met enkele kennissen in gesprek over de vraag of vrouwen mogen lezen. Bij het gezin Noordkerk luidt het antwoord bevestigend. Men lette erop hoe vader Noordkerk de zaak overigens vooral vanuit mannenperspectief beschouwt. Wolff en Deken zijn goede modellen. | |
Wilhelmina NoordkerkLambregts. [...] Gij behoort in de kinderkamer, keuken, kelder, provisiekamer; daar kunt gij ongehinderd den scepter zwaaien, maar bij de boeken, daar deugt gij niet. Maria. Dat is ene machtspreuk, maar geen bewijs. Zoude onze bestemming zich geheel tot het huishoudelijke bepalen, wij van de verrijking van onzen geest, van de veredeling van het hart uitgesloten zijn? Goede Lambregts, zo laag zult gij ons toch niet willen vernederen. En waarom zou een verstandige leeslust zich niet met de getrouwe betrachting onzer huiselijke plichten paren? Lambregts. Ik zeg niet dat dit onmogelijk is; maar men ziet te dikwijls het tegendeel. In oude tijden lazen de vrouwen niets, | |
[pagina 820]
| |
dan op zijn hoogst den bijbel, of het keukenboek; thans lezen zij comedies, romans, en hoe die prullenkraam al meer heet; nemen den mannen het woord uit den mond. Maar ik wil onze gastvrouw niet boos maken, die ene uitzondering op den regel is. Maria, enigszins spotachtig. Zo lichtgeraakt ben ik niet, en ik kan het u zeer gemakkelijk ten goede houden; want zeker heeft de ene of andere vrouw of meisje u tegengesproken, of... door wezenlijke kunde beschaamd gemaakt; en dat is zeker niet te verdragen. Lambregts. Ik wil het althans niet dulden; en zo ik nog eens huwde, zou ene eerste voorwaarde in het huwelijkscontract zijn, dat mijne aanstaande vrouw plechtige beloofde van niet te zullen lezen. [...] Noordkerk, glimlachend. Ik weet waarlijk niet hoe wij op dit onderwerp komen; intussen heeft Maria mijns inziens gelijk. Wat recht hebben wij, om de vrouwen tot mindere wezens dan wij zelve zijn, te verlagen? Ook zij ontvingen vermogens ter ontwikkeling van hare ziel, en ter veredeling des harten. Gesteld eens dat zij deze gering achtten; zouden ons daarvan de gevolgen niet treffen? Ik althans was ongelukkig met ene vrouw die alleen voor de verzorging van het huiselijke leefde, gene hogere bestemming gevoelde, en ieder uur van uitspanning verbeuzelde, of mij met hare laffe gesprekken kwelde, ons kind door gebrek aan doorzicht in het zo gewichtige werk der opvoeding bedierf. Neen, gij moogt de oude tijden roemen, die echter, meen ik, ook andere vrouwen opleverden dan die alleen in den bijbel en het keukenboek lazen; ik ben gelukkig in den tegenwoordigen, als mijne Maria mij, na een moeitevollen dag, vrolijk tegemoet snelt, de kleenste rimpels van ontevredenheid over mijne dikwijls lastige en verdrietige bezigheden, door gulle scherts en lieftallige opgeruimdheid, doet verdwijnen, mij zo aangenaam onderhoudt, gedurige nieuwe bevalligheid verkrijgt, alle zorgen zo licht maakt, en onze Wilhelmina zelve onderwijst, en tot een braaf Hollands meisje opvoedt; dan erken ik gaarne dat dit menigvuldig goed, althans gedeeltelijk, de vrucht is van die uren, welke zij aan het lezen van welgeschrevene, nuttige boeken besteedde. Dat er vrouwen gevonden worden, die op hare verkregene kunde trots zijn, is een bewijs dat zij òf geen verstand bezitten, òf zich van hare sekse schamen, en terecht moet dit onzen afkeer ten gevolge hebben. Ene vrouw die in bovenaardse bespiegelingen verzonken, hare huishouding verwaarloost, is het grootste onheil voor een man; zij moet hare kunde en invloed tot geluk van anderen aanwenden; dit kan zij nimmer beter dan door den omvang harer plichten en de welwaardige uitoefening van dezelve te leren kennen. Vriendelijke leidslieden bieden zich daartoe aan; en wij zouden haar verbieden die te gebruiken, | |
[pagina 821]
| |
alleen omdat enkelen daarvan misbruik maakten, hare edele bestemming verloochenden? Neen, Lambregts, dit was zo onredelijk als in de gevolgen onberekenbaar ongelukkig. [...] Lambregts. Ja, als alle vrouwen Maria's waren! maar daar hapert het. Ik heb twee buurjuffers; het waren voorheen brave, ordelijke, werkzame meisjes, maar zie, zij kregen smaak in de boeken, en lezen nu van den vroegen morgen tot den laten avond, en rekenen moeder goed genoeg om den huishouding waar te nemen. [...] Het gaat toch maar al te dikwijls zo; en mij dunkt, ene vrouw die hare huishouding wel behartigt, heeft gene tijd om te lezen. Maria. Zeg dat niet; wie orde in zijne bezigheden heeft, die heeft ook altijd vrije uren; en o, als men eerst lust tot lezen heeft, dan wordt men zo zuinig op zijn tijd, teneinde niets te verliezen. Ik stem volkomen toe, deze lust moet niet te ver gaan. Lezen moet uitspanning zijn. En ik geloof met u, dat dit door velen niet genoeg bedacht wordt. Ook daarom reken ik het ene zaak van groot belang, jongelieden gene boeken in handen te geven, die hen uit het dagelijks leven verwijderen en de verbeelding kluisteren, zonder het hart te veredelen; achteloosheid in dezen kan, ja, moet treurige gevolgen opleveren, en zal misschien ook het geval zijn bij die meisjes van wie Lambregts zo-even gewaagde. Juffrouw Muller, zuchtende. Dan mocht men tenminste die verderfelijke romans wel verbranden. Maria, glimlachende. In de gehele uitgestrektheid des woords, dan zou ik er ernstig tegen protesteren. Sara Burgerhart, Willem Leevend, Clarissa Harlowe en Karel Grandison zijn ook romans; met ruimte heb ik de eerste aan Wilhelmina gegeven, voor de laatsten is zij nog te jong; en ik schroom niet openhartig te zeggen dat ik de winteravonden welke ik aan de lezing van die werken besteed heb, mij onvergetelijk zijn; ja, dat ik met een strelend gevoel onze verdienstelijke landgenoten, Wolff en Deken, huldig die als schrijfsters van de eerste, en van meer andere uitmuntende werken, de dankbare nagedachtenis van iedere Hollandse vrouw en meisje volkomen verdienen. Bedoelt gij echter die romans, welk men niet zedeloos kan noemen, omdat het vergif daarin zo kunstig verborgen is, maar des te zekerder treft, ja, dan stem ik volkomen met u overeen, en huiver dikwijls bij de gedachte hoevele jongelieden daarvan de slachtoffers geworden zijn. | |
[pagina 822]
| |
2. Twintig duizend guldens uit de loterij (fragment)De moeder van Amalia van Velsen - een tijd verslaafd geweest aan gokken - is overleden. Amalia gaat dan bij haar tante Eleonora wonen met wie ze een innige band heeft. Wanneer de heer van Velsen echter opnieuw in het huwelijk treedt met ene Elisabeth, komt de vraag aan de orde of Amalia - een (bijna) volwassen vrouw, want al eerder in het verhaal had ze een aanzoek gehad - niet weer thuis moet komen wonen: vader kan zijn ‘heilige rechten’ doen gelden en Amalia zal moeten gehoorzamen. Er ontspint zich een gesprek. Wat opvalt is de onderworpenheid van de drie betrokken vrouwen aan het gezag van die ene, de vader/zwager, ook al krijgen zij inspraak. De verhalende tekst wordt steeds afgewisseld door stukjes dialoog, met ‘toneelaanwijzingen’ in cursieve letter. | |
Twintig duizend guldens uit de loterij (fragment)[Elisabeth] Zij is - zeide deze, - een uitmuntend meisje; nog zo jong, en evenwel zo bedreven in de huishouding; alles vliegt haar van de hand; en hierbij zo zachtaardig en nederig; waarlijk, ik heb haar recht lief. Eleonora. Dat hebben wij haar allen; trouwens, zij is hier niet tegenwoordig; en dus mag ik vrij uitspreken; zij is alleszins onze liefde waardig. Velsen. Ook ik durf dit met volle overtuiging zeggen, en zal nimmer vergeten, aan wie zij en ik dit, naast God, te danken hebben. - Gij, brave zuster! hebt alles voor haar gedaan, wat ene eigene moeder vermocht. Wat zou er, had ik na den dood mijner lieve Anna voor haar moeten zorgen, en aan huurlingen toevertrouwen, van haar geworden zijn. Eleonora. God heeft mijne zwakke pogingen in ruime mate gezegend. Hem dank ik het, dat ik als middel tot zulk een hoogst belangrijk werk iets goeds heb mogen bijdragen. Het is immers zulk ene zoete gedachte, voor anderen nuttig geweest te zijn. Velsen, met innige hoogachting. Dat zijt gij niet alleen voor mij en mijn enig kind, maar voor allen, welke met u in betrekking staan. Nooit zullen mijne Amalia en ik vergeten wat wij aan u te danken hebben. Eleonora. O! hoe weinig eigenlijke verdienste was daarin voor mij gelegen! geheel alleen op de wereld, beschouwde ik het pand, mij toevertrouwd, als een dierbaar kleinood, waarvan ik eens rekenschap zou moeten geven; thans echter heeft Amalia niet alleen enen vader, maar ook, gelijk ik volkomen vertrouw, ene goede lieve moeder. Velsen. Ja! ene moeder, die zulks door daden hoopt te tonen; is het niet zo lieve Bet? Elisabeth. Behoef ik u dit nogmaals te verzekeren? Ik heb inderdaad Amalia zo lief, alsof ik hare eigene moeder ware. Velsen. En dit zoude nog vermeerderen, indien zij huiselijk bij ons bleef verkeren; doch zulks waag ik niet te vergen. Eleonora. Ik vermoedde uw beider verlangen, en dank het u, dat gij, uit bezorgdheid voor mij, dezen wens tot nog toe verzweegt. | |
[pagina 823]
| |
Maar, Velsen! hoe onuitsprekelijk dierbaar mij het gezelschap uwer dochter is, ik eer uwe heilige rechten. Wilt gij en Elisabeth dat zulks gebeure, ik hoop er dan zo tevreden in te berusten, als ik geloof dat Amalia blijmoedig zal gehoorzamen. Velsen, aangedaan. Uitmuntend wezen! Hoe kon ik iets anders van u vermoeden! Ja! ik ontken het niet, wij wensen het vurig; Amalia is mijn enig kind. Mijne bruid verlangt geheel hare moeder te zijn. Doch ook u is zij het dierbaarste, wat gij bezit; en wanneer ik bedenk, wat gij in haar zult moeten missen.......... Elisabeth, goedhartig. Maar Amalia kan immers zuster dikwijls bezoeken. Ik zal haar daarin nooit beletten; integendeel. Doch de mensen zouden er immers vreemd over spreken, als zij niet bij ons inwoonde. Velsen, enigszins driftig. Wat scheelt het mij, wat de mensen zeggen? Kon ik het in deze moeielijke zaak maar met mij zelven eens worden. Ik heb er in verscheidene nachten mijn slaap om gebroken. Eleonora, minzaam. Ook voor mij is het best, dat dezelve maar spoedig beslist worde. Was mijne gezondheid niet zo zwak, dat ik het buitenleven behoefde, ik kwam in de stad wonen; doch dit is nu niet raadzaam. En wanneer Amalia bij u blijft, dan zult gij immers haar gaarne vergunnen, dat zij, wanneer mijn toestand dit vorderen moge, mij bezoeke en oppasse. Velsen, met geestdrift. Kunt gij dit nog vragen? lieve zuster! Laten wij nog een paar dagen deze zaak in overweging houden, opdat ik zelf met Amalia spreke. Ontdek ik, dat zij niet met volkomen genoegen bij ons blijven kan, dan is mijne keuze, en ook die mijner Elisabeth, beslist. Elisabeth. Ik beslis in deze zaak ongaarne, lieve Velsen! Eleonora. En waarlijk met reden; doch het zij zo. Spreek eerst zelf met Amalia; en, mij dunkt, wij moesten dan voor dit maal hier ook niet verder over uitweiden.
Onder gesprekken over andere onderwerpen, die echter telkens kort weder afbraken, kwam Amalia te huis, groette allen minzaam, en wel bemerkende, dat haar vader en tante meer dan gewone aandoeningen lieten blijken, dacht zij met een angstig hart aan de oorzaak, welke daartoe waarschijnlijk aanleiding zoude hebben gegeven. Zij was echter te bescheiden, om iets desaangaande te vragen, en beantwoordde Elisabeth's vragen, hoe haar Juultje Nijlenberg beviel, zo gunstig, als zij behoudens de waarheid immer doen konde. Eerst toen Velsen zijne aanstaande vrouw naar haar huis bracht, en Amalia met Eleonora op hare slaapkamer kwam, viel zij deze om den hals en vraagde: Is het al beslist, lieve tante? Eleonora. Nog niet mijn kind; doch bereid u om in het ouderlijke huis te blijven; met reden noemdet gij dat onlangs een groot | |
[pagina 824]
| |
voorrecht; en het is voor u zulks te meer, daar gij enen braven, u beminnenden vader bezit, en op de liefde zijner vrouw moogt rekenen. Amalia, aangedaan. Ik vermoedde het reeds, doch wees gerust; niemand zal bemerken, hoe gaarne ik bij u gebleven zoude zijn. Eleonora. Kind van mijn hart! God doe u deze zielesterkte behouden; en nu..... goeden nacht Amalia! slaap zo gerust, als uw hart steeds bij de herinnering aan dit ogenblik zal kloppen. Amalia, Eleonora's hand met bezorgdheid aan hare borst drukkende. Ik hoop het, lieve tante! Maar gij ziet zo bleek, zo betrokken; gevoelt gij u misschien weder niet wel. Eleonora. Ik ben meer dan gewoonlijk vermoeid, doch ontrust u daarover niet; morgen zal ik wel vlugger zijn; nog eens goeden nacht, mijne Amalia!
De vrees, dat Eleonora's vermoeidheid zoude verergeren, deed Amalia het diepste stilzwijgen in acht nemen; en toen zij hare geliefde tante des anderen morgens veel beter vond, versterkte zij zich in haar besluit, om, wat er ook gebeuren mocht, hare plichten getrouwelijk te behartigen. Eerst op den dag van zijn huwelijk vond Velsen gelegenheid om geheel als vader met Amalia te spreken. Van heler harte had zij hem geluk gewenst met het voltrekken zijner verbintenis, en beval zich tevens in de gunst harer nieuwe moeder. Deze, - antwoordde Velsen, - hebt gij reeds verkregen; maar, lieve Amalia! onvermengd genot is ook heden ons deel niet. Nog is het onbeslist bij wien gij zult blijven. Uwe tante en wij verlangen dit even sterk. Zij echter handelt ook nu weder groot en goed, en is volkomen bereid, u aan ons af te staan; maar wij behoeven nauwelijks te vragen wat uwe verkiezing zal zijn. Amalia, met het hoofd op zijne borst gebogen. Ik ben nog te jong, om hierin te mogen kiezen; beslis gij voor mij, en ik zal blijmoedig in uwe uitspraak berusten. Velsen. Blijft gij niet liever bij tante, dan bij ons, mijne dochter? Amalia. Ongaarne beantwoord ik deze vraag; maar gij verlangt het. Welaan dan, lieve vader! ik zal oprecht, volkomen oprecht zijn. Verkiezen gij en moeder mij bij u te houden, ik zal hier met genoegen blijven; maar het scheiden van tante, ik ontveins het niet, zal mij zeer moeielijk vallen. Mevrouw Velsen, aangedaan. Amalia! gij zijt een braaf meisje; ik verheug mij, van uwe moeder geworden te zijn; bleeft gij bij ons, ik zou alles doen, wat ik kon, om u het leven aangenaam te maken; doch ik wil gene oorzaak zijn, dat gij van uwe tante, wier gezondheid bovendien zeer zwak is, zoudt moeten scheidden. Ik begrijp zeer wel, waarom zij zich straks zo spoedig van ons verwijderde; en gij, lieve Velsen! zult er immers niet verder op aandringen, dat zuster Amalia aan ons afsta? Velsen, na enig zwijgen. Neen, de zaak is beslist. Gij, mijne brave | |
[pagina 825]
| |
dochter, blijft bij uwe tante; slechts dan, (en dit behoef ik niet eens tot ene voorwaarde te maken) slechts dan, als wij de zorg en oppassing ener eigene dochter behoeven, zult gij bij ons komen en ons dezelve verschaffen. Amalia, uit kiesheid hare innerlijke vreugde zo veel mogelijk verbergende. Vader! lieve vader! daar kunt gij staat op maken; nooit zal ik vergeten, wat gij, op de voorspraak mijner lieve moeder, voor mij doet. Vriendelijk kuste mevrouw Velsen Amalia, toen deze haar met warme dankbaarheid omhelsde. Zij had gaarne het lieve meisje bij zich gehouden, maar was te goedhartig en medelijdend om Eleonora van den omgang harer geliefde kwekelinge te beroven. Bronnen |
|