Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 768]
| |
‘Een zuster in Apollo’: boekhandelaarster, uitgeefster en schrijfster
| |
[pagina 769]
| |
Van haar hand zijn onder meer de volgende titels bekend: Lettergeschenk voor de jeugd, tot opwekking der leeslust. Amsterdam 1820. Kleine verhalen voor de lieve jeugd. Amsterdam 1826. (ook latere drukken) Verhalen voor mijne vriendinnen, in karakterschetsen voor den beschaafden stand. Amsterdam 1827. (onder de auteursnaam C.M.D.E.) De vriendin der kinderen, of tafereelen voor jonge lieden van elf tot veertien jaren. Amsterdam [1827]. Brieven voor jonge heeren en jonge jufvrouwen uit den beschaafden stand. Amsterdam 1827. Karakterschetsen en verhalen voor jonge lieden. Amsterdam [1827]. Ernstige en luimige verhalen in tafereelen voor het opkomende geslacht. Amsterdam 1828. Karakters uit den aanzienlijken en burgerstand, geschetst in huisselijke tafereelen. Amsterdam 1830. Cornelia Burgerhart, de vlijtige huishoudster. Zaandijk 1830. Kleine godsdienstige gezangen. Amsterdam 1831. De jonge Hollander, en andere tafereelen voor de jeugd. Amsterdam [1834]. Kleine gedichten voor kinderen. Tiel 1835. | |
1. De gevolgen der opvoeding naar de wereldHet wufte en verwende modepopje dat in dit verhaal sprekend wordt ingevoerd, met veel Franse termen, moet als afschrikwekkend voorbeeld dienen ten behoeve van opvoedsters. | |
De gevolgen der opvoeding naar de wereldBij ene vriendin een bezoek afleggende, ontmoette ik aldaar ene jonge juffer, welke door de vrouw des huizes werd gevraagd: ‘Wel, hebt gij u op uw zomerreisje zoveel vermaakt, als gij verwachtte, gij hadt geen schoner weder kunnen treffen. - ‘Lieve mevrouw,’ antwoordde het juffertje, ‘de zon was zo heet, dat ik met mijn voile over den hoed toch niet kon wandelen; het gezicht over de bloeiende korenvelden, zeide men, was brillant, doch ik kon mij daarom toch niet laten verschroeien en met een gelaat te huis komen, als ene heidense waarzegster, of, daar elk enen kleinen stroohoed draagt mij in ene grote kalesGa naar voetnoot1 verbergen; ook vond ik het in H...heel naar, men zag bij de lieden daar gelogeerd, meest die zwak, of om de podegraGa naar voetnoot2, of om kinderen die sukkelend waren, den hogen en drogen grond verkozen; bosrijke plaatsen, waar men in de schaduw wandelt, kan ik ook niet zeggen, dat naar mijn smaak zijn; ik word daar altoos treurig en naar; het Haagse Bos, dat is wat anders, dat wordt drok bezocht, men ontmoet daar de elegante wereld, en men kan zijne nieuwsgierigheid voldoen, door de afwisseling van de kleding der dames en heren. Nauwelijks was ik met mama tot onze vreugd weder in de stad, toen mijne tante te B... ziek werd; mama raadde mij, naar tante te gaan, wijl ik haar petekind ben, daar zat ik nu als tussen de duinen begraven, de goede vrouw klaagde over hare kwalen en zwakheid, van den morgen tot den avond en ik ben het zieken oppassen niet gewoon, mevrouw, bij ons doen dit de dienstboden; tante animeerde mij wel om de | |
[pagina 770]
| |
frisse lucht te genieten en met hare huishoudster te gaan wandelen, maar het was te B... zo eenzaam als in den herfst; alle dames en heren waren naar den Haag, dus maakte ik vergeefs toilet, ook behaagde mij de gewoonte niet, om vroeg naar bed te gaan en vroeg op te staan; ik verheugde mij toen tante weer beter was, en ik weer naar de stad kon trekken. Den eersten zondag zag ik reeds dat de modes weer voor nieuwe hadden plaats gemaakt; men zegt dat de nauwe mouwen weder in de mode zullen komen; dat zou jammer zijn: de vorm van den arm wordt nu door de wijde mouwen niet zo zichtbaar en niet alle meisjes zijn hierin even bevallig. Wat het logeren te H... betreft, mevrouw, aldaar is men van veel gepriveerdGa naar voetnoot3 van hetgeen men te huis à son aise gewoon is: het vroeg uitrijden en laat te huis komen, het getrappel der paarden, maakte ons wakker; wij vonden de bedden minder zacht en nauwelijks een tapijt op de slaapkamer, ook het middag- en avondmaal niet zo als bij ons: neen ik vind een zomerreisje alleen aardig voor jonggehuwden, zoals Karolina met haren jongen echtgenoot, die hebben met hunne brillante equipage, een fraaien tour gedaan. Aldus ging dit wuft juffertje verder voort, alles door elkander pratende, en, dewijl zij nog ene visite moest doen, nam zij vluchtig afscheid van de dames des huizes; wierp mij in het voorbijgaan een knik toe, wijl ik bejaard en ouderwets gekleed was, en vertrok. Vermoeid van haar gesnap te hebben aangehoord, vraagde mevrouw mij: ‘Hoe oud denkt gij dat dit juffertje is? ‘Achttien jaar,’ antwoordde ik. ‘Zij is slechts vijftien jaar en behoort onder die grote kinderen, die door de moeders worden bedorven en alles zeggen, beoordelen en bijwonen wat voor hunne jaren niet past, ten blijk van dwaasheid harer mama: zij gaf haar ene Franse gouvernante. Hare mama, ene rijke weduwe, is ene vrouw naar de wereld, waar zij hare dochter te vroeg inleidde. Het juffertje kan dus noch huishoudelijk, noch gevoelig, noch aandachtig in de kerk zijn, wijl hare gouvernante haar dit inprentte; mama is hier even vreemd van, hare dochter leest ook nooit een zedelijk boek, en vergeet door hare lichtzinnigheid de achting voor lieden van jaren; onbestendig in de vriendschap, bezoekt zij hare kennissen om na te volgen hetgeen haar bevallig kleedt; jonge zottinnetjes, even ijdel als zij, schertsen ten haren koste, zodra zij vertrokken is. Brave juffers, aan welke beginselen van deugd en zedelijkheid door hare opvoeding werden ingeboezemd, door achtingwaardige ouders, beklagen, doch ontwijken haar. Dat zij mij nu en dan bezoekt, ben ik verschuldigd aan vele jonge lieden, die ik van tijd tot tijd bij mij zie. Zo hare mama het mij niet ten kwade duidde, dan zoude ik door vriendelijke en ernstige vermaningen haar pogen te verbeteren. Hoe ongelukkig zou zij zijn, als zij hare moeder, en rijkdom eens verloor, of haar bevallig uiterlijk door droefheid of ziekte verminderde. Behoudt zij hare fortuin | |
[pagina 771]
| |
en treedt in het huwelijk, dan maakt zij haren echtgenoot ongelukkig, of wordt dit door een lichtzinnig man, die haar om dien rijkdom tot eega vroeg. Dit is zeker, dat zij in verveling en lusteloosheid haar leven zal verkwijnen, éér de herfst daarvan is genaderd. Hetgeen deze mijne vriendin in 't karakter van deze juffer had opgemerkt en van haar voorspelde, was ten blijk harer goede beginselen en mensenkennis. Lieve jonge juffers: zoudt gij dit meisje wel tot uw voorbeeld of vriendin verkiezen? | |
2. De invloed der vrouwenEen voor het conservatieve Biedermeier zeer karakteristieke visie op de functie van de vrouw. Haar plaats is in het huishouden, haar taak is die van de wijze adviseuse, haar positie, inclusief haar intelligentie, moet minder zijn dan die van haar echtgenoot. Zelfs vrouwen die in eerdere ‘vrouwenloven’ een eervolle plaats innamen, zoals koningin Elisabeth I van Engeland, krijgen hier het verwijt mee dat ze hun hoge positie niet op de juiste wijze wisten te vervullen en dat die ook afbreuk deed aan hun hoogste roeping, te weten een echte vrouw te zijn. | |
De invloed der vrouwenVele kundige mannen hebben geschreven over den invloed der vrouwen: de een bedwelmde daarbij onze sekse door de uitsporigste vleierij, terwijl de andere ons volstrekt alle macht ontzegde, als alleen in de huiselijke bestiering. Wij zelve zijn te partijdig om te beslissen, wie van hun het rechte spoor het meest nabij kwam; het enige, dat mijns bedunkens bepaald zeker zij, is dat de heerschappij der vrouw niet voegt, ja zelve haar niet wel staat, maar dat de invloed van haar op den man, haar bestemming is, en dat deze invloed den man tot de edelste daden kan opwekken; dat de vrouw het schoonste uitblinkt in de schaduw van den man, waarop zij nauwe betrekking heeft, en dat het haar niet voegt in het openbaar te schitteren; de edele vrouw werd door de uitoefening harer plichten, door den man juist op hare plaats gebracht, en de echtgenoot is dan in de gelegenheid om hare waarde te leren kennen. De heerschappij onzer sekse is meest altoos noodlottig, terwijl de vrouw alsdan uit haren kring treedt, alle beminnelijke deugden van ons geslacht verliest, en daar, waar zij door mannelijke daden bewondering wil wekken, minachting inboezemt, door de zwakheden en dwalingen, ener vrouw eigen. Men leest dit in de geschiedenis van ene Elizabeth, van ene CatharinaGa naar voetnoot1 enz. welke in vele mannelijke handelingen, menigen man verbaasden; doch, hoe dikwijls zag men deze beroemde vrouwen der spotternij, ja zelfs der verachting ten prooi, dewijl zij zich ten zelfden tijde, aan ijdelheid, jaloezie, en lichtzinnigheid overgaven; bij deze hartstochten vergaten zij als mannen te moeten handelen in de gewichtigste betrekkingen, | |
[pagina 772]
| |
waarop zij zo ijverzuchtig waren, en met genen man, in de wereld wilden delen, veel min aan enen hunner afstaan. Ook kan ene vrouw, die uit haren kring treedt, door de natuur zo wijs bepaald, en door de wetten bekrachtigd, gene aanspraak maken op de mannelijke bescherming, die haar in vele omstandigheden, onontbeerlijk is; ene vrouw die het weerloze onzer sekse niet verzaakt, die natuurlijke schroomvalligheid aan zachtaardigheid paart, blijft deze bescherming duurzaam wensen; het is alleen in tijd van nood, of bij gebrek aan die bescherming, dat die soms ene uitzondering kan maken, en ene rechtgeaarde vrouw gevoelt zelve, dat zij in die buitengewone omstandigheid niet op hare plaats is, en de wens ontstaat dan bij haar: ‘Mocht ik enen echtgenoot, vader, of broeder hebben? Hoe gaarne zoude ik hem die daad vertrouwen.’ - Het geduld in lijden, het fijner gevoel onzer sekse maakt ons geschikt om de rampen van dit leven te verdragen, den man te troosten, de hoop op uitkomst in hem te doen herleven, en door duizend kleine oplettendheden, bloemen op zijn doornig levenspad te strooien; hem te steunen door verstandigen raad, die zijnen moed opwekt, hem met meer vastheid doet handelen en die zijnen onstuimigen aard, en zijn morrend ongeduld lenigt. Zij wekt den godsdienst in hem op, en doet den storm zijner driften bedaren; het is dus de invloed onzer sekse, welke dan heilrijke gevolgen heeft, maar zij handelt steeds door den man, hoewel hij weet, dat het haar werk is. Hoe gelukkig gevoelt zich de echtgenote, als zij de opgeruimdheid enigermate ziet terugkeren op het gelaat van hem, die haar zo dierbaar is: zij meet zijne liefde naar mate van haren invloed. ‘Verwacht niet te veel van de mensen, lieve vriend!’ zegt zij, ‘doch wanhoop ook niet zo spoedig’; zij wijst hem op hare kinderen: ‘Leef voor hen en voor mij,’ zegt zij, ‘en spaar u zelven’. Is de drang der tijden oorzaak, dat de huisvader datgene niet in volle ruimte kan verschaffen, hetgeen zijne gade voorheen gewoon was, hoe bereid is dan de rechtgeaarde vrouw tot menige opoffering, en weet zich naar de bekrompenheid van zijn vermogen te schikken: - hoe achtingwaardig wordt de vrouw, als zij haar gelaten zien in tegenspoed. Het gelukkigste huwelijk is, als de man meer verstand bezit dan de vrouw, want vrouwen, die veel verstand bezitten, maken dikwijls misbruik van hunne meerderheid, en doen dit hunne echtgenoten al te dikwijls gevoelen; hierdoor ontstaat dan de heerschappij der vrouw over den man, die de liefde verkoelt, en den man vernedert, ja bespottelijk maakt in het oog der wereld; zij is hem niets verplicht, en de orde der natuur wordt omgekeerd. Zij heeft zijne bescherming niet nodig, en zou desnoods hem kunnen beschermen; door de bewustheid van deze meerderheid, draagt zij hem gene achting toe, en het is de grootste dwaasheid in enen man, zulk een meisje te huwen, want hij kan nooit met haar gelukkig worden. Hij durft hare onbil- | |
[pagina 773]
| |
lijkste eisen niet te weigeren; plooit uit zwakheid zijn oordeel naar dat van zijne vrouw, hij kent haren vasten wil; hij zegt ja, daar waar hij neen moest zeggen, wijl hij genen moed heeft haar te weigeren; hoe menigwerf is beider ongeluk niet het gevolg hiervan, doch, op hetzelfde ogenblik, dat hij haren wil opvolgt, beschouwt zij hem met minachting. - Heil zij den man, die vastheid van geest bezit, om de onbillijke eisen ener vrouw niet te verhoren. Mevrouw Spilziek is gewoon dat haar man zo veel mogelijk hare wensen voldoet; zij vraagt hem op zekeren morgen op den tedersten toon: ‘Lieve vriend! gij zoudt mij een groot vermaak kunnen verschaffen, ik weet vooruit, gij zult het mij niet weigeren, als ik u zeg, dat het mij een waar genoegen zal zijn.’ ‘Gaarne, lieve Louize! gaarne, als het in mijne macht is.’ ‘Ik wenste,’ antwoordde zij, ‘ik wenste dat gij koets en paarden wildet aanleggen.’ ‘Volstrekt niet Mevrouw! hiervan komt niets; de handel kwijnt, het ene bankroet volgt op het andere, gij zult mij nooit tot uitgaven overreden, die ons vermogen te boven gaan. ‘Ei, wat’ riep Mevrouw Spilziek, ‘gij weigert mij die, onder allerlei voorwendsels: gij wilt mij geen genoegen verschaffen; ik zie het nu al te wel, gij zijt een wreed, heerszuchtig man, die niet weet wat hij ene vrouw verschuldigd is; gij bedroeft mij tot in de ziel; dagelijks moet ik zien dat mijne zotte gebure, Mevrouw van Nieuwrijk met hare elegante equipage brilleert; haar man was, nog weinige jaren geleden, kantoorbediende, en zij van ene geringe familie, maar gij bemint mij niet, ik zie het klaar.’ ‘Mevrouw!’ antwoordde de echtgenoot, ‘het smart mij, dat wij dus verschillend denken. Deze teleurstelling smart meer dan mijne weigering u doen kan. Doch het raakt mij weinig, hoe mijn buurman handelt: het is een speculant in effecten, wie weet waartoe hij eens weder terugkeert, doch ik zal nooit meer verteren, dan ik kan betalen; en het smart mij dat uwe zucht om te schitteren verder gaat dan uwe liefde, en dat koets en paarden bij u meer gelden dan huiselijke vrede; voor het eerst doet mijne weigering u tranen storten, doch ik laat u aan uwe eigene overdenking over. Mevrouw, zeer teleurgesteld, stikte bijna in hare tranen, maar moest daarna met schaamte bekennen, dat het gemis van eigen rijtuig gene tranen waardig was, en haar eega heeft reden over zijn gedrag tevreden te zijn, wijl mevrouw thans had gezien, dat zij hem niet kon overheersen. - Maar hoe dikwijls heeft de invloed ener edele vrouw, daden van menslievendheid ten gevolge. De heer Berdo is door zijn oordeel en betrekking in staat, vele mensen van dienst te zijn; de uren van rust neemt zijne gade dikwijls waar, om zijne hulp en zijnen raad voor ongelukkigen in te roepen; ‘Zoudt gij, lieve vriend! heden dien rampspoedigen man niet willen spreken?’ ‘Morgen, lieve vrouw!’ - ‘O! nog heden heeft hij u zeer nodig, denk, ook wij waren eens ongelukkig, en hoe hard viel het ons, toen wij tot wachten op den volgenden dag werden verwezen - het is zo | |
[pagina 774]
| |
strelend anderen te helpen.’ ‘Gij hebt gelijk, brave vrouw! - ik kan mij altoos op uwen raad verlaten.’ - Hoe edel is dan niet het vermogen onzer sekse, als het tot een edel doel wordt gebruikt, doch dikwijls werd het misbruik daarvan noodlottig voor gehele volkeren, en niet alle vorsten waren als Hendrik IV, welke genen Sully aan de schone Gabriëlle wilde opofferen. Heil zij dus den invloed der vrouwen, doch verachtelijk hare heerschappij!
C.H.D.E. | |
Aria
Hoe ras vervliegt de jeugd van 't leven!-
In vreugd en scherts, van zorg bevrijd,
Aan schuldeloos vermaak gewijd,
Scheen 'k als op rozenpaên te zweven,
5[regelnummer]
Door 's ouders liefde zacht gestreeld,
Kent men geen kwelling of geen smarte,
Der vriendschap zacht en minlijk beeld
Schenkt reine vreugd aan 't jeugdig harte.
't Zij dat de lente minlijk bloeide,
10[regelnummer]
En ik haar schoonheid blij genoot,
Of dat de winter vreugde bood,
En mij aan zijn vermaken boeide,
'k Zag steeds der jongelingen rei
Mij vleien, en mijn schoonheid roemen,
15[regelnummer]
Ik spotte wel met hun gevlei,
Doch 'k liet mij gaarn de schoonste noemen.
Hoe dikwijls zag ik mijn vriendinnen,
Staag lijden door der liefde smart;
Geen liefde sloop toen in mijn hart,
20[regelnummer]
Geen jongling kon mijn trots verwinnen:
Nauw is hun liefdevlam verklaardGa naar voetnoot21,
Of's meisjes ruste gaat verloren,
Geen jongling was me een zuchtje waard,
Geen hunner kon mijn kalmte storen.
25[regelnummer]
De mannen zijn geen tranen waardig,
Wuft, ongevoelig, los van zin,
Zweren ze elk meisje teedre min,
En zijn straks tot verandren vaardig;
| |
[pagina 775]
| |
Hun blik schijnt teder, vol gevoel,
30[regelnummer]
Hun hart veinst staag de sterkste ontroering,
Doch nauw bereiken zij hun doel,
Of weg is ras hun minvervoering.
Doch Cleon wilde ik niet ontvlieden,
Zijn hart is wars voor vleierij,
35[regelnummer]
'k Was d'eerste uit der maagden rei,
Die hij zijn liefde aan kwam bieden,
Niet wuft, niet schertsend, los van geest,
Spreekt 't manlijk hart uit teedre blikken; -
En 'tgeen mijn hart nooit had gevreesd,
40[regelnummer]
Ik viel in liefdes hechte strikken.
Sinds is mij vreugd en scherts ontweken,
'k Ontvlucht elkeen in eenzaamheid,
Geen lach is op 't gelaat verspreid,
Dat staag met min den spot dorst steken;
45[regelnummer]
Een zachte weemoed klemt mijn hart,
Ondanks mijzelve moet ik zuchten,
O, meisjes! is dit liefdessmart,
O, kon ik Cleon nog ontvluchten.
Maar die vermeetle durft mij zweren,
50[regelnummer]
Dat liefdessmart zelfs zoetheid heeft,
Wanneer ons hart gehoor hem geeft,
Dat wij dan 's werelds vreugd ontberen.
Zou 't waar zijn, zou mijn teedre vrind,
Oprecht voor mij in liefde blaken:
55[regelnummer]
Gij liefde, die mijn hart verwint,
Leer mij mijn vriend gelukkig maken!
D.E. Bronnen |