Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 776]
| |
De vrouw van Willem Bilderdijk
| |
[pagina 777]
| |
volkomen aan Bilderdijk overgegeven. Wanneer ze in 1806 naar Nederland terugkeren, wordt Katharina Wilhelmina door iedereen als zijn echtgenote beschouwd. Volgens algemene getuigenissen was ze een heel lieve vrouw, die met groot geduld wist om te gaan met haar geniale en bijzonder lastige echtgenoot. Ze kregen acht kinderen van wie er zes jong gestorven zijn, en een op zee omkwam. Alleen, of samen met haar man, heeft ze verscheidene losse gelegenheidsuitgaafjes, toneelspelen en dichtbundels gepubliceerd. Ze debuteert met een boekje in verband met de grote watersnood uit 1809, De overstrooming. Het opent met een gedicht ‘Aan mijnen gemaal’ waarin ze belijdt geen geluk te kennen buiten hem, (‘Ja, zo ik heel de waereld vlied, / Om in uw liefde alleen te leven’) en dus nu ook aan zijn borst haar tranen wil plengen. Samen met hem publiceerde ze een bundel gedichten Hollands verlossing (1814), ter gelegenheid van de bevrijding van het Franse juk. Het woord vooraf is van Bilderdijk en eindigt bijna dreigend: Wat mijne eegade tot dezen bondel heeft bijgedragen blijkt uit de tekening der stukken zelve. Karakteristiek is de bundel Poëzy, haar eerste verzamelbundel. Bilderdijk leidt het boek in met een gedicht ‘Aan mijne eegade, bij de uitgave van dezen haren afzonderlijken dichtbondel’ en deelt de lezers meteen mee wat ze moeten verwachten: In de luwte van mijn bladeren,
Aan mijn stevig hout geleend,
En in dauw en storm en regen,
Onafscheidelijk vereend,
Groeidet ge, edel cedertwijgjen,
Gans aanspraakloos aan mijn zij,
En uw eerste loofontschieten
Was een bloot sieraad voor mij.
Weliswaar volgt een eindje verder ook nog: Thans, op eigen voet geworteld,
Hieft gij 't groenend hoofd omhoog,
En met onmiskenbren luister
Blinkt en schittert ge voor het oog.
Maar de toon is gezet: Katharina Wilhelmina is een tweede Willem, en de dichteres Schweikhardt is een tweede dichter Bilderdijk. Het openingsgedicht heet ‘Het huwlijk’, onder een motto van Milton waarin de vrouw tot de man zegt: ‘God is thy law, thou mine’. Die tekst vormt de kern van het ruim 25 bladzijden tellende leerdicht: Mijn zangster, roep, roep wee op 't heilloos huisgezin,
Waar de eega wordt beheerst door eigen gemalin;
Waar de opperheerschappij, gemaal en hoofd gegeven,
Voor de onbestaanbre wet van vrouwentrots moet beven;
Waar zwakheid weerstand biedt, en 't hoog bewind niet acht,
Door de Almacht-zelf verleend aan 't mannelijk geslacht!
| |
[pagina 778]
| |
Het volgende gedicht, ‘Vrouwenbestemming’, slaat een vergelijkbare toon aan. De pointe is hier het gevaar van filosofie- en wetenschapsbeoefening door vrouwen. De Fransen hebben de wereld zedeloosheid en ondeugd willen leren. O wij, ja, wij vooral, zo licht misleide vrouwen,
Ons voegt het, van dien smet den boezem vrij te houen.
Ons voegt het, dat te zijn, onwankelbaar en vast,
Dat maagd, en echtgenoot, en tedre moeder past.
[...]
Ach, 't paadjen is zo smal, zo glibbrig voor den voet,
Waarlangs de zwakke vrouw door 't leven wandlen moet!
Studie is dan ook niet voor een vrouw weggelegd en heel het streven van zoveel achttiende-eeuwse vrouwen om op hun manier deel te hebben aan bijvoorbeeld de fysico-theologie wordt door Bilderdijk-Schweikhardt als gevaarlijk afgedaan. Het houdt vrouwen af van hun ware roeping. De eerkroon voor vrouwen zoeke men in nederig dienstbetoon aan de naaste. De enige uitzondering die ze noemt is merkwaardigerwijs Heloïse. Voor haar, in haar klooster, ‘mocht wetenschap tot hoger toppunt rijzen’. Maar die wetenschap had dan ook een bepaald doel, namelijk meer waard worden voor Abelard: ‘Zie daar uw enig doel, al 't voorwerp van uw streven’. Het heeft iets autobiografisch: ook haar kunstbeoefenening is ter meerdere glorie van haar Willem. Er moet geen misverstand over bestaan. Hoewel de meeste Nederlandse vrouwen in beginsel de ‘man als hoofd van de echtvereniging’ zagen, zich baserend op bijbel en burgerlijk recht, zullen ze zeker niet allen de extreme verwoording van dat standpunt door Bilderdijk-Schweikhardt gedeeld hebben. Ze vertolkte een zeer conservatief inzicht. Behalve haar werk voor volwassenen, publiceerde vrouwe Bilderdijk ook een bundel Gedichten voor kinderen (1813; enkele malen herdrukt). Ze werden geschreven voor haar eigen kinderen en ademen een diep-christelijke geest, met veel aandacht voor het kindergebed. Verder geven ze, in de trant van Van Alphen, lesjes naar aanleiding van gebeurtenissen uit het kinderleven. | |
Vrouwenbestemming (fragment)
En ach, bevrediging!... Is die voor ons verkrijgbaar?
De steilte van den roem ooit voor een vrouw bestijgbaar?
Neen; 't voegt niet aan haar staat, het voegt haar zwakheid niet,
Dat ze in der mannen kring, geleerdheids rijk doorspied'.
5[regelnummer]
WaagGa naar voetnoot5, waag geen vrouw het ooit, in haar geheimenissen
Te dringen: want, helaas! wat zal haar vergewissen
Dat op dat duister pad geen afgrond ligt bedekt,
Waarin ons de ijdelheid ons ondanks nedertrekt
Terwijl zij vleit en streelt? Het oordeel heeft zijn palen;
10[regelnummer]
En, staart zich 't oog niet blind op 't licht der zonnestralen?
Wat waagt een zwakke vrouw, met ingebeelden waan
| |
[pagina 779]
| |
Het voetspoor der natuur vermetel gâ te staan! -
Op Newtons moeilijk pad den afstand na te meten
Waarop de zonbol draait! Of 't wandlen der planeten
15[regelnummer]
In 't onbereikbaar ruim van sferen, nooit volteld,
De perken langs te zien door de Almacht vastgesteld!
Wat waagt zij, die zo trots haar zielrust af laat hangen
Van 't eindeloos geschil van staats- of kerkbelangen;
Uit boeken stelsels schept waarmee zij zich bedriegt;
20[regelnummer]
Met heidnen zedenleer haar hart in sluimer wiegt;
Of eindlijk zelfs bestaat aan 's wijsgeers zij te dringen
In 't grondloos diep geheim, dat God den stervelingen
Met ondoorzienbre nacht omhuld heeft! - Gods bewind
Zij duister; zien wij 't aan met d' eenvoud van een kind;
25[regelnummer]
Met eerbied, toeverzicht, en liefde, en Godbetrouwen,
Dat Christnen in den storm aan 't hecht geloof doet houen.
| |
2. Geduld en lijdzaamheidOp de wijze van de emblematiek voert de beschouwing van een spin tot lessen over geduld. In de slotregels wordt het meisje voor wie de lessen bedoeld zijn direct aangesproken. | |
Geduld en lijdzaamheid
Een kleine spin had eens haar net
In 't open venster opgezet,
En spon daar altijd vlijtig toe,
En werd haar arbeid nimmer moe.
5[regelnummer]
Zij had een keurig net gemaakt
Aan duizend hoekjes vastgehaakt,
Wanneer het door de kamermaagd
Met énen streek werd weggevaagd.
Gelukkig had zij overleg,
10[regelnummer]
En school zich in een hoekje weg. -
Maar toen de maagd was weggegaan
Ving zij op nieuw een weefsel aan,
En had met de eigen nettigheid,
Haar draadjes weer opnieuw geleid,
15[regelnummer]
Wanneer Fidel, de kleine hond,
Die naar een vlieg te happen stond,
Opeens zijn kop door 't weefsel stak
En al de fijne ragjes brak. -
Nog werd de spin niet moedeloos,
20[regelnummer]
Maar vatte na een korte poos
Haar arbeid op met de eigen lust
Alsof zij nimmer werd ontrust,
Ja schoon zij telkens werd gestoord,
| |
[pagina 780]
| |
Toch spon zij altoos vlijtig voort. -
25[regelnummer]
Kom hier, gij lieve kleine meid,
En zie eens diertjes nijverheid;
En, als Mama u taakjes zet,
En gij niet op uw arbeid let,
Of dat ge u al te haastig rept,
30[regelnummer]
En 'tgeen gij naait verbroddeld hebt,
En moet dan weer van nieuw af aan
Beginnen wat gij hadt gedaan,
Toon dan geen onwil of verdriet;
Want brave kindren doen dit niet.
35[regelnummer]
En zo gij ooit iets leren wilt,
Zo acht die moeite niet verspild,
Maar sla het spinnekopje ga
En denk op haar geduld eens na.
Begin de taak, u opgeleid,
40[regelnummer]
Met de eigen lust en lijdzaamheid:
Want alles valt wel eens zo licht,
Hetgeen men met geduld verricht.
Bronnen |