Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 781]
| |
Verlicht en gevoelig schoolleidster
| |
De grote oogstIn dit gedicht klinkt als een wat late nagalm de stem en de stijl door van de beroemde Duitse gevoelig-vrome odendichter Klopstock (1724-1803), die ook al zo bewonderd was door Ockerse en Mollerus. Op het graf van zijn geliefde Meta stond ‘Saat von Gott gesät dem Tage der Garben zu reifen’, in de vertaling zoals Feith die in Julia gaf: ‘Zaad, van God gezaaid, om rijp te worden tegen de dag des oogst’. Op deze tekst is het gedicht een meditatie. | |
De grote oogst
O akker Gods, bewaard ter onsterflijkheid!
Het zaad ten oogst des eeuwigen levens rijpt
Hier zachtkens onder groene zoden,
Voor den verhevenen dag der toekomst.
5[regelnummer]
Ja, rust er vrolijk, sluimer den slaap des doods,
Verderf er, lichaam! beendren! ontbindt u dáár.
Hij komt, de grote dodenwekker:
't Eeuwige leven bereid hij zondaars.
De maaiers staan en juichen ten rijken oogst,
10[regelnummer]
Daar 't rijpe koorn de zwellende aren hen biedt,
| |
[pagina 782]
| |
139 Titelpagina van Mogt het U behagen', een door Anna Maria Moens uit het Engels vertaald werk
En honderdvoudig vruchten aanbrengt;
Halmen, van schuddende zwaarte, buigen.
O eens, ten oogst des eeuwigen levens, staan
Ook de englen zó, ze wachten den wenk van God,
15[regelnummer]
En voeren 't rijpe graan ten hemel,
Dat op den akker van God gezaaid is.
De dag genaakt! de grote, verhevene dag!
't Gebeente rammelt, voelt des herstellers kracht:
Dan splijt de grafzerk, die hen dekte:
20[regelnummer]
Zondaars verrijzen - des hemels erven.
Zó ruist het groen niet, wen er de wind op blaast,
Als dán de stem der rijzende mensheid ruist;
Als dán het stof ten leven heenstroomt,
Juichende zangen der toekomst opzendt.
25[regelnummer]
Kom, rust des doods! u wacht de verbaasde ziel:
Zij zinkt in wellusts hoge bevinding neer,
En roept met staamlend blij verlangen:
Leg mij in 't graf mijner vadren neder!
Ja, dáár is 't veilig; dáár woedt de zonde niet:
30[regelnummer]
Men slaapt er zachtkens, vrij van het aards gewoel,
| |
[pagina 783]
| |
140 D Sluiter naar J Steyn, een prent in Moens' Mogt het U behagen'
Den dromelozen langen doodslaap;
Bloemen ontluiken op 't graf, en bloeien.
Het graan, verzameld, kiemt in de graven op;
De laatste sterfling rust nu in 't stof des doods!
35[regelnummer]
Bazuinen klettren; doden rijzen;
't Graf is verlaten; de dood vernietigd. -
Ook mijn gebeente sta zo ten leven op,
Vol stille vreugde, vol van vernieuwde kracht:
Dan zing ik 't lied der nieuwe schepping,
40[regelnummer]
Eeuwige, vreeslijke levenstonen!
Bron |
|