Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 690]
| |
Gevangen in Makkum
| |
[pagina 691]
| |
Witsen Geysbeek behandelt haar enthousiast in zijn Woordenboek (1823), noemt haar een navolgster van Van Merkeno en roemt vooral haar ‘kracht van schildering’. Er wordt een lang fragment geciteerd uit haar dichtstuk ‘De storm’ om dat te demonstreren: Het aardrijk schudt en loeit, de sterke vesten kraken,
Het woên des fellen winds is 't hechtst gebouw te sterk:
De donderkloot berst los en wringt door muur en daken,
De gloênde bliksem schiet tot door het laagste zwerk.
Etcetera.
Maar ze heeft ook andere modellen gehad, zoals de veelgelezen vroeg-achttiende-eeuwse dichter Hubert Korneliszoon Poot. De bundel bevat voorts diverse zededichten, zoals ‘De blijmoedigheid’, gedichten over christelijke onderwerpen, en ook pastorale gedichten voor kunstzinnige, helaas niet bij name genoemde vriendinnen. In de serie Keur van Nederlandsche letteren uit de jaren 1827-1828 werd aan haar een gehele aflevering gewijd (deel II, p. 23), wat als een teken van bekendheid kan worden gezien. | |
1. Aan mijnen kunstvriend den here Jan JordensIn deze dichtbrief geeft Lenige een portret van zichzelf als dichteres en een overzicht van de gang van haar dichterschap. Blijkbaar hadden Jordens en zij afgesproken elkaar wederzijds bij het dichten te helpen. Ze beschrijft de als positief te beschouwen ambitie als een belangrijke prikkel, maar klaagt erover dat het haar, vanwege gebrek aan geleerdheid en vooral kennis van vreemde talen, vaak aan belangwekkende stof ontbreekt. Vertalingen vertrouwt ze met echt. Al heeft natuur haar dus de gave van de poëzie geschonken, ze kan daar te weinig mee doen. | |
Aan mijnen kunstvriend den here Jan Jordens
Ontvang dit kunstloos blad, ten blijk, hoe ik mijn plicht,
In 't onderling verdrag met beider keus bezegeld,
Niet slechts voor heilig houd, maar met vermaak verricht,
Daar 't hart zijn liefsten lust naar die vereisten regelt.
5[regelnummer]
Dan, 't dunke u geenszins vreemd, dat ik bij de eerste proef,
Hoe zeldzaam dit ook klink', mijzelf ten voorwerp kieze:
Verbeeldingskracht springt licht uit de aangedrongen schroef.
Opdat zij hier het recht der waarheid niet verlieze,
Acht ik het nut te zijn, den aard, bestaan en macht
10[regelnummer]
Van mijnen kunstgeest voor uw oordeel af te malen;
Dus blijke u, zo ge iets schoons van mijn vernuft verwacht,
Dat de uitkomst u bewijst hoe licht men staat aan 't dwalen.
Ik, die de schoonste kunst van jongs aan heb gevierd,
Haar wierook zwaaide, en steeds voor Phoebus' outerGa naar voetnoot14 knielde,
| |
[pagina 692]
| |
15[regelnummer]
Voel, daar mijn offer nooit met smaad behandeld wierd,
Nog de aanwas van dat vuur, dat mij al vroeg bezielde.
Verjaarzang blies wel 't eerst het smeulend dichtvonkje aan;
Dat, al van lieverlede, is sterker doorgedrongen.
Nu dacht mij 't schoon der lente op mijne lier te slaan:
20[regelnummer]
Dan werd de vriendschapsmin de lofgalm toegezongen;
Nu bad ik MelpomeenGa naar voetnoot21, dan KlioGa naar voetnoot21 weer om gunst.
Hoe eerde ik 't vindrijk brein van Romens priesterscharen!Ga naar voetnoot22
Dan huwde ik zedenzang aan mijn bekrompen kunst.
In dit gewenst genot slijt ik mijn lentejaren.
25[regelnummer]
De rustelooze vlijt, wieGa naar voetnoot25 luiheid schendig vloekt,
Strekte onophoudelijk ten prikkel van mijn pogen:
De hoop, te hoog gevierd in 'tgeen men driftig zoekt,
Hield mooglijk al te veel mij 't beeld der eer voor de ogen.
Maar, is deze aandrift niet elk sterfling ingeplant?
30[regelnummer]
Zij is het heilig wit, waarop de ziel blijft doelen.
Als niet de dwaze waan met de eerzucht samenspant,
Is zij van nut voor hun, die dezen trek gevoelen.
Maar zacht, deze omweg kon mij licht ten dwaalspoor zijn;
Ik zoek mij zelven weer in donkerder beschouwing,
35[regelnummer]
Daar 'k onder d' arbeid van mijn wankel kunstwerk kwijn,
Wijl 't mij aan stoffe ontbreekt, ten uitvoer dier volbouwing.
Het dichterlijk vernuft, ontbloot van kundigheên,
Beslaat een engen kreitsGa naar voetnoot38: geleerdheid schept geen dichter,
Maar doet zijn wissen voet in grootser perken treên.
40[regelnummer]
Ze is als een vijl der kunst; ja, maakt hem 't zangspoor lichter.
Heeft ook natuur één zaadje in mijnen geest verspreid,
Dat bij de ontwikkeling een zweem draagt van 't vermogen
Der eedle poëzij: mijn ziel wordt nooit gevleid,
Dat zij die gaaf naar eis met kunde ooit kan verhogen.
45[regelnummer]
't Geluk, hoe 'k bidden mocht, gaf nooit mijn vlijt die gunst,
De kennis ener taal, dan 't neerduits, aan te kweken.
Noodlottig Makkum! - 'k sprak in drift van mijne kunst.
Ach! zou 't eenvoudig landGa naar voetnoot48 geleerde talen spreken?
Men paait mij, wijl dit hier toch nimmer wordt verwacht,
50[regelnummer]
Nog met dien kranken troost: ‘De schrandre letterkloeken
Verzwelgen voor uw oog dien eeuwig-donkren nacht:
Hun vlijt herschept de uitheemse in vaderlandse boeken’.
Die balsem is te zwak tot heling van mijn pijn;
Schoon hij in 't eerst mijn moed verkwikking schijnt te geven,
55[regelnummer]
Het denkbeeld welt weer op: 'k moet steeds afhanklijk zijn.
| |
[pagina 693]
| |
Wie kiest geleende macht, voor vrij en frank te leven?
Dit vonnis gaf terstond den doodsteek aan mijn waan,
Al dorst hij aan mijn hart zijn scherpe klauwen zetten,
Natuur schijnt met mijn lot, 't weerbarstig lot begaan,
60[regelnummer]
En redt mijn flauwe hoop weer uit die warrenetten.
Beschouw mijn staat, mijn vriend! en vonnis dan naar recht;
Dan sta uw heusheid af om mij dien eis te vergen,Ga naar voetnoot62
Dat ik, schier aan den voet des zangbergs vastgehecht,
U hulp verlene op 't pad, zo schaars bezocht van dwergen.
65[regelnummer]
Gij, die met vaster tred naar 't steile toppunt treedt.
Die 't kunsttuig oefent, als geschapen tot de snaren,
Zijn toonverdelingen zo juist te treffen weet,
Kunt van mijn bijstand niet het minste nut vergaren.
Mijn machteloze hand, die bevende aan de lier
70[regelnummer]
Haar zwakke vingren slaat, kan geen voldoening geven;
Leer, leer uw kunstvriendinne uw onbedwongen zwier,
Dan zal de schoonste kunst in hare zangen leven.
Gij, aan wiens vlijt Apol alree den lauwer gaf,
Zult (dit voorspelt mijn hart) eerlang den eerprijs trekken;
75[regelnummer]
Noem dit geen vleierij; mijn ziel was nooit zo laf,
Dat zij dit snood bedrog ten schuilhoek zou verstrekken.
Die pest der maatschappij, die goede zeden moort,
Boei' onze neiging nooit aan haar gevloekte trekenGa naar voetnoot78.
'k Bespot de lage drift, die haren aart bekoort.
80[regelnummer]
De oprechtheid zij ons doel, in denken, schrijven, spreken,
Dan stelt de vriendschap vast betrouwen in uw gunst!
Dan zal mijn zangster roem op uwen bijstand dragen.
Dan vier ik vrijen toom aan mijn geliefde kunst.
Ja, zie reeds in 't verschiet een reeks van blijde dagen.
| |
2. De spinDe angst bij een ontmoeting met de gevreesde spin wordt met hulp van de natuurwetenschap geneutraliseerd, zij het dat de instinctieve afkeer blijkens de laatste regels niet is verdwenen. | |
De spin
Natuur ruil' goud voor blond; duik, moede dag! in rust;
Koel avondluchtje! val; vloeit, frisse pareldroppen!
Op 't ingekrompen kruid en bladerrijke knoppen;
Hier sluit zich 't bloemperk opGa naar voetnoot4.
5[regelnummer]
Een duizendtal in keur van geur en kleur kweekt lust.
Hier klimt mijn vreugd in top!
Voorzichtig toch, mijn voet, het past u op te letten;
Gij mocht, wat wrede stap! een teedre plant verpletten.
Dit groen prieeltje in, waar 't staketselGa naar voetnoot9 bochtig zwiert
10[regelnummer]
Hier kan het vrij vermaak 't gebied der zinnen roeren.
| |
[pagina 694]
| |
Hier kan... dan, neen! ik schrik, wat heilloos ongediert!
Mijn vijandin, o spin! moet gij mijn rust beloeren?
Ik vlucht... maar hoe!... zou ik lafhartig zijn?
Bedaar mijn geest, en leg die grilligheid aan banden:
15[regelnummer]
Het haatlijk schepsel is afschuwlijk wel in schijn,
Maar vreest, tenzij in nood, u immer aan te randen;
't Gespikkeld bont der huid en poten, klauw en bek,
't Getakte wapentuig, giftkoker, prooi-aangrijper,
Is ijslijk; maar wat kunst zweeft in den minsten trek!
20[regelnummer]
Het nuttig microscoop maakt hier de kennis rijper.
Blijft mijn bespieglend oog bedachtzaam stille staan,
Bij 't kamerijkse netGa naar voetnoot22, door hare vlijt geweven,
Dan kleeft mijn aandacht vast in de allerfijnste draên,
En orde en juist beleid, die in dat maaksel zweven.
25[regelnummer]
Haar ijver kent geen wedergâ:
Geen rust verpoost haar kracht bij scheemring, nacht noch dagen,
Het onweer druise en dreige, en sla haar werk met scha,
Haar moed duldt geen verlies, in spijt der stoutste lagen.
Hoe listig schuilt zij zich in 't opgerolde blad!
30[regelnummer]
Om dus de onnoozle vlieg behendig te verrassen,
En houdt daar trouwe wacht om op haar roof te passen,
Daar haar eens moorders hand van achtren dikwerf vat.
Zie haar met lijfsgevaar in al haar levenstijd,
Om 't sober onderhoud, met kommer en ellenden,
35[regelnummer]
En vlijt, en kloek beleid in al haar pogen, wenden,
Terwijl zij 't teder fruit van 't ongediert bevrijdt.
Erbermlijk lot! - ik moet, ik moet u steeds beklagen.
Ik zie, gij zijt nog nut en heilzaam voor deze aard;
Dan, echter, boze spin, maakt ge u mijn min niet waard.
40[regelnummer]
Leef heen, maar schaad mij niet, dan leer ik u verdragen.
| |
3. De nachtBlijkbaar heeft de schrijfster het gedicht ‘Zomerse avond’ van Poot aandachtig bestudeerd, maar ze heeft er ook met humor, naar men mag aannemen in de trant van De Lannoyo, op gereageerd. De bundel Dichtkunstige werken van die auteur (waarschijnlijk in het begin van 1780 verschenen), heeft ze nog net kunnen lezen en daarin heeft ze de verrassingssonnetten kunnen aantreffen die haar mogelijk hebben geïnspireerd voor haar verrassende pastiche. | |
[pagina 695]
| |
Het dartlend lam legde in zijn kooi zich neder,
En blad en bloem kromp in, en geur en kleur verdween!
De rust behoorde al 't leven weder;
10[regelnummer]
De stille nacht verscheen.
Het bleke maanlicht zocht het Oosten,
Na de afgelopen dag, met nieuwe vreugd te troosten.
De slaap sprak zijne wet, met mompelend geluid,
Toen ik het bed bezocht, en blies mijn kaarslicht uit.
Bron |
|