Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 670]
| |
Vriendin van de familie Van Winter
| |
[pagina 671]
| |
zeeslag wordt uitvoerig beschreven, en het gedicht besluit met een oproep tot heldhaftigheid en eendracht in plaats van wraak. De topos dat God (zoals vanouds) speciale bescherming biedt aan Nederland bepaalt de strekking van het gedicht. Blijkens de inhoud van lof- en treurdicht werd Bentinck tijdens de slag gewond en is hij pas later aan zijn verwondingen overleden. Toen de zoon van Nicolaas van Winter, Pieter van Winter, in 1784 een hoge positie kreeg, wijdde Griethuizen hieraan een gedicht, Ter verheffing van den welëdelen heere, den heere Pieter van Winter, Nicol. Simonsz. tot bewindhebber der Nedertandsche Oostindische Maatschappij, te Amsteldam. Het is vooral een lofzang op Nederlands roemrijke verleden en een toespeling op herstel van de positie van Nederland in de wereld dankzij onder andere de benoeming van Pieter van Winter. Lucretia van Merken wordt in het gedicht vermeld als ‘mijn hartvriendin van Merken / van Winters dierbaarste ogenlust’. Een volgend gedicht was Op de Nederlandsche kweekschoole, ten dienste der zeevaardy. Opgericht te Amsteldam (1785). De taak van de leerlingen is volgens het gedicht het herstellen van Nederlands roem op zee. De vaderlandslievende strekking komt overeen met die van de hierboven beschreven gedichten. Een ander gedicht schreef Griethuizen in 1786 naar aanleiding van het orgelspel van een jonge, kennelijk blinde orgelspeler, die door haar in het gedicht aangemoedigd wordt, Op het kunstryk orgelspel van den heere Anthoni Cornelis Boursse. Ten slotte is er dan nog het gedicht ter gelegenheid van het overlijden van Lucretia Wilhelmina van Merken. Het verscheen in 1790 als openingsgedicht in een bundel ter nagedachtenis aan de grote dichteres. Petronella Moenso en Adriana van Overstrateno leverden de derde en vierde bijdrage aan deze bundel. Het tweede gedicht is ondertekend door H.W.M.D. De opzet van de bundel doet vermoeden dat dit de initialen van een vrouwelijke auteur zijn, aangezien na Van Overstratens gedicht de mannen aan het woord komen. | |
1. Aan den heer Nicolaas Simon van WinterDit gedicht is geschreven als troost voor Nicolaas Simon van Winter bij het overlijden van zijn vrouw Lucretia Wilhelmina van Merken. Griethuizen wendt haar retorische kwaliteiten aan om Van Winter te troosten: in het gedicht zijn de bekende componenten troost, aanwijzing van het verlies en lof op de overledene te herkennen. De grootte van het geleden verlies wordt in dit geval gedemonstreerd door verwijzingen naar Van Merkens oeuvre met een speciaal accent op Het nut der tegenspoeden. | |
Aan den heer Nicolaas Simon van Winter, wegens het afsterven zijner echtgenote, mijne dierbare vriendinne, vrouwe Lucretia Wilhelmina van Merken
Nog zelf gedompeld in den rouwe,
Daar 't waardig voorwerp uwer trouwe,
Mijn dierbre hartvriendin, die gadeloze vrouwe,
Thans rust in 't pas gesloten graf;
5[regelnummer]
Daar liefde en vriendschap troostloos schreien,
En 't treurend zangkoor grafwaart leien,
Legge ik bij u den rouwplicht af.Ga naar voetnoot7
Bij u, o waardigste aller vrinden,
Die 'tgeen uw hart aan de aard' kon binden,
10[regelnummer]
Na 't derven uwer ga, niet meer op aard' kunt vinden,
En schreiende opziet naar omhoog,
| |
[pagina 672]
| |
Mijn zangster zal haar kracht beproeven;
Zij wil u troosten, niet bedroeven,
Al rolt haarzelve een traan van 't oog.
15[regelnummer]
Of zou mijn hart zijn plicht niet weten;
Zoude ik Lucretia vergeten;
Haar, die bij zoveel kunst heeft zoveel deugds bezeten;
Wier vriendschap mij zo dierbaar was;
Wier liefde mijne feilen dekte,
20[regelnummer]
Mijn hart een trouwe leidsvrouw strekte,
En aan mijn kunst tot peilkompas?
Al zwemt ons oog in tranenbeken,
Om dierbre vrienden, ons ontweken,
't Herdenken aan hun waarde, en van hun deugd te spreken,
25[regelnummer]
Strekt de afgematte ziel tot vreugd;
En is ons oog tot schreien vaardig,
Van Merken is die tranen waardig;
Zij zijn getuigen van haar deugd.
Wie schetst haar treflijk beeld naar 't leven?
30[regelnummer]
Wie zal haar lof naar waarde geven?
Ze is boven alle lof, hoe groot die zij, verheven,
En schijnt met ongeleenden gloed.
Wie echter kan haar lof verzwijgen,
Daar 't hart geen ademtocht kan krijgen,
35[regelnummer]
Zo 't aan zijn inspraak niet voldoet?
Wie steeg, als zij, met mannenstappen,
Zo vroeg de steile glorietrappen
Der vindingrijke kunst en eedle wetenschappen
Met zo veel moed en ijver op?
40[regelnummer]
Wie voerde 't godlijk kunstvermogen,
Aan haar geschonken uit den hogen,
Zo groots, zo luisterrijk in top?
Wie was, als zij, zo fiks ervaren,
Niet slechts in 's lands historieblaren
45[regelnummer]
Maar in 't gedenkboek zelfs van 's werelds lentejaren,
Hoe duister ook de aloudheid zij?
Men roem' die kunde in schrandre mannen,
Van Merken durft den schroom verbannen,
En streeft haar kunne ver voorbij.
50[regelnummer]
Wie wist, als zij, door klem van reden,
Elks hart als buigzaam was te kneden?
Wie gaf den achtbren ernst zo veel bekoorlijkheden;
| |
[pagina 673]
| |
De blijdschap dat bedaard gelaat?
Wie wist, in denken, spreken, schrijven,
55[regelnummer]
Zichzelve altoos gelijk te blijven,
In zulken gouden middenmaat?
Dan ach! Lucretia! mijn waarde!
Het lijden was uw lot op aarde,
't Zij 't leed van uw gezin uw vrome ziel bezwaarde,
60[regelnummer]
Of eigen ramp u zuchten deed.
Maar, in de kruisschool zelf bedreven,
Wist ge ook den besten troost te geven
Aan 't zwoegend hart, dat rampspoed leed.
Van Winter! moest uw hart, voorhenen,
65[regelnummer]
Een teergeliefde gâ bewenen,
Waarin gij deugd, verstand, en godsvrucht zaagt verenen,
De Algoedheid schonk dien schat u weer
In haar vriendin: zij, uwer waardig,
En voor uw telgGa naar voetnoot69 ten bijstand vaardig,
70[regelnummer]
Gaf beider lot den blijdsten keer.
De godsdienst wenkte u naar haar drempel,
Ontving uw zangen in haar tempel,
Graveerde uw namen niet op enen gouden stempel,
Maar sprak, verrukt: Dees melodie
75[regelnummer]
Zal, bij mijn koren en altaren,
Altoos het heilig vuur bewaren
Der godgewijde poëzie.
Men zwijge van AmfionsGa naar voetnoot78-79 dromen:
Laat OrfeusGa naar voetnoot78-79' lier den loop der stromen,
80[regelnummer]
En 't brullend woudgezin door toverklank betomen;
Van Merkens lier, door groter kracht,
Doet, op het klinken harer snaren,
Het woên der driften fluks bedaren,
En hartewee, en jammerklacht.
85[regelnummer]
Hoe fel het onheil ook moog' woeden,
En 't hart geen uitkomst kan vermoeden,
Van Winter! sla het oog op 't Nut der Tegenspoeden;
Straks worden rouwe en druk geweerd:
't Zijn englentonen die hier rollen:
90[regelnummer]
Zij doen in 't oog de tranen stollen,
Daar 't onheil zelfs in heil verkeert.
Vergeet, vergeet uw bangste dagen:
Waart gij getuige van haar plagen,
| |
[pagina 674]
| |
Gij zaagt haar ook in 't leed door de Almacht onderschragen
95[regelnummer]
Met onvoorbeeldelijken moed.
Gij zaagt haar, lijdzaam, kalm, gebogen,
Betrouwen op het Alvermogen,
En haken naar het hoogste goed.
Geen wonder! schoon uw beider leven
100[regelnummer]
Een schets van 't hoogste heil kon geven,
Haar godgewijde ziel mocht aan deze aard' niet kleven,
Maar wachtte een eeuwig heil omhoog.
Nu mag zij, in het hemels Eden,
Op rozen, zonder doornen, treden,
105[regelnummer]
En wordt bestraald door 't godlijk oog.
Daar zal haar smart noch lijden prangen;
Daar wijdt zij nieuwe beurtgezangen,
Door 't zalig englenkoor op hoger toon vervangen,
Al juichend haar Verlosser toe;
110[regelnummer]
Daar zal ze in kennis steeds vermeêren,
In vriendschap zelfs met God verkeren;
Daar, daar verbeidt ze u, blij te moe.
Wat slaan wij dan nog schreiende ogen
Om 'tgeen wij derven naar den hogen?
115[regelnummer]
Het denkbeeld van haar heil moet onze tranen drogen,
En juichen doen om haar gewin.
Wij zijn slechts voor een poos gescheiden;
Eens zal Gods liefde ons ook geleiden
Bij haar, ten blijden hemel in.
120[regelnummer]
Ei, matig dan, mijn vriend! uw rouwe.
De gulle vriendschap zweert u trouwe;
Alwie verdiensten eert, eert uw beroemde vrouwe,
Wier as men billijk heilig acht.
Haar naam zal eeuwig bij ons leven;
125[regelnummer]
Haar lof op alle tongen zweven,
Zelfs bij het laatste nageslacht.
| |
[pagina 675]
| |
2. WiegzangDat Griethuizen ook na de dood van Van Merken zeer betrokken bleef bij de familie Van Winter, blijkt uit het volgende gedicht op het dochtertje van Anna Louiza van der Poorten en Pieter van Winter, Lucretia's stiefzoon. De ‘wiegzang’ is een imitatie van een gedicht van Lucretia van Merken op de geboorte van haar kleinkind, ‘Welkoomgroete aan mijn kleindochtertje, Lucretia Johanna van Winter, bij hare geboorte’. | |
Wiegzang, voor het dochtertje van den weledelen heer Pieter van Winter, N.S. zn. Bewindhebber der Nederlandse Oostindische maatschappij te Amsterdam, enz. en vrouwe Anna Louiza van der Poorten
Kleine schat van grote waarde!
Edel telgje! Aanminnig wicht!
Winterspruitje! lentebloempje!
'k Heet u welkoom door mijn dicht.
5[regelnummer]
'k Heet u welkoom in dit leven,
Schoon gij 't schreiende begroet,
Wijl gij 't edel spraakvermogen
Eerst allengs verkrijgen moet.
Sla uw vriendlijke oogjes open:
10[regelnummer]
Zie van welk een groots geheel
De Opperoorzaak van uw leven
U gevormd heeft tot een deel.
Zie hoe op zijn welbehagen
Milde liefde zich verblijdt,
15[regelnummer]
Als ze u poogt voor leed te hoeden,
Zich in uw verzorging kwijt.
Zie... maar, neen! dit treffend schouwspel
Gaat nog buiten uwen kring;
't Oordeel, in de jeugd omzwachteld,
20[regelnummer]
Kent nog geen bespiegeling.
Sluit dan vrij uw minlijke oogjes,
Slaap, terwijl de vriendschap waakt,
En u, in uw sluimrend leven,
Beurt om beurt, met zang vermaakt.
25[regelnummer]
Luister, luister naar die tonen!
Grootmama is voorgegaan:
Blijdschap deed haar dichtaêr zwellen;
Liefde bracht haar zangstof aan.
'k Durf haar blijden toon vervangen,
30[regelnummer]
Schoon met minder kunst bedeeld,
Wijl de luistergrage jonkheid
Door verandring wordt gestreeld.
Wellust van Van Winters ogen!
Vreugd van Van der Poortens spruit!
35[regelnummer]
Leef tot beider vergenoegen;
Munt, als zij, in deugden uit.
| |
[pagina 676]
| |
Zuig die met het dierbaar voedsel
Van uw waarde zoogster in.
Wijsheid, zonder praalvertoning,
40[regelnummer]
Trekke, als hunne, ook uw min.
De Almacht dekke u met haar vleuglen,
Schrage u door haar liefde en macht,
Hoede uw jeugd voor 's levens rampen,
Schenk' haar englen u ter wacht!
45[regelnummer]
O, wat spelt de maatschappije
Zich al heils, in later tijd,
Van een telgje uit zulk een stamhuis,
Aan haar welvaart toegewijd!
Bronnen |
|