Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 602]
| |
Van epica tot bestseller-auteur
| |
[pagina 603]
| |
109 H Roosing (naar Lapis), Margareta Geertruid van der Werken Met haar ganzenveer noteert de schrijfster ‘Kleijne Clarissa’, de titel van haar boek uit 1790
| |
[pagina 604]
| |
biografische sporen totdat in 1781 kapitein De Cambon overlijdt en in Den Haag pro deo wordt begraven: het lijkt er dus op dat er ernstige financiële problemen waren. Vanaf 1791 was de weduwe Cambon-van der Werken lid van het Haagse kunstgenootschap ‘Kunstliefde spaart geen vlijt’, hetgeen op een min of meer gevestigd auteurschap wijst. Van der Werken had inderdaad niet stilgezeten. Na het epos verschijnt te 's-Hertogenbosch een heroïde, Brief van Abelard aan Eloiza, en daarop volgen met een zekere regelmaat gelegenheidsgedichten, voornamelijk met betrekking op het Oranjehuis. Ze werkt ook voor het toneel, met eigen werk als het ‘nastukje’ De zege-praal der min, maar vooral met vertalingen uit het Frans (!), zoals Hamlet en Koning Lear. Er is reden aan te nemen dat dit dicht- en vertaalwerk mede of misschien wel vooral om financiële redenen werd aangepakt. Verreweg haar succesvolste werk was het jeugdboek De kleine Grandisson, of de gehoorzame zoon In eene reeks van Brieven en Saamenspraaken, dat in twee delen in 1782 in Den Haag verscheen, later gevolgd door nog eens twee delen onder de titel De jonge Grandisson (1786). Er verschenen enkele herdrukken van en er werd ook een leerboek van gemaakt, ‘verkort, en in themata's of kleine leeslesjes verdeeld’. Bovendien verschenen er vertalingen in het Engels en het Frans en vandaaruit in het Duits en het Zweeds. Die Franse vertaling is een eeuw lang heel Europa door eindeloos herdrukt, helaas niet onder de naam van de Hollandse schrijfster, maar meest onder die van de Franse vertaler, Arnauld Berquin, in zijn tijd zeer bekend. Kortom, Van der Werken was een van de weinige Nederlanders die een internationale bestseller hebben geproduceerd, maar vrijwel niemand weet dat. Qua opzet en inhoud is het een eenvoudig boek. Willem, uit logeren bij de familie Grandisson, doet verslag aan zijn moeder van wat hij zoal meemaakt, waaronder ervaringen in de natuur. In een brief wordt bijvoorbeeld iets verteld over het leven der mieren. Zijn beste vriend is de edele Karel en ook van diens zuster Emilia houdt hij veel. De oudste broer Eduard daarentegen vertolkt vaak de slechte rol. De titel van het boek sluit uiteraard aan bij de befaamde roman van Samuel Richardson, The history of Sir Charles Grandison (1753-1754). Toch is Van der Werken een eigen, vooral didactische weg gegaan. Ze heeft de titel, zoals ze vertelt, gekozen om de lezer een indicatie te geven van wat te verwachten viel. Zoals Sir Charles een deugdheld is, zo is ook zijn ‘zoon’ Karel dat. Een ander boek in dezelfde trant, De kleine Klarissa (1790), heeft het eerdere succes niet kunnen evenaren, al heeft het toch wel een Engelse vertaling gekend, die zelfs ook nog in de Verenigde Staten is uitgegeven. Op de titelpagina van die vertaling krijgt ze dan toch de haar toekomende eer: ‘translated from the Dutch of Madam de Cambon’, zoals dat trouwens ook op de Engelse vertaling van De kleine Grandisson al te lezen stond. | |
1. Willem de IV(fragment uit boek VI). In verband met de oorlog tegen Frankrijk (1747) is het stadhouderschap erfelijk verklaard, wat de Oranjeklant Van der Werken uiteraard zeer toejuichte. | |
Willem de IV
Nauw was het krijgsalarm dus hoog in top gestegen,
Of Neêrlands wijze staat, na ernstig overwegen,
Vond goed, de vrijheid, en haar duur verkregen erf,
Tot in alle eeuwen te beschermen voor 't bederf:
5[regelnummer]
Men heeft hiertoe een held, een opperhoofd van noden,
Dus roept men al den raad bijeen, en noodt de godenGa naar voetnoot6
Van 't land te samen, om, met wijselijk beleid,
Te zorgen voor elks nut, en heil, en zekerheid.
't Stadhouderlijk gezag, 's lands veldheer opgedragen,
| |
[pagina 605]
| |
10[regelnummer]
Wordt door de hoofden, met een algemeen behagen,
Voor eeuwig toegewijd aan 't vorstelijk geslacht,
Van dien beroemden held; die marGa naar voetnoot12, gans onverwacht,
Klonk ras door 't ruime rond; men zag aan alle kanten
Nu weer d' oranje vlag op 't hoogst der torens planten.
15[regelnummer]
De liefde en 't heus ontzag voor dien volmaakten vorst,
Op 't allerdiepste reeds geworteld in elks borst,
Kreeg meer en meerder kracht: de muitzucht werd verdreven:
En d' eendracht schijnt opnieuw door gans Euroop te leven.
't Vernoegen groeit, door een zo zegenrijken tijd,
20[regelnummer]
En bant de zorgen, door den fellen oorlogsstrijd,
Geteeld in elks gemoed, ter vlucht uit de gedachten:
Men schijnt nu niet dan heil en voorspoed te verwachten.
| |
2. De kleine Grandisson (1782).a. [Voorrede]De schrijfster legt uit dat ze opzettelijk gewone gebeurtenissen heeft verwerkt. | |
De kleine Grandisson [Voorrede]De zaak was hier te onderwijzen, en niet iets wonderbaars te vertellen: ongemene gebeurtenissen zouden den geest ten enemaal hebben ingenomen, en van het eenvoudige hebben afgeleid: dezelve zouden met den gewonen levensloop der kinderen strijdig zijn geweest, dewijl zeldzame ontmoetingen weinig voorkomen in die tedere jaren, die nog aan gene grote lotverwisselingen zijn blootgesteld. De kleine Grandisson moest een voorbeeld strekken tot ieders navolging: elk jongeling moest zich in zijnen dagelijksen levensloop in deszelfs plaats kunnen stellen, om dus zijne eigene plichtsbetrachtingen met de zijne in vergelijking te kunnen brengen. 't Zij aan een kundig algemeen te beoordelen of mijne gevoelens gegrond zijn. Heeft Richardson zijnen Grandisson geschreven, ter verbetering van 't mensdom; ik trachtte van verre zijn voetspoor na te treden, om den kinderen een voorbeeld tot deugdmin voor te stellen. De oprechte vlijt mijner poging, de tedere genegenheid voor mijne jonge landsgenoten, die altoos ene ruime plaats in mijn hart heeft gehad, hoopt op toegevenheid. | |
[pagina 606]
| |
b. [Enkele fragmenten uit brief XXIII en XXIV]In de eerste brief doet Willem verslag van de manier waarop een dienstbode behandeld wordt en beklaagt hij zijn moeder dat die maar zo weinig huishoudelijke hulp heeft; in de antwoordbrief gaat de moeder daarop in. Er lijken autobiografische trekjes in deze brieven aanwezig. Willem heeft geen vader meer, en inderdaad was kapitein De Cambon al voor het verschijnen van het boek gestorven. De vader van Willem was ‘kolonel’ - dus een beetje hoger in rang dan de echtgenoot van Van der Werken. De moeder wijst er trots op dat zij door haar naarstigheid in het onderhoud van haar gezin heeft voorzien. Dat zou goed stroken met de literaire activiteiten van De Cambon-Van der Werken. | |
De kleine Grandisson [Enkele fragmenten uit brief XXIII en XXIV]Willem aan zijne moeder. Den 24 juli.
Een van de dienstmeiden hier in huis is zeer ziek. Zie nu, lieve Mama, hoe goed Emilia is. Zij was des morgens al vroeg op om zelf aan die meid een kommetje kalfsnat te brengen; en zij was niet tevreden, voordat zij het haar had zien uitdrinken; er werd terstond op haar bevel een doctor gehaald, en zij laat de zieke oppassen als of het hare zuster ware. Hoe beminnelijk is het in een jonge juffer zo menslievend te wezen. Eduard verweet het haar: ‘Het staat u mooi’, zeide hij ‘uwe meid te dienen’. ‘En waarom niet, broeder?’, antwoordde zij. ‘Gij speelt wel met een knecht op het kegelspel; en ik draag zorg voor ene meid uit medelij. Ene dienstmeid is een mens gelijk wij: ik bedenk hoe blij ik zou zijn, als ik in hare plaats ware, dat men mij liefde bewees.’ Eduard werd wat beschaamd en sloop uit de kamer. Mijne moeder doet ook gelijk Emilia, dacht ik hier op. Het heugt mij nog, dat onze Hanna de koorts had, en dat gij toen ook zorg voor haar droeg. Maar dit geheugen brengt mij iets te binnen, dat mij bedroefd maakt: hoe ongelukkig zijt gij! hier zijn zovele dienstboden, en gij, arme Mama! hebt maar een enkel meisje: gij moet zelf zo vele bezigheden waarnemen, die zo weinig passen aan de weduwe van een kolonel. [...]
Mevrouw D... aan Willem, den 6 augustus.
[...] Maar waarom bedroeft het u lieve Willem, dat ik niet dan een enkel dienstmeisje hebbe; de veelheid der bedienden maakt het geluk niet uit; zij strekken veelal meer tot staatsie dan tot gemak. Een iegelijk bediende kan tot nut zijn in de huishouding, maar hij vermeerdert teffens de zorg van den meester en meesteresse; indien ik de vermogens hadde, zoude ik mij gewisselijk in dat geval naar mijn staat schikken. 't Is ene deugd, zovele bedienden te houden als onze middelen toelaten; men verschaft daardoor aan zijne behoeftige medeschepselen het levensonderhoud, waaraan zij anderszins mogelijk gebrek zouden lijden; doch dewijl het de hemel niet behaagd heeft, mij die vermogens te geven, smart het mij in genen delen, niet meer | |
[pagina 607]
| |
als een enig jong meisje tot mijne hulp te hebben. Ik ben vergenoegd: ik hebbe gene andere diensten nodig dan de hare. En wat zijn nu die bezigheden, die niet passen, zegt gij, aan de weduwe van een kolonel? Dit zeggen is onbedacht Willem! 't is geen oneer zichzelven te bedienen, als men geen geld heeft om eens anders diensten te betalen; 't zal u, na mijne dood meer vergenoeging geven, te mogen denken, mijne moeder bezorgde haar eigen eenvoudige maaltijden: onze kledinge was het werk harer handen: hare naarstigheid verschafte ons het nodige; dan indien gij u hoorde verwijten: uwe ouders leefden volgens hunnen rang en geboorte; zij hadden ene prachtige woning, fraaie huisraden en een groot gevolg van bedienden, maar zij hebben u niets laten overhouden, als een menigte schulden. Wat is dan de zoon eens kolonels? een veracht jongeling, die, schoon onschuldig, de schande zijner ouderen draagt, terwijl een eerlijk burger hem nauwlijks voor zijn gelijk wil erkennen. [...] Bronnen |