Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 495]
| |
Een pastorale vrouwenkring
| |
SilvanderDe dichteres bewijst met ‘Silvander’ het pastorale genre goed te beheersen. Zoals ook vaak het geval is in de herderszangen van Vergilius, het grote model voor dit genre, kent het gedicht refreinregels (op basis van vss. 13-14); traditioneel Vergiliaans is ook het slot: de avond maakt een einde aan het zingen. Pastoraal is de aankleding met - ideaal voorgestelde - natuurverschijnselen zoals het prachtige lenteweer begin maart. Ook de lof van de eenvoud behoort bij het herdersdicht: in werkelijkheid heeft vader De With zeker geen ‘stulp’ bewoond en op zijn verjaarsdis zullen geen gebraden kastanjes hebben geprijkt. Bij het ideale buitenleven behoort overigens ook dat vader De With in hooggestemde studie de hemel beschouwt (vss. 20-21). In de vss. 28 vv. omschrijft de dichteres hoe haar vader haar stimuleerde de gebruikelijke gelegenheidspoëzie te schrijven. | |
Silvander. Veldzang, ter verjaringe van mijnen vader Mr. Ludolph Adriaan de With
De groene lente lachte ons aan, en tooide 't hoofd
Met de eerste bloemen, die 't altelendeGa naar voetnoot2 aardrijk stooft
En koestert in zijn schoot, ontloken door de stralen
| |
[pagina 496]
| |
89 F Bleyswyk, titelgravure van de vertaling van Contarini's Pastor fido (1719) door Katharina Johanna de With Herders, herderinnen, jagers allen brengen eer aan de minnegod Cupido Waarschijnlijk werd dit fraai uitgegeven boek bekostigd door Katharina's vader
| |
[pagina 497]
| |
Der zon; men hoorde alom in bos en beemd en dalen
5[regelnummer]
De wildzang dartelende aanheffen 't morgenlied;
Wanneer Lykoris, op een nieuw-gesneden riet,Ga naar voetnoot6
Zich dus liet horen: o gewijde zanggodinnen!
Leert mij op vaders feest een reinen toon beginnen.
Bestraalt en zegent op dit uur mijn lage wijs:
10[regelnummer]
Zo ding ik, door uw gunst, naast andren om den prijs
Zo zal mijn veldzang als de blijde bronnen vlieten,
En ik mijn doelwit op dit heilrijk uur beschieten;
Zo trooste ik vader; zo verstrekk' mijn poëzij
Hem, krimpende van pijn, een heilzame artsenij.
15[regelnummer]
O zanggodinnen! kan u maagdenbeê bekoren,
Wilt op dit ogenblik mij gunstiglijk verhoren.
Ik zing voor vaders bed, die, in zijn ouderdom.
Maakt door weldadigheên den nijd en laster stom;
En de onbesmette deugd zijn kindren houdt voor ogen
20[regelnummer]
Terwijl hij wordt gevoerd door goudgesternde bogen,
In zijn bespiegeling met de ogen van 't verstand.
Ontvonkt dan in mijn borst een goddelijken brand,
Opdat mijn geest, te dof en laag, worde opgeheven,
Zo zal ik blijken van mijn tedre liefde geven;
25[regelnummer]
Zo trooste ik vader; zo verstrekk' mijn poëzij
Hem, krimpende van pijn, een heilzame artsenij.
Ik weet hoe 't hardersriet zijn oren kan behagen;
Hoe menigwerf hij, op den morgen mijner dagen,
Mij aanspoorde om in 't veld te zingen met den dag,
30[regelnummer]
Hetzij men op 't altaar het huwlijksoffer zag
Ontsteken, en een bruid met roos en myrt versieren;
Of het geboortefeest zou van een vrijster vieren
Der naastgelegen buurt; of zingen, aan den dans,
Om enen klimop- of een zachten rozenkrans.
35[regelnummer]
Zoude ik dan niet, hoe min 't mij lust,Ga naar voetnoot35 zijn hoogtijd eren?
Ai zanggodinnen wilt mij zuivre tonen leren:
Zo trooste ik vader, zo verstrekk' mijn poëzij
Hem, krimpende van pijn, een heilzame artsenij.
O driewerf blijde dag! o vrolijkste der dagen!
40[regelnummer]
Hoe zoude al 't juichend veld van uwen lof gewagen,
Zo niet mijn gulle vreugd ten dele wierd belet;
Nu ik moet zingen, tot mijn smert, voor vaders bed.
Zijt echter welkoom, en wil dikwerf blijder keren:
Zo zal ik u gelijk der goden feestdag eren;
45[regelnummer]
Zo zal van uwen lof gebergte en beemd en dal
De blijde weerklank ons toekaatsen. De echo zal
Niet denkende aan haar smert,Ga naar voetnoot46-47 met ons driewerf doen horen:
Gezegend was de stond toen vader wierd geboren;
Maar nog gezegender de dag thans blij gevierd.
50[regelnummer]
Dan zal de brave jeugd van 't karspelGa naar voetnoot50, opgesierd
| |
[pagina 498]
| |
Met myrtekransen, hem in onze stulp verjaren;
En wij geen eenden noch piepjonge duiven sparen,
Kalkoen noch kuikens, die gebroeid zijn op de werf;
Noch vette ganzen die wij mesten op het erf.
55[regelnummer]
Wij zullen schapen en ook jonge lammers slachten,
En hammen koken die geen koning zou verachten;
Kastanjes braden; ooft opdissen, geel als goud,
En blozende, of het eerst gebroken werd van 't hout;
Ja niets, van 't geen het hert vermaken kan, verzuimen.
60[regelnummer]
De nieuwe most zal op den berkemeierGa naar voetnoot60 schuimen
Terwijl elk roepen zal: Silvander leef verblijd!
De goden geven dat ge ons lang ten nutte zijt;
En doen, nu de ouderdom u kroont met zilvre haren,
U niet dan voorspoed, niet dan zegen wedervaren!
65[regelnummer]
Dus zong Lykoris, tot de aannaderende nacht
Haar in het zingen stuitte, en op de slaapkoets bracht.
Utrecht den 9. Maart des jaars. Bron |
|