Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 449]
| |
Bewonderaarster van Willem III
| |
[pagina 450]
| |
1. Algemeene vreugde, Ter aangenaame Gedachten van het 47ste verjaaren der Allerdoorluchtigste Majesteit van Groot Brittanje, enz: enz: enz. (fragment)In dit zinnespel komen naar aanleiding van de in Rijswijk getekende vrede verschillende allegorische figuren bijeen aan het hof van koning Dapperheid (Willem III). Ze praten met elkaar over de Negenjarige oorlog die de Republiek voerde tegen Spanje en Engeland. In onderstaand fragment zijn Tijd en Dapperheid in gesprek. Dan wordt Vrede feestelijk ingehaald. Ze vertelt, geholpen door Tijd, wat haar allemaal overkomen is. Ze is van dit hof weggelokt door Bedrog, Geveinsdheid, List en Logen en heeft de afgelopen negen jaar rondgezworven. Af en toe hoorde zij hoe het vorst Willem III verging. Zij is blij dat haar zus Geluk de koning vaak bijstond. Dit fragment eindigt ermee dat Vrede uit Polen geroepen werd, om weer naar Engeland terug te keren. | |
Algemeene vreugde, Ter aangenaame Gedachten van het 47ste verjaaren der Allerdoorluchtigste Majesteit van Groot Brittanje, enz: enz: enz. (fragment)
Tijd: Ik weet, o vorst! gy twijfelde nooit aan
't Beloofde loon, dat steeds de deugden staat te volgen:
Schoon Overdaad, Bedrog, Nijd, Logen, List, verbolgen
Zich kanten somwijl tegen 't raadbesluit der Tijd,
5[regelnummer]
Kreunt u daarover niet, mijn waardste schat, gij zijt
In 't ganse wereldrond, alleen mijn uitverkoren,
En, als 't Zijn Majesteit behaagt, de Tijd te horen
Na dezen maar een uur, elk die hem minde, zou
Dan blijken zien van Tijd zijn achting, liefde en trouw.
10[regelnummer]
Daar komt het JufferschapGa naar voetnoot10, vol eerbied, u ontmoeten.
De zoete Vrede schijnt van verre reeds te groeten,
De liefelijke Vreugd, Geluk, en Dankbaarheid
Geleiden haar. Gevalt het Uwe Majesteit,
Vergun toch aan de Tijd, uw oudsten Vriend, een bede;
15[regelnummer]
Mocht hij u zelve nu deez' langgewenste Vrede
Eens nader brengen. Dapperheid: Ja, gelei haar hier. Wat zal
Ik weigren aan een vriend, een, die mij overal
In vreugd en druk, in lief en leed is bijgebleven!
Wij geven u verlof. Vrede: Vorst Dapperheid, mijn leven!
20[regelnummer]
Wij zien u eenmaal nu nog weer, zo hoog verheugd,
Na negen jaren druk! mijn kracht bezwijkt van vreugd.
Ik blijf verbaasd, verrukt, met bei mijn armen, hangen
Om uwen dierbren hals. Dapperheid: Mijn blijdschap, mijn verlangen,
Bekorelijke Vreê, zijt welkom in dit hof,
25[regelnummer]
En onze rijken. Wie, wie gaf u immer stof
Om, zonder onzen last, den veldheer te verlaten?
Gij kende ons hert genoeg, en dat wij u nooit haten,
Verhaal ons, wat u toen, en namaals is gebeurd.
Vrede: 'k Ben nimmermeer van u gescheiden, maar gescheurd,
30[regelnummer]
O vorst! sta toe, dat wij een weinig eerst bedaren.
| |
[pagina 451]
| |
Uw hemels aangezicht, dat wij in zoveel jaren
Niet mochten zien, vergroot nu onze vreugd. Heer Tijd
Vermogen wij u iets te vragen? Gij, gij zijt
Getuigen hoe Bedrog, Geveinsdheid, List en Logen
35[regelnummer]
Ons hebben weggerukt, en schandelijk bedrogen.
Wat leden wij op weg al smaad, en laster, ach!
Mijn Vorst, vergun de Tijd, dat hij eens zelve mag
Vooraf verhalen, hoe 't zich al heeft toegedragen.
Dapperheid: Heer Tijd, voldoe de Vreê, wij luistren met behagen.
40[regelnummer]
Tijd: 't Zijn negen jaren, dat uw afgezant, Beleid,
Ten besten wierd gestuurd van veldheer Dapperheid.
De vorsten Heldenaard, en Wapenlust te samen
Met andren helden, die de Vrede minden, kwamen
Beleid omhelzen, die haar minnelijk ontmoet;
45[regelnummer]
Na blijde wellekom en heuse wedergroet,
Bestond vorst Wapenlust, aan heer Beleid te vragen,
Hoe zich vorst Dapperheid had in 't gevaar gedragen.
Wij zagen in een tent, een weinig daarvandaan,
Geveinsdheid, met Bedrog, List, Nijd en Logen staan
50[regelnummer]
Bedrukt, en hangend hoofd, gereed om zo te vluchten.
Vorst Hope was alleen, die, na ontelbre zuchten,
Zich met mevrouwen Vrees, en Droefheid waagt op zee:
Hoe menigmaal bad hij Verandering en Vreê,
Benevens vrouw Geluk, om hem weerom te leiden
55[regelnummer]
In 't machtig Rozenhof. Zij weigren dit, en scheiden
Met ongenoegen op het koude nare strand.
Vorst Hope reikte Vrees, en Droefheid elk een hand,
Begaf zich scheep, en voort op de ongena der baren.
De Vreê weet zelve hoe zij verder is gevaren.
60[regelnummer]
Dapperheid: Nu, zoete Vrede, heeft uw liefelijke geest
Zich wat hersteld? waar zijt gij toen zo lang geweest?
Vrede: Schier nergens, grote vorst, heb ik verblijf gevonden;
Want Ongestadigheid bracht mij geboeid, gebonden
Nu hier, dan daar, en liet mij gans alleen in 't Noord;
65[regelnummer]
Daar hebben wij somtijds eens, door vrouw Vreugd, gehoord
Hoe 't u al ging, mijn vorst: Verandering vloog henen,
En zette mij daar vast aan armen, hals en benen.
Het enigste, dat, nu en dan, mijn smert, en druk
Wat kon verdrijven, was te horen, hoe Geluk,
70[regelnummer]
Mijn Zuster, heel getrouw u meest was bijgebleven,
De Tijd kwam menigmaal, in vrees, mij hope geven;
Hoe dat Geluk gestaag haar minnaar lastig viel,
Om ons; ja, dat de lust tot mij haar ed'le ziel
Eens had verrukt, om zelf de legers te verlaten,
75[regelnummer]
Wat zij begon, haar ernst noch ijver kon niet baten,
| |
[pagina 452]
| |
Totdat de Tijd mij zelf Verandering deed zien.
Ik vloog hem om den hals. 't Is tijd, wij moeten vliên,
Sprak hij, in haast. Mevrouw Geluk heeft mij bevolen,
U weer te halen uit het diep verwarde Polen.
80[regelnummer]
Wij brengen hier BelloneGa naar voetnoot80, uw grootste vijandin;
Die Trotse zag mij met verachting aan, maar in
Verstand, mijn waardste schat, gevoelde ik mijne krachten
Zo rijzen, dat wij haar geen gramschap waardig achten.
Ik gaf mij dan, met dit gezelschap, op de weg.
85[regelnummer]
Wij hadden op de reis gestadig overleg
Naar welke hoven wij te zamen zouden keren.
81 Snijwerk door Joanna Koerten van een monogram, twee lauwertakken en ‘muntsgewijs’ de kop van keizer Tiberius Opgenomen in het bezoekersboek van de muntverzamelaar Nicolas Chevalier Van Halmale prees Koertens schaarkunst
| |
[pagina 453]
| |
2. Op de nooit gehoorde schaarkunst van juffrouw Joanna KoertenDit gedicht kreeg een plek in het Stamboek uit 1736 waarin de meeste verzen aan de kunstenares Joanna Koerten (1650-1715) gebundeld zijn. Van Halmale maakt gebruik van het topos dat de ‘mannen luister’ wordt overtroffen door de kunsten - en dan met name de knipkunst - van deze vrouw. | |
Op de nooit gehoorde schaarkunst van juffrouw Joanna Koerten
Toen vrouw Natuur kreeg list en zin,
Om aan de vrouwelijke kunne
Een goddelijke gaaf te gunnen,
Blies zij dien geest Joanna in,
5[regelnummer]
Om glorierijk daardoor te prijken,
En deê der mannen luister wijken.
Dees vrouw trotseert de kunstenaars.
Dees vrouw vertoont haar groot vermogen
Door wondren van haar hand voltogen,
10[regelnummer]
En beelden overschoon en schaars.
De wereld hoort m'er van gewagen,
Nu zulk een kunstzon op komt dagen.
Wie vindt men zo vol hemels vier?
Wat stervling kwam ons oit te voren?
15[regelnummer]
Licht wordt haar weerga nooit geboren,
Die 't leven schept in dun papier,
Gelijk ons Koerten mee komt delen
In enen schat van kunstjuwelen.
Zij toont ons water, zeên en land;
20[regelnummer]
Laat vogelen en vissen zweven;
Geeft tam en wild gedierte 't leven,
En heeft en boom en bloem geplant,
En hoven vol van heerlijkheden,
Elk, als een TempeGa naar voetnoot24, schoon gesneden.
25[regelnummer]
Aan vorsten rijk van majesteit,
Monarchen, prinsen, grote heren,
Die thans de wereld door regeren,
Gunt hare schaar d' onsterflijkheid.
Daar kan, zo komt elks beeld te pralen,
30[regelnummer]
Noch marmer noch metaal bij halen.
Aan d' Oudheid, die veel wondren zag,
Noch aan Lysippen, ProtogenenGa naar voetnoot32,
Noch kunstgodinnen zijn verschenen
Een kunst als hier komt voor den dag.
35[regelnummer]
Dat kon MinerveGa naar voetnoot35 nôGa naar voetnoot35 geloven,
| |
[pagina 454]
| |
Voor 't wondernieuws blonk voor haar ogen.
Al zei de wijze Salomon:
‘Gij ziet geen nieuws meer in uw dagen’,
Hij zou, indien 't zijn ogen zagen,
40[regelnummer]
Ook roepen: dit schijnt als de zon
Bij allerleie grote lichten,
Die willig voor deez' schaar-vond zwichten.
Dies zal, met recht, de vlugge Faam
Haar doening door al 't aardrijk roemen,
45[regelnummer]
En haar de ziel der schaarkunst noemen,
Tot glorie van haar kunst en naam:
En zal die eerlof nooit verdwijnen
Zo lang als Febus' stralen schijnen.
Bronnen |
|