Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 455]
| |
Liedjes bij het handwerk
| |
1. Van den verloren zoneIn dit liedje berijmt Van Wouwe eenvoudig en volks de bekende parabel. Zij voegt er ‘hors texte’ een les aan toe voor de meisjes in de Apostelinnenwerkzaal. | |
Van den verloren zoneStemme: Als de zielen Christi snelle Ik vind in de Schrifture
Een wonderschoon figure
Van enen vader klaar.
Die had een zoon. Voorwaar
5[regelnummer]
Dezen was hem rebelle,
Daarbij zo hoog van moed
En hij kwam hem dikwijls kwellen
Om zijn patrimoniegoedGa naar voetnoot8.
Den vader zeer beladen
10[regelnummer]
Heeft hem hierop beraden
En hij gaf hem gans en heel
In d'hand zijn moeders deel
En hij stelde hem in eren
Met goud, zilver, zadel en peerd,
15[regelnummer]
Ketens, ringen, geld en kleren,
| |
[pagina 456]
| |
't Welk den zoon zeer blijd' aanveerdt.
Toen is hij te peerd gezeten,
Den vader droevig kreette,
Sprak adieu mijnen lieven zoon
20[regelnummer]
En gaf hem een goed sermoon.
Maar den zoon zonder bewegen
Heeft met vreugd adieu gezeid,
Tot lichtveerdigheid genegen
Vrolijk hij ten land uit rijdt.
25[regelnummer]
Toen heeft hij gaan domineren
En zijn geldeken gaan verteren
In wulpsen overdaad,
Met lichte vrouwkens kwaad,
TuisenGa naar voetnoot29, spelen, dansen, springen:
30[regelnummer]
Men dronk daar de volle fluitGa naar voetnoot30.
Maar zijn kleren, ketens, ringen
Trekken die vuil dantenGa naar voetnoot32 uit.
Korts daarna heeft men vernomen
Enen dieren tijd aankomen.
35[regelnummer]
Toen was hij zonder geld
En van honger zeer gekweld.
Hij heeft dan vol betrouwen
Bij een huismanGa naar voetnoot38 hem verhuurd
Om de verkenen te stouwen,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
DaarGa naar voetnoot40 hij zijn misdaad bezuurt.
Door de honger gonk hij eten
Met de verkens die hem beten.
Den huisman hierom gestoord,
Joeg hem met veel slagen voort.
45[regelnummer]
Toen begost den zoon te klagen:
Ach! Mijn vader goed en weerd
Heeft veel boden ende slaven
Die hij vriendelijk trakteertGa naar voetnoot48.
'k Zal gaan bidden met verlangen
50[regelnummer]
Of hij mij toch wilt ontvangen,
Niet als zoon of eigen kind,
Want ik 't niet en heb verdiend,
Maar als slaaf of huurling mede.
Al dient dit tot mijn confuis,
55[regelnummer]
Ik zal wezen wel te vrede
Mag ik zijn maar in zijn huis.
Als den vader vol meedogen
| |
[pagina 457]
| |
Zijnen zoon zag voor zijn ogen,
Heeft hem blijdelijk ontvaan,
60[regelnummer]
Daartoe een vet kalf doen slaan
Om de vrienden te trakterenGa naar voetnoot61
En den zoon zeer triomfant
Gaf hij wederom nieuw kleren,
Ketens, ringen aan de hand.
65[regelnummer]
Den oudsten zoon hem stoorden
Als hij dees vreugd aanhoorden;
Sprak dus zijnen vader aan:
Gij en hebt nooit bok doen slaan
Om aan mij op te dragen,
70[regelnummer]
Die u heb getrouw gediend.
Maar het vet kalf moet men slagen
Voor hem die was wulps gezind.
Den vader sprak met reden:
Weest, o lieven zoon, tevreden.
75[regelnummer]
Gij bleeft altijd bij mij,
Dus was ik met u vrij.
Dezen die was verloren
En in mijn bijwezen dood,
Nu is hij weder verkoren.
80[regelnummer]
Dus maakt met mij blijdschap groot.
O zondaars wilt hier bemerken
Die door uw kwade werken
Van God zijt afgegaan
En gehangen Satan aan:
85[regelnummer]
Tracht dees weerde les te leren
Van dezen zoon met spoed.
Wilt u weer tot God bekeren
En hem dienen met ootmoed.
Gij jonge tere jeugd,
90[regelnummer]
Wilt gij God zeer behagen,
Begeeft u vroeg ter deugd.
Wilt God uw hert opdragen,
Want in den ouderdom
Is 't kwalijk te beginnen:
95[regelnummer]
't Zijn zemelsGa naar voetnoot95 dan voor blomGa naar voetnoot95
Men moet van jongs God dienen,
Verlaat de wereld eerst,
Zo zal zij u niet zeggen
Tot schand van uwen geest
100[regelnummer]
Dat zij u moest verleggenGa naar voetnoot100.
| |
[pagina 458]
| |
2. In den staat der verlatenheid der Godminnende zieleDit liedje gebruikt het bekende bijbelse beeld van de tortelduif. Wat inzet als een tedere allegorische beschouwing, gaat dra over in uitleg en waarschuwing. Dat laatste hoorde overigens thuis in de handwerkklas. | |
In den staat der verlatenheid der Godminnende zieleStemme: Wat dunkt u den kale jonker (of) 'k Zag lest een tortelduifken wenen
Al op een herderin haar schoot,
Het was verlaten, 't was allene,
Het was bedroefd al totter dood:
5[regelnummer]
Dit edel dierken uitverkoren
Had zijn weergaaikenGa naar voetnoot6 verloren,
Waardoor het was zozeer in pijn
Dat 't nergens mee getroost kost zijn.
Een vreemde herderin kwam strijken
10[regelnummer]
Den vleugel van dit treurig dier.
't Duifken bevreesd begost te wijken,
't Had in dat strelen geen plezier.
Het poogden zich om weg te vluchten
Want 't droevig hertjen was vol zuchten.
15[regelnummer]
Zijn enig troost en wens voorwaar
Was te zijn bij zijn weerpaar.
Toen kwam daar enen valk gevlogen,
Die dee dat duifken groot gekwel,
Hij meenden 't van den schoot te togenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Maar d' herderin bewaarden 't wel.
Eilaas dit dier vol angst en pijne
Dat scheen van vreze te verdwijnen
Maar 't meeste lijden dat 't nog haaiGa naar voetnoot23,
Was 't missen van zijn wedergaai.
25[regelnummer]
Ik die dit zag, begost te letten
En nam mij voor in dit gevaar
Dit droevig duifken te verzetten
En 't helpen bij zijn wederpaar.
O christen ziel, wilt hier bemerken
30[regelnummer]
Dat in den schoot der Roomse kerke
Dit tortelduifken zoet van aard
Met grote zorg nog wordt bewaard.
Dit duifken is tot alder spatie
Een ziel die tracht te leven reenGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
En dan eens mist het licht der gratieGa naar voetnoot35
| |
[pagina 459]
| |
Vindt haar in duisternis alleen.
Dan komt den duivel haar bestrijden
En onder veel angst en lijden
Den opstand van de kwaai natuur
40[regelnummer]
't Welk haar dan pijnigt 't aller uur.
Dan komt de wereld haar bestrelen
Met haar wellust en valse vreugd
En zoekt dit hart zo te verdelen
En te verleidenGa naar voetnoot44 van de deugd
45[regelnummer]
De ziel bevreesd van 's werelds strijden
Poogt haar tot vluchten en wijken
Want wat d'aarde op 's wereld biedtGa naar voetnoot47
Dient de rein ziel maar tot verdriet.
Geen wereld kan een ziel verzaden
50[regelnummer]
Noch troosten 't hert dat God bemint,
Het blijft met angst en vrees beladen
Want buiten God geen troost men vindt.
Zij zoekt, zij dwaalt langst alle einden
Totdat zij vindt den welbeminden,
55[regelnummer]
Want al haar troost en wens voorwaar
Is God, haar rust, haar wederpaar.
Bron |
|