Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 460]
| |
Alles heb ik verkeerd gedaan
| |
Waarachtig beklagdicht (fragment)Naar aanleiding van haar vijftigjarig jubileum in het Antwerpse gasthuis heeft zuster Maria Barbara van Wemmel zelf een lang gedicht in alexandrijnen geschreven, opgesierd met talrijke jaarschriften over haar jubileumjaar. Tegenover de dankbaarheid en de jubel van de traditionele huldiging staan hier zelfbeschuldiging, berouw en overgave: ze kijkt somber, eerlijk en genadeloos terug op de onvolmaaktheid van haar eigen leven. Van de hand van een religieuze die de communauteit van het gasthuis had geleid, was het gedicht op deze wijze een exemplarische manifestatie van deemoed. De onherspelbare sententieuze jaarschriften, die bij elke strofenwisseling optreden, zijn hieronder weggelaten. | |
Waarachtig beklagdicht over den kwalijk besteden tijd van de gepasseerde en onwederroepelijke jaren, gemaakt door en voor zuster Maria Barbara van Wemmel op haar vijftigjarig jubilee in het gasthuis van Antwerpen. Zij wel wetende dat tegen haar eens zal gezeid worden: ‘Komt ten oordeel en geeft rekening van uw vorig leven, uwen tijd en bestier’. O mijne ziel, waar zullen wij dan vluchten?
Wel hoe, mijn zwakke pen, zult gij u gaan begeven,
En gij, o trage hand, hoe kunt gij zonder beven
Beschrijven gaan den tijd die g' hebt zo slecht besteed
Tot Gods en armen dienst? En daar gij zelve weet
5[regelnummer]
Dat 't oordeel eens zal staanGa naar voetnoot5 alleen op deze werken
En dat God zonder die geen ander zal bemerkenGa naar voetnoot6,
Peist, hoe onachtzaam gij die jaren hebt gepleegd
En 't meest door d' eigenliefd gedurig waart beweegd.
Wat hebt gij toch gedaan, waar d' handen aan gesteken?
| |
[pagina 461]
| |
10[regelnummer]
Uw werk was onvolmaakt, uw handel vol gebreken,
Uw oog op anders last, uw eigen onbekend.Ga naar voetnoot11
Zou dit voldoen voor u? O neen dat niet en mentGa naar voetnoot12.
Wilt gij, mijn trage ziel, u eeuwig niet beklagen,
Verandert uw gewoel en wilt u voortaan dragen
15[regelnummer]
Niet zo gij hebt gedaan tot nog toe dag en nacht,
Maar zo men in't begin van u wel had verwacht.
Waar is gehoorzaamheid, die gij hier kwaamt beloven?
Dat gij zoudt zuiver zijn en arrem daarenboven?
Waar heeft men ooit gezien dat aan u iet ontbrak
20[regelnummer]
En uwen sturen toet terstond niet uit en stak?Ga naar voetnoot20
Gehoorzaamheid eilaas, ja als 't was naar de zinnen,
Maar zo 't contrarie was, dan zag men dat vanbinnen
Veel murmuratie stak en wat een bozen aard
Dat Adam van 't begin in't mensen harte baard'Ga naar voetnoot24.
25[regelnummer]
Mijn bloed dat wordt verstijfd, mijn haren gaan oprijzen,
Mijn ziel zoekt naar de vlucht, wanneer ik maar wil peizen
Wat dat ik heb beloofd en aan God toegezeid
En samenGa naar voetnoot28 overdenk mijn ongetrouwigheid.
Als ik was in de kerke, waar liepen mijn gedachten?
30[regelnummer]
Getijden die ik las, verstrooid en weinig achtteGa naar voetnoot30,
VerzuimdeGa naar voetnoot31 menigmaal den dienst en ook de Mis,
In 't horen van Gods woord traag, so 't gevol[le]g is.
Hoe menigmaal, wanneer het tijd was om te waken
Door vadsigheid vertraagd, heb ik gaan zitten slapen
35[regelnummer]
Oftewel slechts voldaan den nood door het getreur,
MaarGa naar voetnoot36 ijverig genoeg tot eigenliefds faveur!
Geneigd tot zinnenlust, in gemak, drinken, eten,
Te zien, te horen aan en menigvuldig spreken
En veel tijd overbracht met die daar niet was bij.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
D'een zegt: ‘zo doet die’ en d'ander: ‘zo was zij’
En ik was minst volmaakt, als ik het meest wou klagen,
Want ik niemand verdroeg en 't moest mij al verdragen.Ga naar voetnoot42
En ziet, laatdunkendheid, hoverdie, geern geacht,
Heeft droefheid, vrees en haat met gramschap ingebracht.
45[regelnummer]
Dus heb 'k, ellendig mens, nu meer als vijftig jaren
Gezweefd in deze zee, gesmeten door de baren,
Dan hoog door ijdel wind, dan door mismoed in 't zand
En waar dat ik mij keer, ik vinde genen strand.
Want nooit houdt zijGa naar voetnoot49 nog op van mij gestaag te drijven
50[regelnummer]
Door duizend golf en meer, ja meer als ik kan schrijven.
Maar wat zal toch, mijn ziel, in deze woeste zee
Vertroosten uwen druk? Verdrijven al uw wee?
Ik ben mijn eigenGa naar voetnoot53 leed, maar 't meeste doet mij klagen
Dat ik heb zonder leed mijzelf zo lang verdragen.
| |
[pagina 462]
| |
55[regelnummer]
Wat raad in dit ellend'? Niet beter vind ik, Heer,
Als voor uw maj'steit te belijden meer en meer,
En bewenen mijn schuld, mijn plichtGa naar voetnoot57 en mijn misdaden
Die ik heb stagGa naar voetnoot58 begaan voor U, troon der genaden
En samen ook het kwaad dat mijn exempel geeftGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Zo wel aan jong als oud, daar ik heb mee geleefd.
O droevig leven, ach, hoe kan ik u nog geven
Terwijlen gij mij dood'Ga naar voetnoot62, den name van te leven,
Waarin ik niet en weet, maar heel in twijfel zaatGa naar voetnoot63
Of ik God weerdig ben, zijn liefde ofte haat?
65[regelnummer]
Ach duurt dit leven nog, terwijl ik blijf indachtig
Hoe ik verloren heb het goed, waarvan deelachtig
Mij 't doopsel had gemaakt? Hoe ik d' onnozelheid
Verloren heb door wind en rook van ijdelheid?
'k Keer mij tot U, o God, maar hoe zal ik verstouten,
70[regelnummer]
Die u vertoornd heb, vol zonden ende fouten,
Te vragen iet van U, die kwalijk heb geleefd
Nadat uw jonst aan mij veel eer gegeven heeft?
Maar zult gij enig goed betrouwen inGa naar voetnoot73 mijn handen,
Die u verraden heeft, geschend uw minnepanden?
75[regelnummer]
Maar wat gedaan, o Troost van die geen troost en vindt?
O Medicijn van die geen medicijn verdient?
Zwijgt, zucht en kropt u inGa naar voetnoot77 en staakt uw treurig wezen:
Misschien komt God vanzelfs uw kwalen te genezen.
Och ja, mijn God, och ja, gij komt zoeten mijn pijn.
80[regelnummer]
Geeft dat ik mag den troon van uw genade zijn.
Mijn vrijgelaten wil geef ik aan u gevangen,
Mijn wil moet blijven u tot in de dood aanhangen.
Laat mijn verderf niet toe: ik ben te dierGa naar voetnoot83 verlost:
Ik heb aan uw gena te groten prijs gekost.
85[regelnummer]
Nu gij, mijn ziel, staat toe dat God met u mag maken
Hetgeen dat Hem belieft, dat zijn de beste zaken.
Bemint en hoopt in Hem dat Hij uw troost zal zijn
Uw toevlucht en geluk en ware medicijn.
Hij is den waren troost en rust van die beladen
90[regelnummer]
Zijn toevlucht neemt tot Hem. Hij is de Vader der genaden.
Zijn goedheid roept een woord dat mij geheel verkloekt:
Dat Hij uit medelij 't verloren schaapken zoekt.
Ik was verloren, Heer, en zondares waarachtig,
Maar door het bloed uws Zoons en wonden wonder krachtig,
95[regelnummer]
Zo schep ik nu dan moed en stel mij tot geduld,
Verwachtte door Zijn dood dat Gij mij helpen zult.
| |
[pagina 463]
| |
Doet mij, o God, de jonst, dat ik voortaan mijn dagen
Geheel voor U bestee, U oprecht mag behagen.
Voortaan en spaart mij niet. Ik ben tot al's gereed,
100[regelnummer]
Ik offer m'op aan U, het zij tot lief of leed.
O God, neemt aan mijn ziel en lichaam, U gegeven.
Zo ik U ergens in kan dienen in mijn leven,
En spaart mij nimmermeer. In tijd van dezen strijd,
't Zij leven ofte dood, ik ben tot al bereid.
105[regelnummer]
Alleen is 't mij genoeg als ik maar kan verheffen
't Goed dat Gij zellef zijt en uwen lof betreffen.
Maar ik kan zonder U nietGa naar voetnoot107 stellen, Heer, te werk,
Doch door uw macht alleen is uw dienerseGa naar voetnoot108 sterk.
Bron |
|