Met en zonder lauwerkrans
(1997)–M.A. Schenkeveld-van der Dussen– Auteursrechtelijk beschermdSchrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850 van Anna Bijns tot Elise van Calcar
[pagina 441]
| |
Dichterlijke documenten uit een veelbewogen leven
| |
[pagina 442]
| |
Als echtgenote van een voornaam burger had Elisabeth talrijke sociale verplichtingen. Zo ontvingen zij en haar man in 1717 de Russische tsaar Peter de Grote en diens gemalin Catharina bij een bezoek aan Haarlem. Maar in hetzelfde jaar verloor Pieter Koolaart nagenoeg heel zijn vermogen aan ongelukkige speculaties en verliezen op zee. In 1721 aanvaardde hij een betrekking als adviseur van Karel I, landgraaf van Hessen-Kassel; in 1722 vestigde Elisabeth zich daar eveneens. Ze overleed, vier jaar na haar man, in betrekkelijk armoedige omstandigheden, in 1736. De poëzie van Elisabeth Koolaart-Hoofman bestaat vooral uit gelegenheidsgedichten, in de eerste plaats voor familie en vrienden, en in de tweede plaats voor de vorstelijke personen van wie ze in haar Kasselse tijd afhankelijk was. Sommige gedichten hebben een meer meditatief karakter. Tijdens haar leven is maar weinig van haar werk gedrukt - ze verzette zich trouwens uitdrukkelijk tegen publicatie - en niet alles is bewaard. Het restant is grotendeels overgeleverd in handschriften (deels ontwerpen, met toevoegingen en doorhalingen), die na haar dood in één band bijeengebracht zijn door haar dochter Petronella; een selectie daaruit is in 1774 uitgegeven door de al genoemde Willem Kops, met een opdracht aan Lucretia van Merkeno. Kops heeft zich daarbij overigens, zonder dat expliciet aan te geven, nogal wat soms vrij ingrijpende stilistische ingrepen in de teksten veroorloofd, vermoedelijk om tegemoet te komen aan de strenge formele eisen die in zijn tijd aan poëzie werden gesteld. In de negentiende eeuw en later hebben de gedichten geregeld de aandacht getrokken als ‘documents humains’ bij een veelbewogen leven. | |
Klagten over de zwaare krankheid van mijn EchtgenootDe dichteres bezweert haar ernstig zieke man dat het haar onmogelijk is niet te huilen: haar hevige verdriet moet zich uiten. De gedachte dat hij mogelijk zal sterven maakt haar radeloos: zou dat het lot zijn dat de goede God haar heeft toegedacht? Als de dood een einde aan hun volmaakte verbintenis zou moeten maken, dan zou zij liever zelf als eerste sterven. Nog liever zou ze de zekerheid verwerven dat zij en haar man tegelijk zouden sterven, zodat hun band ook in de hemel zou blijven bestaan. Om vergelijking tussen beide versies beter mogelijk te maken, is in dit geval van het aanpassen van spelling en interpunctie afgezien. De meeste veranderingen betreffen details, maar sommige gaan veel verder: in r. 22-28 krijgt de dood (22, 28), wellicht in overeenstemming met wat passend werd gevonden, een meer passieve rol; ‘gespaard tot’ (24) klinkt wat beeldender, ‘wranger’, dan het enigszins vlakke ‘beschooren’; het ongewone (en daarom voor Willem Kops waarschijnlijk minder gewenste) beeld van de ‘vergruisde’ liefdesband is vervangen. En mogelijk vond hij r. 33-34 wat te weinig emotioneel van toon, gezien de gevoelens die op het spel staan. | |
a. Versie handschrift p. 72ro.Klagten over de zwaare krankheid van mijn Echtgenoot
Mijn lief, mijn halve ziel, wat poogtge mij uit d'oogen
De brakke tranen-vloed te droogen?
Zal ik mijn zugten dan, getuigen van mijn Smart,
Versmooren inden grond van 't hart?
5[regelnummer]
Ach! 't hart te diep verward in bange kommerstrikken,
Zou ligtlijk in zijn droefheid stikken,
Indien 't door mond, en oog in zugt en zilte vogt
Zig niet bij tijds ontlasten mogt.
Ik kerm niet reedeloos als uw gevaar en lijden
| |
[pagina 443]
| |
10[regelnummer]
Mijn ziel met bittre rouw doorsnijden.
Daar 's lichaams eene helft verteert in felle pijn
Kan de andre niet gevoelloos zijn.
Zoo kwijnt het jeugdig gras, wanneer een worm den wortel
Doorknaagt: zoo steent de trouwe tortel
15[regelnummer]
In steenrotsreeten om haars weergaês droeven ramp.Ga naar voetnoot15
Zoo ziet de volle maan haar lamp
Bezwalken, als haar d'aard verhindert uit de Straalen
Der gouden zon haar licht te haalen.
Helaas! mijn bloed verstijft; van boven tot beneên
20[regelnummer]
Doorrilt een koude schrik de leên;
Als mij mijn geest verbeeld met levendige verven
Dat u de dood den draad mogt kerven:
Heeft mij, zoo zugt mijn ziel, heeft mij de goede God
Beschooren zulk een bitter lot,
25[regelnummer]
Dat zoo volmaakt een band, van reine samenvoeging,
Door teedre liefde en vergenoeging,
Zo hecht als staal gesmeed, door 's Doods te wreede vuist
Helaas, zo schielyk werd vergruisd?
En moest dit zijn, mijn Lief! zoo wenschte ik eerst te sterven.
30[regelnummer]
Maar mogt ik zekerheid verwerven
Dat eene beê van mij gehoor erlangen zou,
'K bad als Philemons grijze vrouwGa naar voetnoot32
Dat eene dag ons zou ten levens-eindpaal strekken:
Dat eene grafzark ons bedekken
35[regelnummer]
En onser beider ziel, zoo dierbaar hier verknocht,
Gepaard naa boven vaaren mogt.
1694. | |
b. De tekst in de editie Kops.Klagten, over de zwaare krankheid van mijnen Echtgenoot
Mijn lief, mijn halve ziel, wat poogt ge mij uit de oogen
Den brakken tranen-vloed te droogen?
Zal ik mijn zugten dan, getuigen van mijn smart,
Versmooren inden grond van 't hart?
5[regelnummer]
Ach! 't hart, te diep verward in bange kommer-strikken,
Zou ligtlijk in zijn droefheid stikken,
Indien 't, door mond en oog, in zugt en zilte vogt
Zig niet, bij tijds, ontlasten mogt.
Ik kerm niet reedeloos, daar uw gevaar en lijden
10[regelnummer]
Mijn ziel met bittren rouw doorsnijden:
| |
[pagina 444]
| |
Daar 's lighaams ééne helft verteert in felle pijn,
Kan de ander niet gevoelloos zijn.
Zo kwijnt het jeugdig gras, wanneer een worm den wortel
Doorknaagt: zo steent de trouwe tortel
15[regelnummer]
In steenrotsreeten om haars weêrgaes droeven ramp:
Zo ziet de volle maan haar lamp
Bezwalken, als haar de aard verhindert, uit de straalen
Der gouden zon haar licht te haalen.
Helaas! mijn bloed verstijft; van boven tot beneên
20[regelnummer]
Doorrilt een koude schrik de leên;
Als mij mijn geest verbeeldt, met leevendige verven
Dat ik uw leevensdraad zie kerven.
Heeft mij, zoo zugt mijn ziel, heeft mij de goede God
Gespaard tot zulk een bitter lot,
25[regelnummer]
Dat ik mijn liefdeboei, door reine samenvoeging,
Door teedre trouw en vergenoeging
Zoo vast geklonken, daar de wreede Dood genaakt,
Helaas! zo ras moet zien geslaakt?
En moest dit zijn, mijn Lief! zoo wenschte ik eerst te sterven.
30[regelnummer]
Maar mogt ik zekerheid verwerven,
Dat ééne beê van mij gehoor erlangen zou;
'k bad als Philemons grijze vrouw;
ô! Dat ons beide één dag ten leevens-eindpaal strekken;
ô! Dat één grafzark ons bedekken
35[regelnummer]
En onzer beider ziel, zoo dierbaar hier verknogt,
Gepaard na boven vaaren mogt!
1694. Bronnen |
|