| |
S.
| |
| |
saga bidji,
Mal. saga zekere plant + bidji korrel,
pit, boontje.
| |
| |
sagoeweer,
waarschijnlijk van het Port. sagueiro, waarmee zoowel het
sap van den arenpalm als de boom zelf wordt aangeduid (V.O.W.). Yule en
Burnell leiden dit sagueira (niet sagueiro) weer af van sagu, daar de boom, ofschoon
niet de sago-palm van den handel, toch een sago-soort oplevert van mindere
qualiteit. In het Indisch Engelsch is het woord overgenomen als sagwire.
| |
| |
| |
| |
| |
salangaan,
wordt door Hatzfeld-Darmesteter onder salangane opgegeven
als: ‘mot de la langue des indigènes des Philippines’, wat in Uit Oost en West uitvoeriger te vinden is in de noot van pag. 151.
Prof. Veth geeft als van ‘sommigen’ afkomstig de afleiding van den
plaatsnaam Salanga, een eiland bij de Westkust van het Maleische
Schiereiland. Verder meent hij ergens gelezen te hebben, dat salangane met verwisseling der vloeiende letters l en r komt van het Mal. sarang =
nest. Dit sarang, uitgesproken als salang, zou dan met een Europeeschen uitgang vermeerderd zijn, zoodat
salangane zooveel zou beteekenen als: nestvogel,
‘nest’ genomen in de speciale beteekenis van: eetbaar nest.
| |
sambal,
Mal. id. Ook bezigt men sambalan.
| |
sambreel,
van 't Port. sombreiro, hoed, zonnescherm, in de 18e eeuw in Indië in gebruik voor pajong.
| |
sampan,
Mal. id. uit het Chineesch, waarin san = drie en pan = plank dus: het drieplanksvaartuig. Er is ook volgens
Hobson-Jobson een wu-pan of
‘vijfplank’. De oudere spelling schampan (bij De Graaff,
O.I. Spiegel, p. 17) wijst op Portugeeschen
invloed.
| |
sampiran,
Jav. sampir: over iets hangen + an. Soms
in de spreektaal verbasterd tot sempirang.
| |
sampi,
Bataviaasch Mal. en Balineesch voor sapi.
| |
Sandelwood
wordt gebruikt ter aanduiding van een paard van het eiland Soemba (Sandelwood-island). Hiervandaan de samenstelling: Sandelwood-stamboek.
| |
| |
| |
| |
sapoe,
Mal. id. Met het Mal. lidi vormt het de samenstelling sapoe lidi.
| |
sarong,
Mal. en Jav. saroeng, eigenlijk: scheede, koker.
| |
sateh,
Jav. id., oorspronkelijk Tamil sataj = vleesch.
| |
saudagar,
Perzisch id., wat ontbonden worden kan in sauda koophandel
+ het suffix gar met dezelfde beteekenis als ons aar of er.
| |
| |
sawaslang
heeft met sawah = rijstveld niets te maken.
| |
sawi,
Mal. sawi-sawi. Ook genoemd sawi poetih
d.w.z. witte sawi.
| |
| |
sedekah,
van het Hebreeuwsche sidkah = de gerechtigheid, de deugd
bij uitnemendheid, de milddadigheid, de vrijwillige liefdegave. Dit zijn de
beteekenissen in de Arabische landen. Hier heeft het woord die van
‘aangeboden godsdienstige maaltijd’ aangenomen.
| |
sedep malam,
Mal. sedap: aangenaam + malam: avond, dus
de bloem die 's avonds aangenaam is.
| |
| |
sembah,
Mal. id. - zie
sembahjang
.
| |
sembahjang,
Mal. sembah: teeken van huldebrengende aanbidding + jang: godheid, dus: de prosternatie, waardoor de godheid
hulde gebracht wordt.
| |
| |
| |
senang,
Mal. id., komt in de spreektaal veel voor in plaats van ons: aangenaam,
lekker, behaaglijk, Eng. comfortable.
| |
serang,
Mal. id., mogelijk uit het Perzisch sarhang, ‘a commander
or overseer’, in Indië in gebruik voor: inlandsche bootsman, hoogste
onderofficier aan boord.
| |
sepet,
Mal. sepat, een nuance van: wrang zijn.
| |
serani,
van het Arab. Nasrani: (de) Nazarener. Deze naam werd
oorspronkelijk op de Portugeesche Christenen van half bloed toegepast, maar
thans op Euraziaten van de allerminste soort.
| |
sereh,
Soendaneesch id., Jav. sere, eigenlijk een soort van Andropogon. Wegens de overeenkomst in den vorm van ziek
suikerriet met dit gras, is de bekende ziekte van het suikerriet sereh-ziekte genoemd (Enc. v. N.I.).
| |
serikaja,
ook sirikaja, is in het Mal. serikaja,
Jav. srikaja.
| |
| |
seroetoe,
soms gebruikt voor sigaar in de spreektaal is Jav. van het Tamil 'suruttu: rol (tabak).
| |
| |
| |
sinjo,
van het Port. senhor, oorspronkelijk benaming voor de
afstammelingen van de Portugeezen, is thans = halfbloed in het algemeen.
Tevens komt het woord voor in de beteekenis van: jongeheer, voor ieder
mannelijk kind.
| |
sirammen,
verhollandsching van het Mal. siram: gieten, in de
beteekenis van: begieten (planten), afspoelen (bij het mandiën).
| |
| |
sirih,
Mal. id., komt ook voor in samenstellingen als: sirihdoos,
sirihpruim, enz.
| |
| |
sjeich,
Arab. sjaich: stamhoofd. In Indië wordt het door Europeanen
gebruikt als onderscheidende benaming voor een Arabier, daar het eigenlijk
een afstammeling van de vrienden van den Profeet aanduidt, iemand van
lageren adel, tegenover de sajjids, die van den Profeet
zelf afstammen.
| |
skola,
vermaleisching van het Portugeesche escola school.
| |
slamat,
door Europeanen gebruikt bij felicitaties, is het Mal. selamat van het Arab. salâmat: heil!
| |
slamatan,
letterlijk: heilmaaltijd - zie het voorafgaande woord.
| |
slendang,
Mal. selendang.
| |
slof roempoet
letterlijk: grassloffen, daar Mal. roempoet = gras.
| |
slokan,
Bataviaasch Maleisch selokan.
| |
† snees,
samentrekking van Sinees = Chinees, zooals ons o.a. blijkt uit De Oost-Indische Theeboom, uitgegeven in 't begin der 18e eeuw:
Ik nam mijn weg regt na de Stad
Ik ging bij 't Sneesje leggen.
| |
sobat,
van het Arab. sahabat: vriend, door het Mal. in het
Nederlandsch gekomen. Verbonden met ‘ouwe’ en ‘goeie’ is het veel meer in
gebruik dan ons: vriend.
| |
| |
| |
soebatten,
vermoedelijk van sobat. Letterlijk: de sobat spelen, steeds het woord sobat in den mond
hebben. In het Nederlandsch komt het reeds voor in het begin van de 18e eeuw. Prof. Veth kreeg van Prof. de Vries het volgende
citaat uit de werken van S. van Rusting (1712):
Daar stond hij nu gelijk een aap,
| |
soedah,
vgl. het Skr. çuddha = rein, schoon, van çundhati: hij reinigt. De beteekeniswijziging van ‘schoon’ tot
‘al’ of ‘reeds’ heeft een parallel in het Duitsch waar schon = al, reeds, eenvoudig de adverbiale vorm van schön = schoon. De tusschenschakel is het idee: ‘op behoorlijke wijze,
zoodat er niets meer aan ontbreekt.’
| |
| |
soempitan,
van Mal. soempit schieten met een blaasroer + het suffix
an.
| |
Soenda,
in concreten zin, als naam voor West-Java, bestond zeker reeds 1000 A.D. Op
den beschreven steen van Tjitjatjih (1030 A.D.) noemt zich Maharadja Çri
Djajabhoepati ook prahadjian Soenda = vorst van Soenda.
Deze vorst is tijdgenoot van Erlangga, monarch van Oost- en Midden-Java. Hij
moet dus Hindoe-Javaan geweest zijn, die onafhankelijk heerscher van
West-Java wist te worden. Zoo is het antogonisme tusschen ‘Soenda’ en ‘Java’
reeds geboren. Men denkt terug aan Soenda en Oepasoenda, de twee
reuzenvorsten uit het 1e boek van het Mahâbhârata, en
hun strijd. In dit verband is het ook zeer merkwaardig, dat nu nog soenda in het Jav. ‘tweevoudig’ beteekent. Als sondai verschijnt de naam voor 't eerst in 1459 op een
kaart van den Venetiaan Fra Mauro, maar ter aanduiding van een eiland, dat
de plaats inneemt van de tegenwoordige Straat Soenda (Cf. Rouffaer in de Enc. v. N.I.).
| |
| |
| |
| |
soesoehoenan,
Jav. id., eigenlijk: de aangebedene, van den stam soehoen:
aanbidden. Soms wordt het verkort tot soenan.
| |
soja,
ofschoon veel minder gebruikelijk dan ketjap, komt in Indië
toch wel eens voor. Het is het Japansche soo-joe of sjoo-joe (V.O.W.). In Hobson-Jobson
echter vindt men, dat dit laatste - op zijn Engelsch gespeld sho-yu - de uitspraak van het woord is. Het klassieke Japansch
heeft siyau-yu, wat zelf weer ontleend is aan het
Chineesche: sze-yu (in Shanghai), si-iu
(in Amoy) of shi-yau (in Canton). Het eerste element
beteekent ‘gezouten boonen’, het tweede ‘olie’.
| |
sono kling,
Jav. sônô keling, waarin sônô is Skr. sana licht, glans + keling
Klingaleesch.
| |
sopie,
vermaleisching van 't Nederlandsche zoopje.
| |
spada,
verbastering van Mal. sapa ada = wie is daar? Vaak wordt
het reeds gebruikt voor ‘jongen’. Men zie de Guide van de
K.P.M., p. 14: ‘The waiting... is done by native boys called ‘spada’. Zoo
wordt het ook nog gebruikt in het bekende boek van Bas Veth.
| |
| |
| |
spen,
verbastering van dispens, op zijn Maleisch dissepen, wat een afkorting is van: dispenskast.
Vroeger was de dispens een soort van kelder, zooals blijkt
uit de Reize van Stavorinus (1793): Zes of zeven trappen
opgegaan zijnde heeft men een opkamer, die boven de dispens of kelder is,
waarin de provisie van wijn, boter, enz. geborgen wordt (Deel I, pag.
217).
| |
stalie,
Mal. setali, eigenlijk sa: één + tali: touw, dus zooveel duiten als er aan één koord
geregen kunnen worden.
| |
stamboeltroep,
van: komedie stamboel + troep, waarin stamboel is de
samentrekking van het Grieksch eis tan polin letterlijk:
naar de stad, waaruit de Turksche naam Istambul voor de
stad bij uitnemendheid, nl. Constantinopel is ontstaan.
| |
stangi,
Mal. setanggi van Skr. astangga,
samenstelling uit asta = acht + angga =
lid, dus: het achtdeelige, als bestaande uit: witte suiker, suikerriet,
aloëhout, sandelhout, muskus, witte benzoë, rasamala-olie en
kastoeriehout.
| |
stenga kompenie,
letterlijk: halve compagnie van Mal. satengah = half + kompenie = compagnie.
| |
stief,
in de schooltaal voor gom-elastiek in gebruik is een verbastering van het
Duitsche Stift, van Gummi-Stift, dat op
de gomelastiekstaafjes staat.
| |
straphaan
is Europeesch mis gehoord voor setrapan, met an afgeleid adj. van setrap, 't vermaleischte
straf, dus: gestrafte, eigenlijk orang
setrapan.
| |
streep koening,
letterlijk: gele (Mal. koening) streep.
| |
sulky,
Eng. id., so called because it obliges the rider to be alone (Whitney) en
dus: ‘sulky’ te zijn.
| |
Sumatraan,
van Sumatra of liever Soematra uit Samoedra, de naam van een vroeger belangrijke zee- en
handelsplaats, waarmee het nabijgelegen Pasei spoedig tot één staatje
samensmolt. Waarschijnlijk is dit Samoedra het Skr. samudra oceaan, dus de oceaanstad? (vgl. Enc.
v. N.I.).
| |
surrah
is het Eng.-Indische woord surra.
|
|