Ideën VII
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij1280.Ziehier z'n stuk:
nederlandsche letterkunde...
Lezer, ik zal wel eens genoodzaakt zyn, by de vertaling van dit prachtstuk mezelf in de rede te vallen. Het overbrengen van onzin is 'n gevaarlyk werk, en de overzetter voelt soms behoefte zich te verantwoorden. Om te beginnen met het opschrift, ik ben zoo vry geweest dit eenigszins te veranderen, omdat de oorspronkelyke titel die onze buitenlandsche schreeuwer aan z'n stuk geeft (Litterary Dutch) niet uitdrukt wat-i bedoelt. Dit overkomt den man wel eens meer, en 't moet alzoo aan 'n zeer ongelukkig toeval worden geweten dat z'n uitdrukkingen dikwyls verkeerd zyn, gelyk straks blyken zal. ‘Nederlandsche Letterkunde’ alzoo. Het verwondert me dat de twee gewezen professers die onlangs over dit onderwerp in 't strydperk getreden zyn, van Disraeli's voorlichting geen gebruik hebben gemaakt. Ze hadden de zaak kort en bondig kunnen afdoen door 'n beroep op zyn oordeel, dat | |
[pagina 324]
| |
dan toch, als van buitenlandsche herkomst, wel door niemand zou gewraakt zyn. Dat ik zoo vry ben een-en-ander op dat oordeel aftedingen, sluit geenszins in dat ik alles wat Disraeli zegt, op-zichzelf beschouwd voor onwaar houden zou. Maar wel wordt het geheel één leugen, als men 't leest met terugzicht op den titel die 'n beoordeeling van de Nederlandsche Letterkunde toezegt. Zéér stipt genomen zou men kunnen meenen dat het opschrift: Litterary Dutch beteekenen moet: ‘zie eens welke taal er (soms?) door hollandsche letterkundigen gesproken wordt’ maar deze vergoelyking houdt geen steek. Disraeli zal wel geweten hebben dat er niet veel belezenheid noodig is om 'n dikker boek dan z'n heele Curiosities te vullen met staaltjes van engelsche zotterny, engelschen wansmaak, engelsche grofheden, engelsche obsceniteiten. De vraag zou maar wezen of men die verzameld had als pikante byzonderheden, of: ter karakterizeering der Letterkunde van zyn land? Dit laatste nu was omtrent ònze litteratuur wel degelyk z'n bedoeling, daar 't uit het verband van z'n geheele stuk onmiskenbaar blykt. Bovendien 't woord Litterary Dutch zou in allen geval slechts beteekenen: het boekenhollandsch, 't hollandsch zooals 't geschreven wordt, in tegenstelling van gemeenzame- en straattaal of patois. Het spreekt vanzelf dat hiervan geen spraak was. Met Litterary Dutch bedoelt dus onze kromprater wel degelyk: nederlandsche letterkunde. Deze manier van redeneeren bewyst wèl dat de zeer beroemde buitenlandsche schryver Disraeli groote behoefte heeft aan oefening in juistheid van uitdrukking. De man wilde te kennen geven dat er uit de door Kramer gekozen manier wèl bleek dat de vraag niet zoo gek was als ze scheen. De Duitschers van den tegenwoordigen tyd... Disraeli was geboren in 1766. Aannemende dat hy op veertien- of zestienjarigen leeftyd naar Leiden ging, heeft hy eenige op 1780 volgende jaren in Holland doorgebracht. Daar we hem straks zullen hooren zeggen dat z'n kennismaking met het Nederlandsch tooneel van veertig jaren geleden dagteekent, mogen wy 't er voor houden dat het hier behandeld | |
[pagina 325]
| |
stuk eenige jaren na 1820 geschreven is. Deze opmerking is noodig om te weten wat de uitdrukking ‘Duitschers ònzer dagen’ in zyn mond beteekent. De Duitschers van den tegenwoordigen tyd staan wel is waar ver boven hun voorgeslacht, maar hebben nog altyd het acmé van smaak niet bereikt, dat de uitstekende werken van fransche en engelsche auteurs kenmerkt. Het woord dat ik hier met ‘uitstekend’ vertaalde, luidt in het engelsch: finished. Dus: geacheveerd, volkomen, volmaakt, of zoo-iets, als 't maar heel mooi is. Wat het smaak-acmé van den auteur aangaat, het woord is goud waard, en te fraai om 't niet straks ook eens te gebruiken. Heil den achterlyken Hollander die van verheven Buitenlanders de kunst van schryven afziet! Ik zal m'n best doen, en deed het reeds zoo-even in m'n program der vereering van buitenlandsche beroemdhedens. De volken brengen genien voort vóór ze hun smaak vormen, en in sommige voortbrengselen der hedendaagsche Duitschers valt de vruchtbaarheid en de gloed hunner fantazie niet te loochenen... Jammer dat Schiller er niet meer was om dit pluimpjen in ontvangst te nemen. MaarGöthe leefde nog, en zal er zeker z'n hart aan opgehaald hebben. ...hoewel toch misschien de vraag van pater Bouhours in al haar kracht blyft bestaan. De man zal bedoeld hebben dat de gegrondheid der vraag i.a.h.k. is blyven bestaan. Met of zonder deze toelichting evenwel, begrypt m'n hollandsch verstand de zaak niet recht. De moeielykheid zou misschien kunnen worden opgelost door 't nauwkeurig bepalen der begrippen: bel esprit - de hoedanigheid waaraan volgens hem de Duitschers zoo'n byzonder gebrek hebben - en de fertile and fervid imagination die men hun - ook volgens hem - niet ontzeggen kan. In 't zoeken naar deze bepalingen zal ik me niet verdiepen. De schooljongensachtige slordigheid van uitdrukking waaraan onze verheven kritikus zich telkens schuldig maakt, doet inzien dat zoo'n onderzoek verkeerd besteede moeite wezen zou. Er was 'n tyd dat engelsche en fransche schryvers hen (de Duitschers) voor plompe vervelende koudbloedige kompilateurs, zonder smaak, geest of genie uitmaakten. Voor echte afstammelingen van de oude Beotiers: crassoque sub aëre nati... De atmosfeer van Engeland verheugd zich in 'n renommee | |
[pagina 326]
| |
van byzondere helderheid. ...maar veel geniale scheppingen (ingenuous productions) hebben bewezen dat deze beschuldiging niet meer van toepassing is, en gaven - veel beter afdoend dan de dikke kwartyn van Kramer - 'n antwoord op pater Bouhours' sarkastische vraag... Die - gelyk we zoo-even vernamen - toch ‘misschien in al haar kracht blyft bestaan.’ De dialektiek van onzen engelschen voorlichter is verrukkelyk, en ik begryp ten-volle het ongeduld van den lezer die moeite heeft z'n hollandsche beurt aftewachten. We zyn er: Churchill... Dit is de befaamde heer dien we zoo-even allerhartelykst de deur uitgooiden. Churchill zegt heel aardig (finely) dat het genie niet van omstandigheden afhankelyk is, en dat het zelfs wel-eens in Holland zou kunnen te voorschyn komen. (And may hereafter even in Holland rise.) Ziedaar de reden waarom ik zoo-even dien man tot genioloog benoemde. Het kan den lezer uit1002 en 1003 bekend zyn dat ik niet weet wat 'n genie is. Met dien klank vertaal ik luk-raak 't engelsche woord genius. Ook heb ik zoo-even 't woord ingenuous met ‘geniaal’ trachten weertegeven, zonder te weten of ik misschien 'n zotterny voor den dag bracht. Ik troost me met de hoop dat ze in dit kader niet heel erg misstaan zou. Maar ik zal straks het woord genius nog 'n paar keer te vertalen krygen, en waarschuw tegen de meening dat ik alles begrypen zou wat ik onzen oxfordschen letterdokter napraat. Ziehier hoe hy voortgaat: Vondel die volgens Marchand... Ik ken dien heer niet, maar daar-i een door 'n buitenlander geciteerde vreemdeling is, stel ik den lezer voor, hem voor 'n allerstevigste autoriteit te houden. Volgens dien beroemden Marchand dan: ...wordt Vondel door de Hollanders voor hun Aeschylus,Sophokles en Euripides gehouden. Hy had 'n vreemde gebrekkige smaak. Strange defective, staat er. Had ik moeten vertalen: zonderling-gebrekkige? My wel! De dichter zelf... Wat 'n Disraeli met het woord dichter bedoelt, is me niet | |
[pagina 327]
| |
helder. Doch dit wyt ik hèm niet. Ik zie 't zeer zelden gebruiken in den zin dien ik er aan hecht. De dichter zelf kende geen van die oorspronkelyke schryvers... Originals, staat er. Ook den zin van dit woord begryp ik alweer niet, doch dit kan Disraeli niet helpen. ...maar hy behandelde 't een of ander vaderlandsch onderwerp, de onfeilbare manier om populariteit te verwerven. Ik heb geen tyd deze gevolgtrekking te ontleden, omdat ik te druk bezig ben met m'n bewondering van 't woordje maar Aeschylus, e.d. niet kennen, maar vaderlandsche onderwerpen behandelen? De lezer ziet wel in, hoop ik, dat onze Vondel en de Nederlandsche Letterkunde in goede handen zyn? Het meerendeel zyner treurspelen... De man bedoelt: de onderwerpen van z'n stukken. ...is aan de Schrift ontleend. Toch waren, naar we vernamen, die onderwerpen vaderlandsch. Disraeli schynt dus niet heel vreemd van de meening dat de lotgevallen van ons landjen in den bybel behandeld worden. Avis aan de volgelingen van de historisch-christelyk-theokratische richting, of hoe dat ding dan heeten moge. Willem I is eigenlyk Mozes, de Lodewyken en Adolfen van Nassau, heeten eens-voor-al Aäron. Kenau werd vooruitbeschreven in Judith, Alva in Holofernes. Philips zal zeker 'n herdruk wezen van Nebukadnezar of Herodes. De ebbe van 1672 was 'n soort van terugvloeien der roode zee. Onze tegenwoordige grondwet is 'n plagiaat van de tabernakel-uitgaaf, enz. enz. Men ziet uit dit alles dat Disraeli by al z'n overige verdiensten, heel ongodsdienstig was ook. Hoe immers kon-i 't anders in het hoofd krygen 'n volk idioot te noemen, dat door hemzelf zoo uitdrukkelyk wordt vereenzelvigd met de uitverkoren kudde des Heeren? Die onderwerpen dan van Vondel's treurspelen... ...waren slecht gekozen, en... Nu weer de treurspelen-zelf, denk ik: ...ongelukkig uitgevoerd. In z'n Verlossing der Kinderen Israels is een zyner hoofdpersonen de Godheid! Ik heb Vondel's werken niet by de hand, en weet niet of 't waar is. Zoo ja, dan willen we hopen dat toekomstige | |
[pagina 328]
| |
treurspelschryvers, angstig gemaakt door Disraeli's uitroepteeken, voortaan hun Godheid 'n plaatsjen onder de figuranten geven, of hoogstens haar belasten zullen met het binnenbrengen van 'n brief. Ieder moet in z'n emplooi blyven, dáárin heeft Disraeli volkomen gelyk. In z'n Verwoest Jeruzalem walgt ons (we are disgusted with) een vervelende redevoering van den engel Gabriel, die op theologische gronden in negen nauwgedrukte kwarto-bladzyden betoogt dat deze verwoesting door de profeten voorspeld is. Onder protest tegen 't woord walg, dat gevoeglyk door: mishaagt zou te vervangen zyn, erken ik de gegrondheid dezer aanmerking. Maar ik ontken haar gepastheid als bydrage ter karakterizeering onzer Letterkunde, in den mond van iemand die 'n landgenoot is van den in Engeland nog altyd hooggeprezen Bunyan e.d. De invloed van goddienery werkte altyd en overal bedervend op letterkundige en wetenschappelyke ontwikkeling, doch 't komt me voor dat 'n Engelschman wel de laatste wezen mocht, die op zùlke fouten aanmerking maakt. Walgt hèm Gabriel's preek, duizenden en duizenden veroorloven zich misselyk te zyn van z'n Highchurch en andere engelsche gelooven, die èrger zotternyen in de wereld brachten dan onze Vondel! In den Lucifer van denzelfden schryver, laat hy dezen fieren geest afdalen tot 'n bespottelyke liefde voor Eva, en 't is om harentwil (for her) dat-i de booze engelen tot opstand aanzet, en onze eerste voorouders tot zonde verleidt. De arme Vondel... Poor Vondel, staat er. Misschien had ik moeten vertalen: de onnoozele Vondel, de sukkel, de Hollander, of zoo-iets. De arme Vondel hield 'n kouzenwinkel die hy door z'n vrouw liet waarnemen, terwyl hy zich overgaf aan z'n poëtisch genie. While he indulged his poetical genius. Moet dit 'n sarkasme heeten? Of verdragen zich, volgens Disraeli's engelsche opvatting, de begrippen genius en poetical met de laagte waarop zoo'n hollandsche schryver staat? Ik durf niet beslissen, en wie zich over deze bescheidenheid verwondert, bedenke dat ik me jaren lang geoefend heb in berustend niet-begrypen van de beteekenis die door verreweg de meesten aan de woorden dichter en genie gehecht wordt. Er blykt, dunkt me, dat Disraeli 't beheer van 'n kouzenwinkel onvereenigbaar acht met poetical genius, en juist daaruit haal ik 't besluit dat hy onbevoegd is 'n oordeel over dichterlykheid uittespreken. (263, 586, slot van 1168, en veel plaatsen meer.) Maar ik zie wel in, | |
[pagina 329]
| |
dat het in deze zaak heerschend misverstand onuitroeibaar blyven zal, zoolang volwassen personen zich niet schamen buiten den huiselyken kring met versjes voor den dag te komen. Dat Vondel in dit opzicht zwaar gezondigd heeft - de vergunning in 56 heeft haar grenzen! - zal wel waar zyn, doch 't spreekt vanzelf dat-i niet hierom wordt aangevallen door 'n Disraeli die, zooals trouwens de meeste lettermannen, voor 'n juiste opvatting van dichterlykheid te laag staande, het verzenmaken voor 'n poëtisch bedryf hield. Vondels winkel ging te-niet, en z'n dichtwerken brachten hem meer verdriet dan roem op, want in Holland wordt 'n dichter die bankroet gaat, ook al bezingt-i vaderlandsche onderwerpen, (even a patriotic poet) voor 'n gek aangezien. Dit is in Engeland precies andersom. Daar wordt 'n kompilateur die geld heeft, tot genie geproklameerd. Maar de uitdrukking: ‘meer geld dan roem’ heeft alweer korrektie noodig. Marchand - de zeer befaamde, hoewel nog altyd eenigszins onbekende, voorlichter - had immers getuigd dat de domme Hollanders hun Vondel voor 'n klassisch-grieksche drieëenheid van treurspelvolkomenheid aanzagen? Is dat geen roem genoeg? Disraeli bedoelt dus: ‘meer verdriet dan geld.’ Dit kan waar wezen, en 't stond Vondels landgenooten - die eeuwen na z'n dood op hem bluffen zouden! - leelyk genoeg. Hy had geen anderen leermeester dan z'n genie, en hieruit, in-verband met den prozaïschen toestand (uncongenial situation) waarin hy verkeerde, vloeiden al z'n dwalingen voort. Churchill vertelde zoo-even dat genien onafhankelyk zyn van kouzenwinkels. Hier vernemen wy het tegendeel. Ook bezwaart me de vraag hoe Vondel aan genie kwam in 1600-zooveel, daar die engelsche genioloog 't verschynen van zulke dingen in Holland, eerst hereafter, dat is: na 1700-zooveel, veroorloofde? Disraeli's laag neerzien op 't genie, als eenigen leermeester, houd ik voor 'n reklame ten-behoeve van de Oxfordsche univerziteit. Misschien ook van 't schooltje dat-i te Enfield bezocht had vóór z'n ouders besloten, Leiden met z'n leergrage tegenwoordigheid te vereeren. Een ander hollandsch dichter staat nog veel lager. (is even less tolerable.) Na 'n lang onzamenhangend stuk (rhapsody) over Pyramus en Thisbe geschreven te hebben, sluit hy met 'n bespottelyke parallel tusschen deze twee ongelukkige slachtoffers der liefde, en het lyden | |
[pagina 330]
| |
van Jezus Christus. Hy zegt: Welke bewyskracht er voor den engelschen lezer in de vier aangehaalde regels ligt, weet ik niet. Men mag gissen dat de fysionomie van die woorden den onkundigen vreemdeling niet behagelyk voorkomt. Dit is met veel talen 't geval zoolang men ze niet verstaat, en zeker niet het minst met het engelsch, dat in zotterny van spelling alle talen der wereld te boven gaat. Daar algemeene taalkennis in 't vaderland van onzen verheven gisper vry dun gezaaid is, kon hy er op rekenen dat z'n hollandsch citaat verrukkelyk-gek zou gevonden worden, en tevens dat ieder Engelschman die 't van-buiten leerde, zich voor volkomen bevoegd houden zou, 'n afkeurend oordeel overNederlandsche Letterkunde uittespreken. Hoe fair onze gentleman te-werk gaat, blykt overigens juist uit dat aanhalen van oud monnikengerymel, waarvan hy zich wel wacht den datum optegeven. Wat zou hy zeggen, indien men Engelsche Letterkunde ging beoordeelen naar beschimmelde brokstukken uit de middeleeuwen? Zoo ver behoeft men waarachtig niet terugtegaan - in Engeland evenmin als elders - om voorbeelden te vinden van de zotterny der zoogenaamde vergeestelyking van profane onderwerpen, en 't getuigt van zeer weinig algemeen-letterkundige kennis - in 'n kompilateur van litterarische kurioziteiten nogal! - zulken wansmaak aantevoeren als karakterizeerende byzonderheid van één volk. Deze - min of meer willekeurige - misgreep van den edelen kritikus is 'n kurioziteit op-zichzelf. Onze verzamelaar van litterarische byzonderheden springt vervolgens vry onverwacht op nederlandsche tooneelspelers over. Het zal wel bekend wezen, zegt-i, dat ze: ...over 't algemeen winkeliers zyn, die hun schootsvel niet voor 't oogenblik der publieke voorstelling afleggen. Zóó was het, toen ik, veertig jaar geleden, my in Holland bevond. De kluchten in hun stukken zyn stuitend van grofheid. Een van hun (?) grappige trekken was 'n molenaar... Een van hun buitenlandsche zotternyen was 'n verzamelaar | |
[pagina 331]
| |
van kurioziteiten. ...'n molenaar die om wind voor z'n molen verlegen zat. Hy nam z'n toevlucht... Hier volgt 'n smeerigheid die ik oversla. Het schikt me niet, in koelen bloede uitdrukkingen van 'n gemeenen vreemdeling nateschryven, die slechts - en niet eens in aller oog misschien! - te vergeven zyn als verontwaardiging ze de pen uitperst. (blz. 318) Onze ridder van 't smaak-acmé vervolgt aldus: Ik woonde de vertooning van twee of drie hunner meest beroemde treurspelen by. Het eene was Gysbert van Amstel door Vondel, dat is: Gysbrecht van Amsterdam, 'n krygsman die in de (?) burgeroorlogen door heldenmoed z'n stad redde. Men ziet uit dat: ‘redde’ (preserved, staat er) dat de man volkomen op de hoogte was. Het is 'n vaderlandsch-historisch stuk dat gewoonlyk tegen de kerstdagen wordt opgevoerd, en dan 'n groote menigte volks naar den schouwburg trekt. Een der bedryven sluit met het tooneel van 'n klooster. Men hoort het geschal van krygsklaroenen, de abdy wordt bestormd, er heeft met behulp van haakbussen (?) en donderslagen (blunderbuss and thunder) 'n slachting van nonnen en monniken plaats, en ieder Hollander geeft blyk van aandoening over de verhevenheid van den dichter. (appears sensible of the pathos of the poet.) Maar hiermee is de zaak niet uit. Na dat vreeselyk bloedbad... De lezer zal wel weten dat engelsche letter-heroën - Shakespeare, byv. - byzonder zuinig met bloed omgaan. ...na dat bloedbad blyven overwinnaars en overwonnenen tien minuten lang zwygend, onbewegelyk en in de houding waarin zy gevallen zyn, op het tooneel! Ook alzoo de overwinnaars die niet vielen. En deze pantomimische pathos (?) wordt door 't publiek met luide uitberstingen van goedkeuring toegejuicht. Van Perzie, dacht ik. Maar neen: ...Ahasuerus van Schubart, of Hamans Ondergang. De bataafsche Mordechai zit by z'n triumftocht door de stad, op 'n echte vlaamsche merrie... Ik erken dat dit 'n fout was. Men had hem op 'n engelschen hengst moeten zetten. ...die gelukkig de tot haar gerichte toejuichingen kalm in ontvangst nam, en wel met 'n soort van plompe deftigheid (lumpish majesty) die | |
[pagina 332]
| |
't beest op z'n beryder deed gelyken. Op ònzen schouwburg heb ik eens 'n engelschen ezel gezien... M'n lieve man, daarvoor had je waarachtig niet naar de komedie hoeven te gaan! ...'n engelschen ezel, die zich niet zoo fatsoenlyk gedroeg. Inderdaad? In den laatsten tyd zyn er ten-onzent dikwyls beesten op de planken geweest... Waarom dan zooveel ophef gemaakt van die vlaamsche merrie, vraagt de onnoozele lezer? Wel, 't beestachtig misbruik waaraan zich dus ook de in kunstbesef zoo byzonder kiesche Engelschen wel eens overgeven is, volgens Disraeli: ...hollandsche smaak. (a Dutch taste) 't Zou dus onredelyk zyn, hun dit kwalyk te nemen. De stumperts doen 't ons maar na! Dit nadoen van iets leelyks schynt dan toch in den engelschen smaak te liggen, maar misschien is deze hebbelykheid te vergeven, als men bedenkt dat het 'n apensmaak is. En ook die apen zullen 't wel weer van iemand anders hebben. Ze zyn dus even onschuldig als de Engelschen. Eenige weinige proeven van de beste hollandsche poëzie die wy (?) gehad hebben, leggen geen gunstig getuigenis af van den nationalen dichterlyken smaak. Hy zal wel bedoeld hebben: national taste in poetry, maar er staat: national poetical taste. Zoo nauw moet men 't met onzen buitenlandschen smaakrechter niet nemen, daar 't overal met z'n dialektiek armzalig gesteld is. In die laatste zinsnede, byv. tracht hy blykbaar met de uitdrukking: ‘weinige proeven die wy (?) van 't beste gehad hebben’ z'n redeneering te versterken, terwyl juist uit dat ‘weinige’ kan besloten worden tot z'n onbevoegdheid. Ook ànders opgevat - door, byv. den klemtoon op 't woord: ‘beste’ te leggen - blyft de redeneering onzin. Hy kan bedoeld hebben dat goede hollandsche poëzie - zegge, op zyn standpuntje: verzenmakery! - zeldzaam is, maar dit staat er niet. De beste proeven behoeven niet zeldzaam te wezen, omdat het goede dun gezaaid is. Juist aan 't zeer dikwyls ongelukkige ‘beste’ was nooit en nergens gebrek. We zullen nu terstond zien wat by hem daarvoor doorgaat. De hollandsche dichter Katz (sic) maakte 'n gedicht op kinderspe- | |
[pagina 333]
| |
len, waarin alle spelen worden gemoralizeerd. Lees: waarin naar aanleiding van elk spel, 'n moralizeerend preekje wordt gehouden. Aan 't moralizeeren van de spelen zelf, heeft Cats zeker nooit gedacht. Het komt me voor, dat de smaak van dien dichter even kinderachtig is als 't onderwerp. Disraeli schynt van meening dat Cats niets of weinig anders geschreven heeft. Ik houd niet van Cats, doch beweer dat men, na vergelyking van zyn arbeid met de voortbrengselen zyner tydgenooten in andere landen, vooral den Engelschman 't recht ontzeggen moet, laag op hem neertezien. En hier zyn we goddank genaderd tot het slot van Disraeli's dóórletterkundig wetenschappelyk aesthetisch en onpartydig overzicht van Nederlandsche Letterkunde. Hy grypt z'n opmerkingen over genien en kouzenwinkels, over Pyramus, Gysbrecht en pantomimische lyken, over dien grappigen molenaar, Cats, Mordechai en de vlaamsche merrie, tezamen in een epiloog die in zinnediepte al 't vorige ver overtreft. We krygen te vernemen dat 'n natie: ...wanneer ze niets heeft voortgebracht dat het middelmatige teboven gaat, zekere middelmatigheid voor uitstekendheid aanziet, en dat hun... Their, staat er, en de man spreekt van a nation. Jammer toch dat engelsche schryvers hun meesterstukken niet voor den druk te korrigeeren geven aan jongens van 'n hollandsche hoogere-burgerschool! Ga naar voetnoot* ...en dat dun meesterstukken in 't oog van volken die verder gevorderd zyn in ontwikkeling... In 't oog der Engelschen, byv. en meer bepaald in de oogen van Mr. Disraeli ...slechts kinderwerk zyn. (but the work of a pupil) |
|