Ideën VII
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 334]
| |
landsche tydschriften.
- Laat u niet uit de kamer slaan, riep hy z'n kameraad toe! Les amis sont toujours là, gelyk de geestige schryver van de Maçons zoo innig-wèl gezegd heeft. Ziehier ammunitie om dit individu...
Helaas, lezer, hy wees op my! En bemerkende dat ik niet tevreden was met de oneerbiedige kwalifikatie, ging-i voort:
- Ja, zeker: individu! Wat ànders? Je bent maar 'n eenling, mannetje, je staat alleen! Je fraaie natie laat je met haar gewone ridderlykheid dapper in den steek.
En, zich tot Disraeli wendende:
- Ziehier, verheven kompilateur van kurioziteiten, zeide hy, ik heb hier manden vol landgenooten van hem die voor ònze opvatting party trekken, en zeker niet zullen weigeren ons 'n handje te helpen. Zy zeggen 't ook! - Wàt, wàt, wàt? riep ik. - Dat Hollanders niet in de wereld gekomen zyn om er geest voor eigen rekening op natehouden. Dat ze op 't gebied van vernuft, smaak en poëzie maar beunhazen zyn, lamlendige naknoeiers, pannelikkers, parazieten, letterdieven, idioten, kastraten...
En, lezer, by elken lettergreep 'n slag, 'n stoot, 'n stomp, 'n schop! Disraeli wreef zich in de handen van plezier.
- Wat wou jy praten van eigen indruk, eigen geest, eigen genie? Je weet niet eens wat 'n genie is.
- Dat is waar, waagde ik te zeggen. - Zie je wel? Ziehier...
Twee slagen met 'n jaargang of zeven van zeker tydschrift.
...ziehier hollandsche experts die ronduit erkennen dat jelui niets kunt voortbrengen zonder vreemd model, zonder handleiding, zonder wegwyzer, zonder namaak van inspiratie...
Hier volgde 'n lange roffel met 'n ander tydschrift. Als 't in hout was gebonden geweest, zooals m'n Plutarchus van zoo-even... kyk, ik begon intezien dat ik onze Käthchen niet goed behandeld had.
- Niets zonder vreemd model! Niets zonder 'n Irokees of 'n Kamschadaal of 'n Franschman, of... 'n ander - als-i maar | |
[pagina 335]
| |
terdeeg buitenlandsch is - die voorgaat!
Akkompagnement! By elken uitroep ontving ik 'n slag.
- En daarop roemen zy! Dat naäpen maken ze tot leerstelling, tot kriterium van verdienste! - Ziehier stukken van 'n twintigtal Nederlandsche letterkundigen die eenparig getuigen dat 'n Hollander geen eigen brein hebben mag... - Geen eigen geest! Geen eigen vernuft! Geen eigen gevoel! Geen eigen verbeelding! Geen eigen moed! Geen eigen dichterlykheid! Geen eigen genie! - Alles moet geleend, geschooid, gesnoept, gekrabbediefd, gestolen zyn. - Ze vragen eerbiedig om verlof, fransche en duitsche beroemdhedens van den dertienden rang te mogen navolgen... - En engelsche van den veertienden! - Dat is 't hoogste doel van hun kunst! - Als 't lukt, blazen zy zich op! - En wie zich over die schandelyke armoed schaamt, wie daartegen protesteert, wordt...
Doodgeslagen! Dit ondervond ik. 't Hielp me weinig dat de hollandsche tydschriften waarin de modelvolgleer gepredikt wordt, niet in hout gebonden waren. Wat hun aan stevigheid ontbrak, werd aangevuld door de menigte en herhaling. Ik werd bedolven onder 'n bombardement dat òf met niets kan vergeleken worden, òf met 'n passage van Wagner op z'n mooist. De Philadelphia-marsch van dien grooten kunstenaar was er liefelyk by. De lezer zal dus wel gelieven intezien dat ik bezwyken moest. Dit geschiedde dan ook, maar onze Käthchen schynt kunstbeseffelyk begrepen te hebben dat één doode genoeg was. Althans, toen ik viel, stond zy op, ging welgemoed aan haar werk, en zong de welbekende oudgrieksche romance waarin verzekerd wordt dat alle plutarchussen om hun loontje komen. Maar ik, door buitenlandsche hand met hollandsche oorvegen vermoord, ik bleef elf minuten liggen, waaruit mag worden opgemaakt dat de scherpzinnige Disraeli me voor 'n gesneuvelde non uit den Gysbrecht heeft aangezien, en misschien wel voor de abdis. Dit was dan ook de eenige onderscheiding die m'n dood me heeft opgebracht. Toch viel 't me nog mee omdat ik gedurende m'n leven niet aan distinktie verwend was, waaruit men alweer zien kan dat alles z'n goeden kant heeft. Ook moet ik ter eere van de engelsche menschheid zeggen | |
[pagina 336]
| |
dat m'n onvriendelyke gasten wel eenig blyk gaven van berouw over hun indelikate handelwys, toen ze op m'n schryftafel den door Mr. Pieter Brugman uitgegeven Scriverius vonden. 't Boek lag open by 't stuk hollandschen volksroem dat den lezer reeds zoo lang deed watertanden, en dat bestemd was 'n helder licht te werpen op den vermoedelyken afloop van Wouter's reis naar Haarlem. Ach, had ik m'n moordenaars maar by-tyds dáárop gewezen! Misschien hadden ze ingezien dat de landaard waartoe ik behoor, wel degelyk z'n ongeborgde verdiensten heeft, of... gehad heeft, of... hebben kan! Doch men bedenke dat iemand die doodgeslagen wordt, zich altyd eenigszins overbluft voelt. En nog iets valt hieruit te leeren. Wie wat goeds over z'n landgenooten te zeggen heeft, moet daarmee niet zoolang dralen als ik gedaan heb. Hy loopt gevaar dat de een of andere verzamelaar van Curiosities hem 't woord uit den mond neemt, en de vruchten plukt van 'n ontdekking die hem op zooveel inspanning te staan kwam. Ziehier wat de wreedaards in Brugman's Beschryving van 't Graefschap Holland op blz. 5, kol. 2 vermeld vonden: De Steden zijn hier zoo naer d'een den anderen gelegen, dat tusschen beyde van veelen nauwelycx drie ofte vier mijlen en zijn, konnende door de ordinaris Veer-Schepen seer lichtelijck bevaren worden, 'twelk een groot ghemack is voor de Passagiers, doch de Vaerten zijn alhier noch onlangs seer vergroot so dat door de menichte van treck-Schuyten, die alhier seer veel in 't gebruyck zijn gekomen, wordende met Paerden getrocken, de voor-verhaelde Veer-Schepen en Treck-schuyten op eenen sekeren vasten tijdt (daar men genoechzaem reeckeninge op kan maecken) afvaren en aankomen, 'twelk voor de vreemde Passagiers, tot een verwondering streckt. - Broeder Churchill, zei Disraeli, als de verbazing my 't spreken niet belette, zou ik u voorstellen, gezamenlyk flauw te vallen.
Churchill had er niet tegen, en ze deden het. Bliksemsnel maakte ik van die gelegenheid gebruik om Käthchen's voorbeeld te volgen en m'n werk voorttezetten. Niemand blyer dan de waardin die al tweemaal vruchteloos gevraagd had ‘of 't niet waar was?’ Nu, ze zou 't weldra voor den derden keer vragen, en ditmaal met eenigszins beteren uitslag. |
|