Van Alexandros tot Zenobia. Thema's uit de klassieke geschiedenis in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1998)–Eric M. Moormann, Wilfried Uitterhoeve– Auteursrechtelijk beschermdDecius Musis de naam van drie veldheren en consuls die in de 4e en 3e eeuw v.C. Rome dienden en daarbij een volledige toewijding aan het vaderland aan de dag legden. De drie afstammelingen worden uitvoerig beschreven door Livius. De oudste was consul in 340 en viel met grootse doodsverachting in een strijd tegen de Latijnen bij Veseris in Campanië; door zijn manoeuvres kon de medeconsul T. Manlius Torquatus een klinkende overwinning behalen. De zoon van deze Decius was liefst vier maal consul. In die functie leverde hij in 295 slag tegen het voor de Romeinen levensgevaarlijke monsterverbond van Etrusken en Kelten bij Sentinum in Umbrië, samen met de medeconsul Q. Fabius Maximus Rullianus. Beiden kregen een droomgezicht dat hun leerde dat bij het wijken van een van de twee vleugels de betrokken aanvoerder zichzelf moest offeren, waarmee hij de Romeinen aan een overwinning zou helpen. Ze beloofden elkaar dat ze, indien nodig, aldus zouden handelen. Toen de door Decius aangevoerde vleugel tegen de Kelten in het nauw kwam, vroeg hij de priester hem de magische formule te dicteren waarmee hij de goden kon aanroepen om de Romeinen bij te staan. In deze formule wijdde hij tevens zichzelf samen mèt zijn vijanden aan de goden. Na deze ‘devotio’ wierp hij zich te paard tussen de vijanden en zaaide er dood en verderf om tenslotte een roemrijk einde te vinden. De Romeinen behaalden de overwinning. De kleinzoon van deze Decius Mus zou zich op gelijksoortige wijze hebben geofferd in een slag tegen »Pyrrhos.
Livius beschrijft vooral de handelwijze van de tweede Decius, die door Valerius Maximus meer dan eens wordt geprezen en ook elders in de literatuur van de oudheid en later herhaaldelijk wordt genoemd. Een verloren gegaan drama van Accius uit de 2e eeuw v.C. had de veelbetekenende titel Aeneades sive Decius (‘Afstammeling van Aeneas of Decius’). In de beeldende kunst van de oudheid is deze veldheer niet vereeuwigd. In de latere literatuur is hij slechts zelden aanwezig, maar voor zijn bekendheid vanaf de late middeleeuwen en in de renaissance spreekt dat hij in openbare gebouwen als toonbeeld van moed en opofferingsgezindheid voorkomt in vele van de reeksen grote helden uit de Romeinse geschiedenis. In de in 1414 voltooide Anticapella van het Palazzo Pubblico van Siena is hij met »Manlius Torquatus en »Cato Uticensis geschikt rond een personificatie van de Fortitudo. In een goeddeels verloren gegaan fresco in de Sala dei Giganti van het Palazzo Trinci te Foligno ca. 1424 verkeerde hij in de nabijheid van »Scaevola, »Curius Dentatus, Manlius Torquatus en »Cincinnatus; in de Sala dei Gigli van het Palazzo Vecchio te Florence zien we hem in een fresco van Ghirlandaio 1482-84 in de nabijheid van onder meer »Camillus en Scaevola. Pencz vereeuwigde hem in de raadzaal van het stadhuis van Neurenberg rond 1521. Rubens maakte in 1618 ontwerpen voor een serie van zes tapijten, die niet voor de onbekend gebleven opdrachtgever maar later wel voor anderen werden uitgevoerd. |
|