Demokritos van Abdera (ca. 460-370) & Herakleitos uit Ephesos
(ca. 500) zijn twee filosofen die in feite weinig met elkaar van doen hebben, maar die reeds in de oudheid als tegenpolen werden beschouwd. Demokritos, een veelzijdig, bereisd en al in zijn tijd hooggeschat geleerde, wiens geschriften echter grotendeels verloren zijn gegaan, leeft in de eerste plaats voort als de opsteller van de leer van de atomen. Daarnaast stelde hij, als eerste Griek, de ethiek aan de orde. Het hoogst bereikbare voor de mens bestaat in blijde welgemoedheid. De weg daartoe is gematigdheid en geringschatting van zingenot.
Herakleitos behoort tot de groep der natuurfilosofen die trachten het ontstaan en de aard van de kosmos te verklaren. Hij neemt aan dat er een permanente beweging heerst die zorgt dat nooit iets hetzelfde blijft: zoals men nooit in hetzelfde rivierwater kan baden door de stroming, kan men ook in andere opzichten nooit hetzelfde meemaken. In dit verband wordt hem de gevleugelde zin ‘alles stroomt en niets blijft hetzelfde’ toegeschreven. De ontwikkeling wordt door polen beheerst (bijvoorbeeld dag en nacht, verzadiging en honger, oorlog en vrede, leven en dood). De harmonische gestalte van de wereld rijst op uit de strijd der tegendelen: ‘de oorlog is de vader van alle dingen’. De taak van de mens is het, de logos, de redelijkheid die aan het worden van de wereld ten grondslag ligt, te onderkennen. Herakleitos zou een leven in afzondering hebben verkozen boven roem en macht - hij stamde uit een adellijk geslacht - en schreef in duistere taal. Zijn reputatie van ‘de duistere’ berust ook op het adagium ‘ik heb mijzelf doorvorst’.
Vooral dankzij de ethische traktaten is Demokritos blijven leven in de gedachten van de ouden. Hij werd een toonbeeld van wijsheid en fungeerde als zodanig zelfs bij Perzische auteurs van de middeleeuwen. Vele geschriften werden aan hem toegeschreven en opgenomen in een Corpus Democriticum, onder meer in de vroege keizertijd geschreven brieven. Ook de zogeheten paradoxografie, een keur aan alchemistische traktaten, wordt in de late oudheid en in de middeleeuwen met hem in verband gebracht.
Belangrijk voor het vrolijke beeld zal Epikouros zijn geweest, de 4e-eeuwse filosoof die eveneens het geluk als doel van het leven vooropstelt en een aangename leefwijze voorstaat die vooral in zelfbeheersing gelegen is. Demokritos, bij Diogenes Laërtios beschreven als een alom geliefd en hooggeschat denker, wordt bij Cicero en Horatius voor het eerst de ‘lachende filosoof’ genoemd, welke gedachte bij Iuvenalis terugkeert. Seneca maakt van Herakleitos vervolgens de tegenvoeter; het beeld wordt met name via Sidonius Apollinaris (5e eeuw) en het 10e-eeuwse Byzantijnse lexicon, de Suda, verbreid. Herakleitos, door Diogenes Laërtios beschreven als een zonderlinge mensenhater en melancholicus, wordt als ‘huilende filosoof’ geïntroduceerd door Loukianos. In de 16e eeuw is deze gedachte uitgewerkt door Fregoso 1522 en Ficino, in de 17e en 18e onder meer door Van Mander 1604 (Wtbeeldinge der Figueren), Montaigne, Fénelon, La Bruyère (Caractères) en Alciati. Voor de populariteit in Holland zijn christelijke traktaten van De Besse 1612-15 en een theaterstuk van Vondel 1637 van belang. Een komische opera over de contrasterende filosofen kennen we van Salieri/Gamerra 1795. Nog in het werk van Mulisch (Compositie van de wereld 1980) en Faverey speelt Herakleitos een belangrijke rol, vooral vanwege zijn filosofische leerstellingen.
In de beeldende kunst van de oudheid zijn enkele niet waarheidsgetrouwe portretten bekend. In de Villa dei Papiri te Herculaneum, midden 1e eeuw v.C., werd een bibliotheek met onder meer geschriften van Epikouros gevonden en een portrettengalerij met filosofen onder wie Demokritos.
In de 15e eeuw vormen Italiaanse boekil-