Van Alexandros tot Zenobia. Thema's uit de klassieke geschiedenis in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1998)–Eric M. Moormann, Wilfried Uitterhoeve– Auteursrechtelijk beschermdMarcus Furius Camillusspeelde een grote rol in de oorlog tussen Rome en de Etrusken rond 400 v.C. In verschillende functies, onder meer als tribuun en censor, was hij een steunpilaar van de patricische partij in een tijd van scherpe tegenstellingen tussen het volk en een aantal tribunen enerzijds en de Senaat anderzijds. De Senaat benoemde hem tot dictator om een eind te maken aan de slepende oorlog met de bewoners van Veii en hij slaagde erin de stad in te nemen. Later was hij | |
[pagina 74]
| |
legeraanvoerder in de strijd tegen een andere belangrijke stad, Falerii. In deze stad was het onderricht van de jongens uit vooraanstaande families toevertrouwd aan een schoolmeester die met hen wandelingen placht te maken. Tijdens zo'n wandeling voerde hij de leerlingen tot in het kamp van de Romeinen en bood hij Camillus zijn pupillen aan als gijzelaars. Camillus wees dit ongepaste aanbod af, ontnam de man zijn kleren, gaf de jongens stokken en liet hen hun leraar terugdrijven naar de stad. De bewoners van Falerii raakten vervuld van respect en begonnen vredesonderhandelingen, die met succes werden afgesloten. Het Romeinse volk toonde zich ondankbaar. In een hardnekkig conflict over de verdeling van de buit uit Veii, waarvan Camillus delen opeiste voor de schatkist en voor offers aan de goden, kwam het zelfs tot een proces tegen hem. Toen hem een boete werd opgelegd begaf hij zich vrijwillig in ballingschap naar het naburige Ardea. In 387 vielen de Galliërs uit het noorder van Italië Rome binnen en bezetten grote delen van de stad. Camillus bond vanuit Ardea de strijd aan met deze uiterst gevaarlijke vijanden. De Senaat ontving dit bericht en benoemde hem opnieuw tot dictator. Het duurde echter enige tijd voordat Camillus Rome kon binnentrekken, en intussen hielden de Galliërs heftig huis in de stad, waarvan het lot aan een zijden draad hing. Zelfs het laatste bolwerk, het Capitool, dreigde te worden ingenomen tijdens een nachtelijke beklimming. Dankzij het waarschuwende gekwaak van de aan Iuno gewijde ganzen en het heldhaftige optreden van Marcus Manlius Capitolinus kon tijdig alarm worden geslagen. De Senaat, ten einde raad omdat men op het Capitool uitgehongerd raakte, stond op het punt de Galliërs af te kopen met goud. De Gallische aanvoerder Brennus fraudeerde openlijk bij het afwegen van de overeengekomen hoeveelheid en dreigde met ‘vae victis’ (wee de overwonnenen). Op dat moment arriveerde Camillus en zegde hij de Galliërs de strijd aan, een strijd waarin zij werden verslagen. De Romeinse gemeenschap bleef geplaagd worden door tegenstellingen tussen patriciaat en plebs. Manlius Capitolinus wakkerde deze aan door het volk op te hitsen tegen Camillus. Beschuldigd van het streven naar een koningschap werd Manlius ter dood veroordeeld: een beschuldiging en veroordeling die eerder ook Spurius Maelius en Spurius Cassius hadden getroffen. Manlius werd van het destijds door hem zo heldhaftig verdedigde Capitool geworpen. Tot op hoge leeftijd voerde Camillus nog herhaaldelijk de Romeinse troepen aan in de oorlogen met de Galliërs en met de nabuurvolken. Toen de jeugdige aanvoerder Lucius Furius in zijn verlangen naar krijgsroem, overhaast en tegen het advies van Camillus in, een slag met de vijand aanging en deze verloor, toonde Camillus zich grootmoedig en gaf hij hem, in strijd met alle verwachtingen, geen straf maar nieuwe militaire opdrachten.
Livius voert Camillus vooral op als iemand die pal staat voor een strikte naleving van de religieuze voorschriften, welke een van de oorzaken van de twisten rond de verdeling van de buit uit Veii vormt. Ploutarchos schetst hem in zijn Camillus-biografie als redder van de Romeinse gemeenschap in een tijd van ernstige interne conflicten en externe bedreigingen. Valerius Maximus onderstreept dat Camillus een benoeming tot dictator pas aanvaardde, nadat hij zich ervan had vergewist dat alle religieuze voorschriften bij de verkiezing waren nagekomen. De meeste bekendheid kreeg het verhaal rond de schoolmeester van Falerii. Voor Valerius Maximus is het een exemplum van iustitia, hetgeen verklaart dat Camillus samen met de door Valerius in dit kader genoemde »Numa Pompilius en Pittakos voorkomt in Perugino's in de Cambio te Perugia ca. 1500 geschilderde reeks viri illustres die iustitia aan de dag hebben gelegd. De grootmoedigheid | |
[pagina 75]
| |
Domenico Beccafumi, Manlius Capitolinus wordt op bevel van Camillus van het Capitool geworpen, ca. 1529-35, plafondschildering in het Palazzo Pubblico te Siena. De spelling ‘Manilius’ berust op een regelmatig terugkerende verschrijving in handschriften en vroege boekuitgaven van Livius' werk.
| |
[pagina 76]
| |
van Camillus jegens Lucius Furius verklaart waarschijnlijk zijn aanwezigheid onder de noemer magnanimitas in de decoratie begin 15e eeuw van de Anticapella van het Palazzo Pubblico te Siena. Hoofdpersoon is Camillus in een serie van zes fresco's van Raffaello da Colle ca. 1550 in het Palazzo Rondanini te Rome. Uit dezelfde tijd stamt een Camillus-cyclus van Salviati in het Palazzo Vecchio te Florence. Hij komt ook voor in de door Perino del Vaga 1530 geschilderde decoratie van de Loggia degli Eroi van het Palazzo Doria-Pamphilj te Genua, naast »Horatius Cocles, »Curtius en »Mucius Scaevola en voorts naast heldhaftige voorvaderen van de Doria's zelf. De Falerii-scène is te vinden bij onder meer Breenbergh ca. 1633-35, Poussin 1637 (voor de Galerie de La Vrillière te Parijs) en, naar Poussin, Schönfeld 1653 en 1656. De Poussin werd in 1764 door Ferloni gekopieerd in een wandtapijt voor het Conservatorenpaleis te Rome. De confrontatie met Brennus is door Gherardi ca. 1540 geschilderd in een fresco in het Castello Bufalino in San Giustino en door Canero midden 16e eeuw in het Palazzo Thiene bij Vicenza, voorts door Ricci ca. 1715, Potain 1796 en Camuccini 1840 (een schilderij bestemd voor het Palazzo Reale te Genua). De verdrijving van Brennus is door Rossi 1774 geschilderd in een van de zalen van de Villa Borghese te Rome, in een decoratie waarin de macht van Rome wordt verheerlijkt. |
|